Datum: maandag 13
januari 2020
Voor:
mannenvereniging Berea van de HHG Giessendam, Neder-Hardinxveld en Sliedrecht
Het gaat vanavond over
vasten en over schatten verzamelen. Twee thema’s, maar ze staan voor vanavond allebei
op het programma. Eerst het gedeelte over het vasten. Tijdens de voorbereiding heb
ik me afgevraagd: is het thema “vasten” nog wel actueel? In onze kerk is het
niet gebruikelijk om te vasten, in ieder geval is er in de Hersteld Hervormde
Kerk en in alle andere reformatorische kerken in Nederland geen voorschrift om
te vasten. Als je vast, dan houdt dat in dat je tijdens een specifieke periode helemaal
niet eet en drinkt, of dat je minder eet en drinkt dan gewoonlijk. Jezus zegt
in vers 17: “Maar gij, als gij vast.” Dat betekent dus dat Hij het vasten niet
verbiedt. Hier in Hardinxveld-Giessendam, Sliedrecht en omgeving zijn veel
reformatorische kerken. Maar als we kijken naar de Rooms-Katholieke Kerk, daarin
zijn Aswoensdag en Goede Vrijdag verplichte dagen om te vasten. Het is
gebruikelijk dat ze dan minder eten en drinken dan gewoonlijk, en dat ze minder
vaak televisie kijken en op internet zitten. Joden vasten op de Grote
Verzoendag en op de dag van de verwoesting van de tempel en op de dag voor het
Poerimfeest. Moslims vasten een maand lang tijdens de ramadan. Er wordt dan door
hen niet gegeten tussen de dageraad (dat is voor zonsopgang) en zonsondergang. Het
is één van de vijf zuilen van de islam.
Als we in de Bijbel
kijken, dan zien we dat het vasten regelmatig genoemd wordt in het Oude
Testament. Meestal werd er gevast als reactie op een specifieke situatie. Het
werd gedaan door iemand alleen, bijvoorbeeld door David als het eerste kind dat
hij en Bathseba hebben gekregen, ziek wordt (zie 2 Sam. 12:16). Achab vast als
hij van de HEERE gehoord heeft dat de honden zijn bloed zullen drinken en de lichamen van zijn vrouw Izebel en van zijn familieleden zullen eten (zie 1 Kon.
21:17-27). Nehemia vast als hij hoort dat de muur van Jeruzalem is verscheurd
en de poorten van deze stad met vuur verbrand zijn (zie Neh. 1:1-4). We lezen
ook enkele keren in het Oude Testament dat een groep mensen gezamenlijk vast. Bijvoorbeeld
in de tijd van Nehemia verzamelen de Israëlieten zich, ze trekken rouwkleren
aan en strooien stof en aarde op hun hoofd (zie Neh. 9:1). In het Nieuwe
Testament lezen we dat de discipelen van Johannes en de farizeeën regelmatig
vasten (zie Matth. 9:14). De farizeeër deed het tweemaal per week, zo blijkt
uit de gelijkenis van Jezus over de farizeeër en de tollenaar (zie Luk. 18:9-14).
We lezen het ook over Anna, een profetes en een weduwe van 84 jaar oud. Ze was
dag en nacht in de tempel te vinden, en ze diende God met vasten en bidden (zie
Luk. 2:36-37). De eerste christenen hebben regelmatig gevast, zo blijkt uit het
Bijbelboek Handelingen (zie 13:3; 14:23).
Dat Jezus waarschuwt
tegen het vasten zonder dat je hart daarbij betrokken is, is duidelijk. Denk
daarbij ook eens aan wat het doel is van vasten. En als je dat voor ogen hebt,
zou het dan goed zijn als wij ook regelmatig vasten? Er staat in het Nieuwe
Testament nergens een bevel om te moeten vasten. Maar als u wel vast, zalf dan uw
hoofd en was uw gezicht, zegt Jezus. Zodat het door
de mensen niet gezien wordt als u vast, maar door uw Vader, Die in het
verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal u ervoor geven. Vasten is een daad van
zelfverloochening en het doden van je eigen vlees en je vernederen onder de
hand van God. De geveinsden oftewel de hypocrieten maken hun gezichten onherkenbaar als zij vasten, zodat zij dan door de
mensen gezien worden. Dat betekent niet alleen dat ze een droevige
gezichtsuitdrukking hebben, maar ook dat ze hun gezicht vervuilen met as. Denk
aan de uitdrukking: “in zak en as zitten”. Dat betekent dat je geen uitkomst
meer weet, het niet meer ziet zitten. Jezus zegt dat de geveinsden hun loon al
hebben. Het is duidelijk: Jezus bekritiseert niet het vasten op zichzelf, maar
wel als je het doet met als doel om door de mensen verheerlijkt te worden. Hiermee
sluit Hij volledig aan op wat er in het Oude Testament over “vasten” is geschreven.
In Jesaja 58:5 stelt God de vraag: ‘Is dit het vasten dat Ik verkies: dat de
mens zich een dag verootmoedigt, hij zijn hoofd buigt als een riet en in zak en
as ligt?’ Het is een retorische vraag. Dit is geen vasten in de ogen van God.
God stelt in hetzelfde vers in Jesaja nog een retorische vraag: ‘Is dat vasten
en een dag die de HEERE welgevallig is?’ De HEERE geeft hiermee aan dat het
niet de bedoeling is om alleen uiterlijk bedroefd te zijn over de zonde, zonder
dat er sprake is van innerlijk berouw. Als je vast, dan moet je het niet doen
voor de vorm, maar dan moet je dat doen door je te vernederen voor God om het heil
dan ook alleen van God te verwachten.
God heeft de mens geschapen met als doel om Hem te
aanbidden. Dat moet ook tot uiting komen als je vast. In de tijd dat Jezus hier
als Mens op aarde rondliep, was vasten blijkbaar een uitgesproken gelegenheid
om indruk te maken op andere mensen. Maar Jezus maakt duidelijk dat ware gerechtigheid
alleen in het verborgen gezien wordt door de Vader in de hemel. Is het niet
lastig om te herkennen of je iets tot je eigen eer doet, of dat je het doet tot
eer van de Vader in de hemel? Het christenleven omvat heel ons leven. Als je
goede werken doet, doe je dat dan met als doel dat de mensen gaan denken: “Zo, die
is goed”, of doe je het met als doel dat zoveel mogelijk mensen de Vader in de
hemel gaan verheerlijken? Denk bijvoorbeeld aan het samenkomen in de gemeente.
Bijvoorbeeld dat we hier doordeweeks ook bijeen zijn op de mannenvereniging,
terwijl veel mannen van onze gemeente wellicht ook hier hadden kunnen zijn,
maar hiertoe geen behoefte voelden. Denk je dan: “Ik ben beter dan die ander?”
Of zijn we uit dankbaarheid tot de Heere naar deze avond gekomen, omdat het een
gelegenheid is die de Heere geeft om Zijn Woord – de Bijbel – te bestuderen?
Uiteraard is het goed om hier te zijn, op een doordeweekse avond rondom het
Woord van God. Zelfs met een verkeerde gesteldheid is het goed in die zin dat
het altijd goed is om onder Woord van God te zijn. Met als doel dat het ons
uitdrijft tot Hem, Die ons alleen kan zalig maken van onze zonden. Het gaat
erom dat we het niet als een plicht voelen om naar de kerkdienst of naar een
verenigingsavond te gaan, maar dat er sprake is van liefde. Liefde tot de Heere
en tot Zijn dienst. Tegelijkertijd besef ik dat het lastig kan zijn om te weten
of we goede werken doen uit eigen eer of tot eer van God. En dan bedoel ik met
goede werken: alle werken die op zichzelf goed zijn, die dus op zichzelf
Bijbels zijn. In de brede zin van het woord. Wanneer handelen we dusdanig dat
we Gods eer bedoelen en niet onze eigen eer? Het is een vraag ter bespreking
straks.
We gaan naar het
tweede deel van Mattheüs 6:16-23, namelijk de verzen 19-23, een gedeelte dat
vanavond ook centraal staat. Aanvankelijk dacht ik: het zijn twee verschillende
onderwerpen die vanavond behandeld worden. Het eerste dus over het vasten en
het tweede over schatten verzamelen. En dat zijn het ook. Met Mattheüs 6:19-34
begint een nieuw gedeelte van de Bergrede. Toch geeft Jezus in dit gedeelte
uitleg over wat goede werken inhouden. Eerder zei Jezus in de Bergrede (zie
Matth. 5:16): ‘Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken
zien, en uw Vader, Die in de hemel is, verheerlijken.’ Naast de verzen 16-18
van Mattheüs 6 staan ook de verzen 19-23 van dit hoofdstuk vanavond centraal.
In de verzen 19-23 gaat het niet in de eerste plaats over rijkdom, maar over
het discipel van Jezus zijn, dus over het volgen van Jezus.
Het is me opgevallen
dat Jezus over beide onderwerpen zowel iets verbiedt als ergens toe oproept.
Jezus zegt hoe je niet moet vasten en vervolgens geeft Hij aan dat als je vast,
hoe je dat wel moet doen. In het gedeelte over het schatten verzamelen roept
Jezus eerst ertoe op om op een specifieke plaats geen schatten te verzamelen en
vervolgens geeft Hij de specifieke plaats aan waar je wel schatten moet
verzamelen. Jezus geeft het bevel om geen schatten op de aarde te verzamelen.
Want de schatten op de aarde worden door mot en roest vernietigd, en daar zijn
dieven die inbreken en stelen. Schatten op de aarde zijn dus onderhevig aan
vernietiging door verschillende verschijnselen. En daar zijn mot en roest
slechts twee voorbeelden van. Overigens is het woord dat in de Statenvertaling
met “roest” vertaald wordt, vanuit de Griekse grondtekst moeilijk te vertalen.
De oorspronkelijke betekenis van het woord is “eten”. Het Grieks heeft een
apart woord voor “roest”, dat niet gebruikt wordt in Mattheüs 6. Het woord dat
we hier in Mattheüs 6 lezen, kunnen we vertalen met “verval”. In Jakobus 5:2-3
staat: “Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten
geworden. Uw goud en uw zilver is verroest, en hun roest zal u zijn tot een
getuigenis, en zal uw vlees als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd
in de laatste dagen.” Jakobus denkt hier ongetwijfeld aan wat de Heere Jezus
heeft gezegd tijdens de Bergrede, in het tekstgedeelte dat vanavond centraal
staat. In de grondtekst hier in Jakobus lezen we voor verrotten een combinatie
van de woorden die in Mattheüs 6 voor “mot” en “verval” gebruikt worden. Er
wordt weleens gedacht dat er in het Nieuwe Testament buiten de evangeliën om
geen of nauwelijks uitspraken van de Heere Jezus staan. Toch komen we dus ook
in de Nieuwtestamentische brieven regelmatig citaten van Jezus tegen. Jakobus
veroordeelt de rijken die niet goed met hun rijkdom omgaan.
Het is overigens wel
een les, ook voor ons als broeders. Stellen we ons vertrouwen op aards bezit,
of zijn we gericht op de Vader in de hemel? Zijn we geborgen in God? Verheugen
we ons in de dienst van de Heere? Een les ook om na te gaan hoeveel tijd we
besteden aan de zaken van beneden. Uiteraard hoeven we niet de gehele dag in de
Bijbel te lezen of de gehele dag specifiek aan God te denken, dat kan niet
eens. Maar uiteindelijk is het wel zo dat heel ons leven gericht moet zijn op
de dienst van de Heere. Dus ook in ons gedrag. Dus bijvoorbeeld dat we netjes
met Gods schepping omgaan, dat we vriendelijk zijn tegenover collega’s op het
werk enzovoorts. Dat we de mensen in onze naaste omgeving waarvan we weten dat
ze de Heere niet dienen, vertellen over de noodzaak om te geloven dat Jezus
Christus Gods eniggeboren Zoon is en de Zaligmaker.
Het woord dat in de
grondtekst voor “vergaderen” oftewel “verzamelen” gebruikt wordt, komen we in
het evangelie naar Mattheüs alleen in deze verzen (dus 19 en 20 van hoofdstuk
6) tegen. Voorop staat de waarschuwing om geen schatten op de aarde te verzamelen,
maar in de hemel. Als we de tekst letterlijk lezen, dan lezen we een
tegenstelling. Toch mogen we eraan twijfelen of Jezus echt elk zoeken van
aardse schatten veroordeelt. Vanuit andere Bijbelteksten kunnen we opmaken dat
Jezus niet al het bezit van geld en goed afwijst. Jozef van Arimathea was
ondanks dat hij rijk was, een discipel van Jezus (zie Matth. 27:57). Denk
bijvoorbeeld ook aan Abraham en Job, die vanwege hun rijkdom niet door God
werden veroordeeld. Ook beveelt Jezus niet dat je alle arbeid die winst of
rijkdom oplevert, zou moeten nalaten. Tegelijkertijd blijkt wel dat Jezus in
rijkdom een groot gevaar ziet. Het is namelijk lichter dat kameel door het oog
van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God ingaat (zie Matth.
19:24). Jezus maakt dat ook duidelijk in Mattheüs 6:19, zij het wat indirect.
En daarnaast is duidelijk dat de schatten hier op de aarde uiteindelijk
verloren gaan. Dat geldt niet voor de schatten in de hemel. Schatten in de
hemel worden niet vernietigd door mot en verval en in de hemel zijn geen dieven
die inbreken en stelen.
Met het vergaderen van
de hemelse schatten bedoelt Jezus in hoofdzaak “het zoeken van het Koninkrijk
van God”, waarover we even verderop – in vers 33 – lezen. Het Koninkrijk van
God en al het heil dat daaruit voortvloeit, vormen de hemelse schatten, omdat ze
in de hemel bewaard worden. Weliswaar is er van de schatten van Gods Koninkrijk
ook al iets op aarde te vinden, in die zin dat we er door het geloof al in
mogen delen. De gelovigen erven de schatten in de hemel pas ten volle in de
toekomst, dus in de hemel. Wat mij trof tijdens de voorbereiding, is dat er
staat “schatten in de hemel”. Meervoud dus: “schatten”. De meeste van de zeven
Bijbelverklaringen die ik op Mattheüs 6:16-23 heb geraadpleegd, gaan hier wel
indirect op in. Maar ongetwijfeld is er meer over te zeggen.
Jezus zegt in vers 21
van Mattheüs 6: “Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” Dit vers
vormt het middelpunt van de verzen 19 en 20. Het hart is het meest centrale
orgaan van de mens. Als iemand doof en/of blind is, maar als het hart van
diegene nog klopt, dan blijft hij in leven. Het hart is ook het centrale orgaan
van iemands innerlijke leven. Als je zegt: “daar ligt mijn hart”, dan bedoel je:
“daar ben ik op mijn plek”. Daar ben je het liefst. Het hart is dus het
belangrijkste orgaan van de mens. Degene die schatten op de aarde verzamelt, richt
zijn aandacht op aardse zaken in plaats van op de wil van de Vader in de hemel.
Denk ook aan de gelijkenis die Jezus vertelt over een rijke man (zie Luk. 12:13-21).
Het land van die rijke man brengt veel vruchten voort en zijn schuren zijn te
klein voor de grote oogst. Hij besluit om nieuwe en grotere schuren te bouwen en
hij zegt tegen zijn ziel dat hij veel goederen heeft. God zegt echter tegen
hem: “Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij
bereid hebt, wiens zal het zijn?” Jezus zegt dat het zo ook is met degene die
schatten voor zichzelf verzamelt en niet rijk is in God.
Dan komt de vraag naar
ons toe: Wat is het belangrijkste in ons leven? Wat doen we met de tijd die de
Heere ons geeft? Er zijn zoveel dingen die ons kunnen afhouden van de Heere.
Dat kan bijvoorbeeld tot uiting komen in het beluisteren van verkeerde muziek,
bijvoorbeeld popmuziek. Maar ook in bijvoorbeeld dag in dag uit urenlang
kletsen met iemand zonder ook maar enigszins met elkaar over God en het werk
van de Heere Jezus te spreken. Jezus zegt dat waar uw schat is, ook uw hart is.
Waar is het hart vol van? Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van
over. Als we de Heere dienen, dan komt dat naar buiten, dan komt dat dus
openbaar. Onze eigen predikant ds. Bouman heeft het tijdens preken ook gezegd
dat het vreemd zou zijn als mensen met wie we vaak omgaan pas na maanden of
jaren over ons zeggen: “Hé, is dat er één van de kerk, dat heb ik nooit eerder
geweten.” Het gaat erom dat we bijwoners en vreemdelingen op aarde zijn. Dat we
onze wandel eerlijk houden onder de heidenen, en dat de heidenen uit de goede
werken die ze in ons zien God zullen verheerlijken (zie 2 Petr. 2:11-12).
De verzen 22 en 23 van
Mattheüs 6 zijn verzen die moeilijk te begrijpen zijn. Dat zeggen ook meerdere
Bijbelverklaarders. In vers 21 heeft Jezus gesproken over het hart. Nu spreekt
Hij over het oog. Jezus zegt dat het oog de lamp van het lichaam is. Jezus
maakt onderscheid tussen een eenvoudig oog en een boos oog. Als uw oog
eenvoudig is, dan zal uw lichaam verlicht zijn. Als uw oog boos oftewel kwaad is,
dan zal uw lichaam in duisternis zijn. Als we letten op het gedeelte dat aan de
verzen 22 en 23 voorafgaat en het gedeelte dat erop volgt, dan zouden we het
kunnen zien in de context van bezit. Het oog begeert óf de schatten op de aarde, óf de schatten in de hemel. Als
het hart gericht is op aardse schatten, zal het oog ook gericht zijn op aardse
mogelijkheden en deze belichten. Het oog is dan niet oprecht, en het stuurt ons
lichaam de verkeerde kant op. Een kwaad oog maakt het lichaam duister. Waarom
noemt Jezus nu na het hart het oog? Mogelijk omdat we door de zondeval vanuit
onszelf zondige mensen zijn en we als het aan ons ligt, alleen maar de duivel
dienen en schatten op de aarde verzamelen. Terwijl ons lichaam beheerst moet
worden door schatten in de hemel. Vers 23 maakt duidelijk dat we het licht niet
van de wereld om ons heen moeten verwachten. Als het licht niet in onszelf is,
staan we in het duister. Het
enorme belang van het verlichte oog wordt door Jezus nog eens sterk benadrukt: ‘Als dan het licht in u duisternis is, hoe groot is de duisternis zelf!’ Wanneer het oog van een persoon kwaad
is, dan is die niet gericht op het Koninkrijk van God, en dan voert het deze
persoon in de duisternis. Deze gedachte gaat in vers 24 verder. De gehoorzaamheid
aan slechts één heer sluit het dienen van de andere heer helemaal uit. Maar
vers 24 staat op het rooster voor de volgende avond.
Aan het einde van deze
inleiding zou ik u en mijzelf willen oproepen om ons te beproeven of we
werkelijk in het geloof zijn. In de Bijbelverzen die vanavond centraal staan,
wordt opnieuw duidelijk dat er slechts twee wegen zijn. Of we wandelen op de
brede weg, die naar de eeuwige ondergang leidt. Of we wandelen op de smalle weg,
die naar het eeuwige leven leidt. Wat is het mooi als we met ons hart de
woorden van Psalm 62 mogen zingen: “Mijn ziel is immers stil tot God, van Hem
wacht ik een heilrijk lot.”
Zingen: Psalm 62:1,7,8
Vragen voor
mannenvereniging bijeenkomst 13-01-2020, bij inleiding over Mattheüs 6:16-23
1. Is het goed en/of nodig om te vasten?
Waarom?
2. Wanneer handelen we dusdanig dat we
Gods eer bedoelen en niet onze eigen eer?
3. Welke schatten dienen we te
verzamelen?
4. Verzamelen we schatten op de aarde?
Zo ja, welke en hoe raken we hiervan af?
5. In de verzen 22 en 23 stelt Jezus het
oog als menselijk lichaamsdeel centraal. Waarom?
6. Petrus noemt de christenen aan wie
hij schrijft “bijwoners en vreemdelingen” (zie 1 Petrus 2:11). Waarom noemt hij
ze zo?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten