dinsdag 14 januari 2020

Inleiding over Mattheüs 6:16-23

Inleiding geschreven en gehouden door: Machiel Lock
Datum: maandag 13 januari 2020
Voor: mannenvereniging Berea van de HHG Giessendam, Neder-Hardinxveld en Sliedrecht

Het gaat vanavond over vasten en over schatten verzamelen. Twee thema’s, maar ze staan voor vanavond allebei op het programma. Eerst het gedeelte over het vasten. Tijdens de voorbereiding heb ik me afgevraagd: is het thema “vasten” nog wel actueel? In onze kerk is het niet gebruikelijk om te vasten, in ieder geval is er in de Hersteld Hervormde Kerk en in alle andere reformatorische kerken in Nederland geen voorschrift om te vasten. Als je vast, dan houdt dat in dat je tijdens een specifieke periode helemaal niet eet en drinkt, of dat je minder eet en drinkt dan gewoonlijk. Jezus zegt in vers 17: “Maar gij, als gij vast.” Dat betekent dus dat Hij het vasten niet verbiedt. Hier in Hardinxveld-Giessendam, Sliedrecht en omgeving zijn veel reformatorische kerken. Maar als we kijken naar de Rooms-Katholieke Kerk, daarin zijn Aswoensdag en Goede Vrijdag verplichte dagen om te vasten. Het is gebruikelijk dat ze dan minder eten en drinken dan gewoonlijk, en dat ze minder vaak televisie kijken en op internet zitten. Joden vasten op de Grote Verzoendag en op de dag van de verwoesting van de tempel en op de dag voor het Poerimfeest. Moslims vasten een maand lang tijdens de ramadan. Er wordt dan door hen niet gegeten tussen de dageraad (dat is voor zonsopgang) en zonsondergang. Het is één van de vijf zuilen van de islam.

Als we in de Bijbel kijken, dan zien we dat het vasten regelmatig genoemd wordt in het Oude Testament. Meestal werd er gevast als reactie op een specifieke situatie. Het werd gedaan door iemand alleen, bijvoorbeeld door David als het eerste kind dat hij en Bathseba hebben gekregen, ziek wordt (zie 2 Sam. 12:16). Achab vast als hij van de HEERE gehoord heeft dat de honden zijn bloed zullen drinken en de lichamen van zijn vrouw Izebel en van zijn familieleden zullen eten (zie 1 Kon. 21:17-27). Nehemia vast als hij hoort dat de muur van Jeruzalem is verscheurd en de poorten van deze stad met vuur verbrand zijn (zie Neh. 1:1-4). We lezen ook enkele keren in het Oude Testament dat een groep mensen gezamenlijk vast. Bijvoorbeeld in de tijd van Nehemia verzamelen de Israëlieten zich, ze trekken rouwkleren aan en strooien stof en aarde op hun hoofd (zie Neh. 9:1). In het Nieuwe Testament lezen we dat de discipelen van Johannes en de farizeeën regelmatig vasten (zie Matth. 9:14). De farizeeër deed het tweemaal per week, zo blijkt uit de gelijkenis van Jezus over de farizeeër en de tollenaar (zie Luk. 18:9-14). We lezen het ook over Anna, een profetes en een weduwe van 84 jaar oud. Ze was dag en nacht in de tempel te vinden, en ze diende God met vasten en bidden (zie Luk. 2:36-37). De eerste christenen hebben regelmatig gevast, zo blijkt uit het Bijbelboek Handelingen (zie 13:3; 14:23).

Dat Jezus waarschuwt tegen het vasten zonder dat je hart daarbij betrokken is, is duidelijk. Denk daarbij ook eens aan wat het doel is van vasten. En als je dat voor ogen hebt, zou het dan goed zijn als wij ook regelmatig vasten? Er staat in het Nieuwe Testament nergens een bevel om te moeten vasten. Maar als u wel vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht, zegt Jezus. Zodat het door de mensen niet gezien wordt als u vast, maar door uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal u ervoor geven. Vasten is een daad van zelfverloochening en het doden van je eigen vlees en je vernederen onder de hand van God. De geveinsden oftewel de hypocrieten maken hun gezichten onherkenbaar als zij vasten, zodat zij dan door de mensen gezien worden. Dat betekent niet alleen dat ze een droevige gezichtsuitdrukking hebben, maar ook dat ze hun gezicht vervuilen met as. Denk aan de uitdrukking: “in zak en as zitten”. Dat betekent dat je geen uitkomst meer weet, het niet meer ziet zitten. Jezus zegt dat de geveinsden hun loon al hebben. Het is duidelijk: Jezus bekritiseert niet het vasten op zichzelf, maar wel als je het doet met als doel om door de mensen verheerlijkt te worden. Hiermee sluit Hij volledig aan op wat er in het Oude Testament over “vasten” is geschreven. In Jesaja 58:5 stelt God de vraag: ‘Is dit het vasten dat Ik verkies: dat de mens zich een dag verootmoedigt, hij zijn hoofd buigt als een riet en in zak en as ligt?’ Het is een retorische vraag. Dit is geen vasten in de ogen van God. God stelt in hetzelfde vers in Jesaja nog een retorische vraag: ‘Is dat vasten en een dag die de HEERE welgevallig is?’ De HEERE geeft hiermee aan dat het niet de bedoeling is om alleen uiterlijk bedroefd te zijn over de zonde, zonder dat er sprake is van innerlijk berouw. Als je vast, dan moet je het niet doen voor de vorm, maar dan moet je dat doen door je te vernederen voor God om het heil dan ook alleen van God te verwachten.

God heeft de mens geschapen met als doel om Hem te aanbidden. Dat moet ook tot uiting komen als je vast. In de tijd dat Jezus hier als Mens op aarde rondliep, was vasten blijkbaar een uitgesproken gelegenheid om indruk te maken op andere mensen. Maar Jezus maakt duidelijk dat ware gerechtigheid alleen in het verborgen gezien wordt door de Vader in de hemel. Is het niet lastig om te herkennen of je iets tot je eigen eer doet, of dat je het doet tot eer van de Vader in de hemel? Het christenleven omvat heel ons leven. Als je goede werken doet, doe je dat dan met als doel dat de mensen gaan denken: “Zo, die is goed”, of doe je het met als doel dat zoveel mogelijk mensen de Vader in de hemel gaan verheerlijken? Denk bijvoorbeeld aan het samenkomen in de gemeente. Bijvoorbeeld dat we hier doordeweeks ook bijeen zijn op de mannenvereniging, terwijl veel mannen van onze gemeente wellicht ook hier hadden kunnen zijn, maar hiertoe geen behoefte voelden. Denk je dan: “Ik ben beter dan die ander?” Of zijn we uit dankbaarheid tot de Heere naar deze avond gekomen, omdat het een gelegenheid is die de Heere geeft om Zijn Woord – de Bijbel – te bestuderen? Uiteraard is het goed om hier te zijn, op een doordeweekse avond rondom het Woord van God. Zelfs met een verkeerde gesteldheid is het goed in die zin dat het altijd goed is om onder Woord van God te zijn. Met als doel dat het ons uitdrijft tot Hem, Die ons alleen kan zalig maken van onze zonden. Het gaat erom dat we het niet als een plicht voelen om naar de kerkdienst of naar een verenigingsavond te gaan, maar dat er sprake is van liefde. Liefde tot de Heere en tot Zijn dienst. Tegelijkertijd besef ik dat het lastig kan zijn om te weten of we goede werken doen uit eigen eer of tot eer van God. En dan bedoel ik met goede werken: alle werken die op zichzelf goed zijn, die dus op zichzelf Bijbels zijn. In de brede zin van het woord. Wanneer handelen we dusdanig dat we Gods eer bedoelen en niet onze eigen eer? Het is een vraag ter bespreking straks.

We gaan naar het tweede deel van Mattheüs 6:16-23, namelijk de verzen 19-23, een gedeelte dat vanavond ook centraal staat. Aanvankelijk dacht ik: het zijn twee verschillende onderwerpen die vanavond behandeld worden. Het eerste dus over het vasten en het tweede over schatten verzamelen. En dat zijn het ook. Met Mattheüs 6:19-34 begint een nieuw gedeelte van de Bergrede. Toch geeft Jezus in dit gedeelte uitleg over wat goede werken inhouden. Eerder zei Jezus in de Bergrede (zie Matth. 5:16): ‘Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien, en uw Vader, Die in de hemel is, verheerlijken.’ Naast de verzen 16-18 van Mattheüs 6 staan ook de verzen 19-23 van dit hoofdstuk vanavond centraal. In de verzen 19-23 gaat het niet in de eerste plaats over rijkdom, maar over het discipel van Jezus zijn, dus over het volgen van Jezus.

Het is me opgevallen dat Jezus over beide onderwerpen zowel iets verbiedt als ergens toe oproept. Jezus zegt hoe je niet moet vasten en vervolgens geeft Hij aan dat als je vast, hoe je dat wel moet doen. In het gedeelte over het schatten verzamelen roept Jezus eerst ertoe op om op een specifieke plaats geen schatten te verzamelen en vervolgens geeft Hij de specifieke plaats aan waar je wel schatten moet verzamelen. Jezus geeft het bevel om geen schatten op de aarde te verzamelen. Want de schatten op de aarde worden door mot en roest vernietigd, en daar zijn dieven die inbreken en stelen. Schatten op de aarde zijn dus onderhevig aan vernietiging door verschillende verschijnselen. En daar zijn mot en roest slechts twee voorbeelden van. Overigens is het woord dat in de Statenvertaling met “roest” vertaald wordt, vanuit de Griekse grondtekst moeilijk te vertalen. De oorspronkelijke betekenis van het woord is “eten”. Het Grieks heeft een apart woord voor “roest”, dat niet gebruikt wordt in Mattheüs 6. Het woord dat we hier in Mattheüs 6 lezen, kunnen we vertalen met “verval”. In Jakobus 5:2-3 staat: “Uw rijkdom is verrot, en uw klederen zijn van de motten gegeten geworden. Uw goud en uw zilver is verroest, en hun roest zal u zijn tot een getuigenis, en zal uw vlees als een vuur verteren; gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen.” Jakobus denkt hier ongetwijfeld aan wat de Heere Jezus heeft gezegd tijdens de Bergrede, in het tekstgedeelte dat vanavond centraal staat. In de grondtekst hier in Jakobus lezen we voor verrotten een combinatie van de woorden die in Mattheüs 6 voor “mot” en “verval” gebruikt worden. Er wordt weleens gedacht dat er in het Nieuwe Testament buiten de evangeliën om geen of nauwelijks uitspraken van de Heere Jezus staan. Toch komen we dus ook in de Nieuwtestamentische brieven regelmatig citaten van Jezus tegen. Jakobus veroordeelt de rijken die niet goed met hun rijkdom omgaan.

Het is overigens wel een les, ook voor ons als broeders. Stellen we ons vertrouwen op aards bezit, of zijn we gericht op de Vader in de hemel? Zijn we geborgen in God? Verheugen we ons in de dienst van de Heere? Een les ook om na te gaan hoeveel tijd we besteden aan de zaken van beneden. Uiteraard hoeven we niet de gehele dag in de Bijbel te lezen of de gehele dag specifiek aan God te denken, dat kan niet eens. Maar uiteindelijk is het wel zo dat heel ons leven gericht moet zijn op de dienst van de Heere. Dus ook in ons gedrag. Dus bijvoorbeeld dat we netjes met Gods schepping omgaan, dat we vriendelijk zijn tegenover collega’s op het werk enzovoorts. Dat we de mensen in onze naaste omgeving waarvan we weten dat ze de Heere niet dienen, vertellen over de noodzaak om te geloven dat Jezus Christus Gods eniggeboren Zoon is en de Zaligmaker.

Het woord dat in de grondtekst voor “vergaderen” oftewel “verzamelen” gebruikt wordt, komen we in het evangelie naar Mattheüs alleen in deze verzen (dus 19 en 20 van hoofdstuk 6) tegen. Voorop staat de waarschuwing om geen schatten op de aarde te verzamelen, maar in de hemel. Als we de tekst letterlijk lezen, dan lezen we een tegenstelling. Toch mogen we eraan twijfelen of Jezus echt elk zoeken van aardse schatten veroordeelt. Vanuit andere Bijbelteksten kunnen we opmaken dat Jezus niet al het bezit van geld en goed afwijst. Jozef van Arimathea was ondanks dat hij rijk was, een discipel van Jezus (zie Matth. 27:57). Denk bijvoorbeeld ook aan Abraham en Job, die vanwege hun rijkdom niet door God werden veroordeeld. Ook beveelt Jezus niet dat je alle arbeid die winst of rijkdom oplevert, zou moeten nalaten. Tegelijkertijd blijkt wel dat Jezus in rijkdom een groot gevaar ziet. Het is namelijk lichter dat kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God ingaat (zie Matth. 19:24). Jezus maakt dat ook duidelijk in Mattheüs 6:19, zij het wat indirect. En daarnaast is duidelijk dat de schatten hier op de aarde uiteindelijk verloren gaan. Dat geldt niet voor de schatten in de hemel. Schatten in de hemel worden niet vernietigd door mot en verval en in de hemel zijn geen dieven die inbreken en stelen.

Met het vergaderen van de hemelse schatten bedoelt Jezus in hoofdzaak “het zoeken van het Koninkrijk van God”, waarover we even verderop – in vers 33 – lezen. Het Koninkrijk van God en al het heil dat daaruit voortvloeit, vormen de hemelse schatten, omdat ze in de hemel bewaard worden. Weliswaar is er van de schatten van Gods Koninkrijk ook al iets op aarde te vinden, in die zin dat we er door het geloof al in mogen delen. De gelovigen erven de schatten in de hemel pas ten volle in de toekomst, dus in de hemel. Wat mij trof tijdens de voorbereiding, is dat er staat “schatten in de hemel”. Meervoud dus: “schatten”. De meeste van de zeven Bijbelverklaringen die ik op Mattheüs 6:16-23 heb geraadpleegd, gaan hier wel indirect op in. Maar ongetwijfeld is er meer over te zeggen.

Jezus zegt in vers 21 van Mattheüs 6: “Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.” Dit vers vormt het middelpunt van de verzen 19 en 20. Het hart is het meest centrale orgaan van de mens. Als iemand doof en/of blind is, maar als het hart van diegene nog klopt, dan blijft hij in leven. Het hart is ook het centrale orgaan van iemands innerlijke leven. Als je zegt: “daar ligt mijn hart”, dan bedoel je: “daar ben ik op mijn plek”. Daar ben je het liefst. Het hart is dus het belangrijkste orgaan van de mens. Degene die schatten op de aarde verzamelt, richt zijn aandacht op aardse zaken in plaats van op de wil van de Vader in de hemel. Denk ook aan de gelijkenis die Jezus vertelt over een rijke man (zie Luk. 12:13-21). Het land van die rijke man brengt veel vruchten voort en zijn schuren zijn te klein voor de grote oogst. Hij besluit om nieuwe en grotere schuren te bouwen en hij zegt tegen zijn ziel dat hij veel goederen heeft. God zegt echter tegen hem: “Gij dwaas, in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn?” Jezus zegt dat het zo ook is met degene die schatten voor zichzelf verzamelt en niet rijk is in God.

Dan komt de vraag naar ons toe: Wat is het belangrijkste in ons leven? Wat doen we met de tijd die de Heere ons geeft? Er zijn zoveel dingen die ons kunnen afhouden van de Heere. Dat kan bijvoorbeeld tot uiting komen in het beluisteren van verkeerde muziek, bijvoorbeeld popmuziek. Maar ook in bijvoorbeeld dag in dag uit urenlang kletsen met iemand zonder ook maar enigszins met elkaar over God en het werk van de Heere Jezus te spreken. Jezus zegt dat waar uw schat is, ook uw hart is. Waar is het hart vol van? Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Als we de Heere dienen, dan komt dat naar buiten, dan komt dat dus openbaar. Onze eigen predikant ds. Bouman heeft het tijdens preken ook gezegd dat het vreemd zou zijn als mensen met wie we vaak omgaan pas na maanden of jaren over ons zeggen: “Hé, is dat er één van de kerk, dat heb ik nooit eerder geweten.” Het gaat erom dat we bijwoners en vreemdelingen op aarde zijn. Dat we onze wandel eerlijk houden onder de heidenen, en dat de heidenen uit de goede werken die ze in ons zien God zullen verheerlijken (zie 2 Petr. 2:11-12).

De verzen 22 en 23 van Mattheüs 6 zijn verzen die moeilijk te begrijpen zijn. Dat zeggen ook meerdere Bijbelverklaarders. In vers 21 heeft Jezus gesproken over het hart. Nu spreekt Hij over het oog. Jezus zegt dat het oog de lamp van het lichaam is. Jezus maakt onderscheid tussen een eenvoudig oog en een boos oog. Als uw oog eenvoudig is, dan zal uw lichaam verlicht zijn. Als uw oog boos oftewel kwaad is, dan zal uw lichaam in duisternis zijn. Als we letten op het gedeelte dat aan de verzen 22 en 23 voorafgaat en het gedeelte dat erop volgt, dan zouden we het kunnen zien in de context van bezit. Het oog begeert óf de schatten op de aarde, óf de schatten in de hemel. Als het hart gericht is op aardse schatten, zal het oog ook gericht zijn op aardse mogelijkheden en deze belichten. Het oog is dan niet oprecht, en het stuurt ons lichaam de verkeerde kant op. Een kwaad oog maakt het lichaam duister. Waarom noemt Jezus nu na het hart het oog? Mogelijk omdat we door de zondeval vanuit onszelf zondige mensen zijn en we als het aan ons ligt, alleen maar de duivel dienen en schatten op de aarde verzamelen. Terwijl ons lichaam beheerst moet worden door schatten in de hemel. Vers 23 maakt duidelijk dat we het licht niet van de wereld om ons heen moeten verwachten. Als het licht niet in onszelf is, staan we in het duister. Het enorme belang van het verlichte oog wordt door Jezus nog eens sterk benadrukt: ‘Als dan het licht in u duisternis is, hoe groot is de duisternis zelf!’ Wanneer het oog van een persoon kwaad is, dan is die niet gericht op het Koninkrijk van God, en dan voert het deze persoon in de duisternis. Deze gedachte gaat in vers 24 verder. De gehoorzaamheid aan slechts één heer sluit het dienen van de andere heer helemaal uit. Maar vers 24 staat op het rooster voor de volgende avond.

Aan het einde van deze inleiding zou ik u en mijzelf willen oproepen om ons te beproeven of we werkelijk in het geloof zijn. In de Bijbelverzen die vanavond centraal staan, wordt opnieuw duidelijk dat er slechts twee wegen zijn. Of we wandelen op de brede weg, die naar de eeuwige ondergang leidt. Of we wandelen op de smalle weg, die naar het eeuwige leven leidt. Wat is het mooi als we met ons hart de woorden van Psalm 62 mogen zingen: “Mijn ziel is immers stil tot God, van Hem wacht ik een heilrijk lot.”


Zingen: Psalm 62:1,7,8

Vragen voor mannenvereniging bijeenkomst 13-01-2020, bij inleiding over Mattheüs 6:16-23
1.     Is het goed en/of nodig om te vasten? Waarom?
2.     Wanneer handelen we dusdanig dat we Gods eer bedoelen en niet onze eigen eer?
3.     Welke schatten dienen we te verzamelen?
4.     Verzamelen we schatten op de aarde? Zo ja, welke en hoe raken we hiervan af?
5.     In de verzen 22 en 23 stelt Jezus het oog als menselijk lichaamsdeel centraal. Waarom?
6.     Petrus noemt de christenen aan wie hij schrijft “bijwoners en vreemdelingen” (zie 1 Petrus 2:11). Waarom noemt hij ze zo?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten