maandag 31 december 2018

Boekonderzoek: Johannem Beltsnider, Fonteyne, Tegens de Sonde ende onreynigheyt voor alle ware Christenen geopent; in de Leere ende Troostrijcke Name Iesu …, Amsteldam 1657 (3)

Speciale aandachtspunten

Paginanummering tussen [-]
Bijbelteksten zijn afkomstig uit de Statenvertaling.

Visie op de (christelijke) feestdagen
Johannes Beeltsnijder roept ons op om op een speciale (feest)dag, in dit geval de Nieuwjaarsdag, de betekenis van Gods Naam nog meer te onderzoeken en de aanwas vanuit Zijn Woord te vermeerderen.
Een ware christen kan geen heerlijker nieuwjaarswens toegewenst krijgen dan een grondige kennis van de diepe verborgenheid die er in de Naam Jezus Christus is, en daarbij met alle nieuwe jaren een nieuwe aanwas in deze zalige kennis. Tot versterking en tot een dagelijkse aanwas, naast andere heilige gezegende middelen van een naarstige onderzoeking van de Heilige Schrift en het lezen van goede stichtelijke boeken. [Voorrede, vijfde pagina]

Visie op doopleden
Johannes Beeltsnijder wil duidelijk maken dat er een groot onderscheid bestaat tussen christenen en niet-christenen. Of we zijn ingelijfd in het verbond van Christus, of wij liggen buiten dit verbond. Er bestaat geen middenweg.
Door de doop wordt men in de christelijke gemeente ingelijfd. Daarom zijn de doopleden afgezonderd van de Joden, de Turken en de heidenen [28].

Visie op de Synode van Dordrecht
In de tweede predikatie verwijst Johannes Beeltsnijder naar de Synode van Dordrecht om zijn woorden te verduidelijken. Dat wil dus zeggen dat Beeltsnijder deze synode ziet als Bijbelgetrouw en verbindend voor het christelijk geloof. [130]

Reformatie der zeden
Johannes Beeltsnijder roept de (onbekeerde) mens voortdurend op tot bekering. Als we nog onbekeerd zijn, dan zegt Beeltsnijder dat wij de bekering niet langer moeten uitstellen. Hij schrijft dan vaak over het afzweren van het aardse goed, waarna men het hart moet zetten op het verbond van Christus.
Volgens Beeltsnijder is het niet goed om de besnijdenis van het hart uit te stellen. Het is niet genoeg als wij alleen een goed voornemen hebben om de Bijbel mettertijd te betrachten, bijvoorbeeld als we ouder geworden zijn of als we getrouwd zijn. Nee, we moeten meteen de wereld afsterven. De herders namen niet alleen een goed voornemen, maar zij versterkten met elkaar dit voornemen ook. Zij hebben niet gewacht tot de dag was opgekomen. Zij zeiden tegen elkaar: “Laat ons naar Bethlehem gaan. En zij kwamen met haast.” (woorden uit Lukas 2:15-16) [37,38]
Christus heeft Zijn besnijdenis ook niet uitgesteld. Hij heeft de besnijdenis niet uitgesteld totdat Hij sterk geworden was om de smart daarmee beter te kunnen verdragen. Nee, Hij heeft terstond op de achtste dag na Zijn geboorte in Zijn heilige en tedere vlees het snijden, de pijn, de smart en het lijden moeten doorstaan om ons tot een vroege (geestelijke) besnijdenis te bewegen, inzonderheid op de eerste dag van het nieuwe jaar. Daarom heeft de Heere geboden dat de kinderen van de Israëlieten terstond in hun jonkheid besneden dienden te worden, om hen daardoor te vermanen dat zij de verdorvenheid van hun natuur en de onreinheid van hun zonden die hen vanaf de geboorte aankleven al vanaf hun eerste jeugd behoren weg te werpen en te verfoeien. Dit zodra zij tot hun verstand gekomen zijn en de vriendelijkheid beginnen te verstaan van de Heere in Zijn troostrijk genadeverbond [38].
Beeltsnijder vraagt of het geen grote verplichting is voor de kinderen als zij tot hun verstand gekomen zijn om de Heere lief te hebben. Ja, schrijft Beeltsnijder, dit is een verplichting. Gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap (Prediker 12:1) [39].
Beeltsnijder spreekt de kinderen aan (vertaald in hedendaags Nederlands): “Als je dit in je jongelingschap verzuimt hebt, o, vang het dan aan op deze eerste dag van het nieuwe jaar.” Beeltsnijder hamert sterk op de noodzaak van de (vroege) bekering. Hij zegt dat Christus door Zijn besnijdenis de bekering geheiligd heeft. Beeltsnijder refereert aan Psalm 95:7: “... zo gij Zijn stem hoort.” En ook de woorden uit Hebreeën 3:13: “opdat niemand verhard worde door de verleiding der zonde.” Daarom moeten we elkaar vermanen, in het bijzonder op deze nieuwjaarsdag. [40]
Volgens Beeltsnijder is er niets mooier dan de geestelijke besnijdenis om onszelf wil te smaken, omdat de Heiland door Zijn besnijdenis op de achtste dag geleden heeft. Wij hoeven onze voorhuid niet meer te pijnigen. Christus heeft dit wel moeten doen. [41] De bekering kan ons dan wel geestelijk pijnigen, maar God zal ons verlossen uit de handen van de vreemden en van de vijanden. [44]
Beeltsnijder roept ons op de vrije onverdiende verkiezing van God te eren en te prijzen door het erkennen van Zijn genade. We moeten onszelf hoe langer hoe meer afzonderen en door onze zeden en manieren leven als uitverkorenen, heiligen en beminden van God, wetende dat Hij ons heeft verkoren opdat wij heilig zouden wezen en onbestraffelijk voor Hem in de liefde (Efeze 1:4). Want wij zijn door Zijn maaksel geschapen in Jezus Christus tot goede werken die ons God tevoren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen (Efeze 2:10). [70]
Daarom moeten wij, volgens Beeltsnijder, als uitverkoren geslacht de deugden van Degene eren Die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar Licht. Daarom moeten wij als gehoorzame kinderen niet de begeerlijkheden gelijkvormig maken die tevoren in onze onwetendheid waren. Beeltsnijder roept ons op om ons heilig te maken in onze wandel, want Hij Die ons geroepen heeft, is ook heilig. Paulus schrijft in Romeinen 12:1-2:  “Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is.” [71,72]
Beeltsnijder schrijft dat wij ons vermaand moeten weten onze natuurlijke blindheid en naaktheid recht en beter dan die van Laodicea te overleggen (Openbaring 3:18-19). Iedereen bedenkt zijn of haar zonden opdat hij of zij zichzelf zou mishagen, ook dat hij of zij met een ware honger en dorst, met ernst en ijver, haken, zuchten en verlangen naar de zoete Jezus. Tot dat einde moeten we ons de spiegel van de Wet voor ogen nemen. Laat ons daarbij ondertasten de pols van onze consciëntie, beproeven onze harten en gedachten. En zijn het niet deze alle die ons overtuigen en overwinnen van zonden? Wij zijn volgens Beeltsnijder in alle delen onrein voor Gods ogen. Kortom, van nature zijn wij onheilig, ondeugend, verkeerd en kwaad. [86]
Beeltsnijder schrijft dat wij ons recht verwonderen moeten over de goedheid, het welbehagen en de liefde van God. [91]
Men moet volgens Beeltsnijder de Heere Jezus liefhebben, degene die Hem niet liefheeft, is vervloekt. Dat vraagt om een opwekking, namelijk deze grote en onuitsprekelijke liefde van Christus tegen ons arme afgeweken zondaars met behoorlijke wederliefde te ontmoeten, nadat wij zijn bekeerd tot de Herder en de Toeziener van onze zielen. [96]
Laat de zonden niet de overhand hebben in uw sterfelijke lichaam. Beweegt uw naaste niet tot de zonden. [97]
Johannes Beeltsnijder roept ons op de geestelijke vreugde en blijdschap meer en meer te ontsteken en aan te wakkeren. [148]
Beeltsnijder heeft voor ons een vraag (vertaald in hedendaags Nederlands): “Behoren wij door betrachting van de eeuwige heerlijkheid onze harten niet af te trekken van deze aardse vergankelijke dingen?” Om recht te zoeken en te bezorgen hetgeen dat daarboven is. Alwaar ons leven met Christus verborgen is in God. [158]

Opwekking om stichtelijke lectuur te lezen
Johannes Beeltsnijder roept ons in de voorrede op met het nieuwe jaar de kennis over God en godsdienst te versterken door middel van het lezen van stichtelijke lectuur.
Een ware christen kan geen heerlijkere nieuwjaarswens toegewenst worden, dan een grondige kennis van de diepe verborgenheid die er in de Naam Jezus Christus is, en daarbij met alle nieuwe jaren een nieuwe aanwas in deze zalige kennis. Tot versterking en tot een dagelijkse aanwas van deze, nevens andere heilige gezegende middelen van een naarstige onderzoeking van de Heilige Schrift en het lezen van goede stichtelijke boeken. [Voorrede, vijfde pagina]

Visie op doopsgezinden
De visie op doopsgezinden (mennonieten) komt in de predikatiën diverse keren aan de orde, in alle gevallen in negatieve zin. Doopsgezinden spreken niet in de geest van de Bijbel, het Woord van God. Zij kunnen dan nog wel Bijbelse argumenten aanvoeren om hun standpunten te ondersteunen, maar zij gebruiken deze niet om werkelijk in de Geest van de Bijbel te spreken. Hieronder zijn de punten genoemd.
Mennonieten zoeken volgens Johannes Beeltsnijder het genadeverbond buiten Christus. Zij schrijven het genadeverbond toe aan de geboorte van het vlees, maar niet  zoals het moet – aan de wedergeboorte door de Heilige Geest [12].
Doopsgezinden maken volgens Beeltsnijder de gemeente van het Oude Testament geheel anders dan die van het Nieuwe Testament, namelijk dat het Oude Testament een geheel andere leer van zaligheid gehad heeft dan dat wij nu hebben in het Nieuwe Testament. 
Tijdens het OT was het in de ogen van de doopsgezinden geoorloofd om oorlog te voeren, wat ons zogenaamd verboden geworden is. De kinderen van het OT werden in de gemeente ingelijfd, wat ons zogenaamd niet meer geoorloofd is. En daarbij nog meer van dergelijke zaken, die geheel tegen de ceremonie van Mozes waren. [23]
De mennonieten zeggen dat de kinderen de verborgenheid van de doop niet kunnen verstaan. Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden werden ook niet de verborgenheid van de besnijdenis verstonden. Mennonieten: “Onze kinderen verstaan niet de predikatie bij de doop.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook niet de predikatie verstonden die bij de besnijdenis gehouden werd. Mennonieten: “Onze kinderen hebben geen dadelijk geloof bij de doop.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook geen dadelijk geloof hadden in de belofte van genade bij de besnijdenis. Mennonieten: “Onze kinderen verstaan hun schuldige plicht niet, waartoe zij in de doop verbonden worden.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook niet hun schuldige plicht verstonden, waartoe zij verbonden werden. Dan zeggen de mennonieten: “Toont ons dan waar geschreven staat dat wij kinderen moeten dopen?” Wij kunnen volgens Beeltsnijder wederom roepen: “Waar staat dan geschreven dat wij geen kinderen moeten dopen?” Er is ook niet geschreven dat vrouwen aan het Heilig Avondmaal gingen. De volgelingen van de kerken zijn ook geoefend over de vrouwen. Er zijn volgens Beeltsnijder nog veel meer van dergelijke zaken te noemen die de mennonieten zelf niet buiten Gods Woord achten. Zij worden echter toch met zoveel uitspraken in de Schrift niet gevonden. Beeltsnijder geeft toe dat het wel zo is dat onze kinderen geen dadelijk geloof hebben. Zij hebben echter wel het zaad van het geloof.  Zij zijn kinderen Gods (Ezechiël 16:21-22). God beval Zijn kinderen en bondgenoten op de vastendagen in de gemeente te brengen (Joël 2:16). Daarom heeft ook Christus hen de handen opgelegd en gezegend (Mattheüs 19:13-15). [28, 29]
Dopersen geloven dat de mens in dit leven zo volkomen kan worden dat hij geheel zonder zonde kan zijn. Beeltsnijder noemt dit een grove dwaling. [90]

Visie op vrouwen
Wij kunnen volgens Beeltsnijder vragen aan de doopsgezinden: “Waar staat het geschreven dat wij geen kinderen mogen dopen?” Er is ook niet geschreven dat vrouwen aan het Heilig Avondmaal gingen. De volgelingen van de kerken zijn ook geoefend over de vrouwen [28].

Visie op de Joden
De Farizeeën hebben zich door Johannes de Doper niet laten dopen. Zij hebben volgens Beeltsnijder daarmee de Raad Gods versmaad (Lucas 7:30). [8]
Het valse geloof – zo noemt Beeltsnijder het – van de Farizeeën gaat Christus, de Zoon van God, tegenspreken. [23]
Door de doop wordt men in de christelijke gemeente ingelijfd, en daarmee afgezonderd van de Joden, de Turken en de heidenen. Hiermee wil Beeltsnijder zeggen dat Joden absoluut niet de christenen toebehoren, en dat hun godsdienst daarmee zeer verwerpelijk is. [28]
De gemeente van het Nieuwe Testament bestaat uit zowel heidenen als Joden. [60]
Het is volgens Johannes Beeltsnijder absoluut ketters als men aanneemt dat de Joden in hun joodse religie zalig kunnen worden. Deze dwalingen noemt Beeltsnijder “grovelijk”. [79]
In de marge staat: “Waaraen de rechtzinnighe Kercken van de valsche Synagogen konnen onderscheyden worden”. In de ogen van Johannes Beeltsnijder houden de Joden er een valse godsdienst op na. Er staat in zijn werk over de Joden: “Maer sy verlaten haer op leugenen. (Ier. 7:4)”.
Waaruit volgens Beeltsnijder de rechtzinnige gemeente gekend kan worden, blijkt hieronder.
De rechtzinnige gemeenten kunnen gekend worden uit het feit dat zij alleen recht belijden dat Jezus Christus in het vlees is gekomen (1 Joh. 46). Zij bewaren het getuigenis van Jezus getrouwelijk. Zij houden dit voor hun enige troost beide in leven en sterven, namelijk dat zij Jezus Christus, hun getrouwe Zaligmaker, eigen zijn, zoekende de afwassing van hun zonden alleen in het bloed en de geest van Jezus Christus. [81]

Visie op de Reformatie
Volgens Beeltsnijder mag men de fundamenten van de Reformatie geenszins verlaten. De Reformatie stelde het vertrouwen op de verzoening in Christus als fundament voor geloofszekerheid. Dit ontkrachten de remonstranten, wat Johannes Beeltsnijder verwerpelijk vindt. [119]

Visie op remonstranten
Als Johannes Beeltsnijder over de remonstranten spreekt, dan is dit opnieuw in alle gevallen negatief.
Remonstranten zoeken het genadeverbond buiten Christus. Zij schrijven het genadeverbond toe aan de geboorte van het vlees, maar niet, zoals het volgens Beeltsnijder zou moeten, aan de wedergeboorte door de Heilige Geest [12].
Sociaanse remonstranten zeggen dat de patriarchen in het Oude Testament geen vaste kennis over Jezus Christus, de Zaligmaker, gehad zouden hebben. Zij zouden niet in Christus geloofd hebben. Johannes Beeltsnijder noemt dit een grove dwaling! [24]
Johannes Beeltsnijder schrijft dat het ijdel en tevergeefs is wat remonstranten en socianen zeggen met betrekking tot de uitverkiezing. In dit gedeelte worden niet expliciet hun dwalingen genoemd, maar uit de context is op te maken dat zij ontkennen dat de mens van nature geheel verdorven is. [rond 60]
Velen van de hedendaagse remonstranten geloven dat de mens in dit leven zo volkomen kan worden dat hij geheel zonder zonde kunnen zijn. Beeltsnijder noemt dit een “grove” dwaling. [90]
Een ander vreemd voornemen van sommige remonstranten is volgens Beeltsnijder het volgende: dat God de Heere nog wel een ander middel dan het zoenbloed van Christus had kunnen bedenken waardoor de zondige mens behouden had kunnen worden. [96]
Remonstranten vervallen hoe langer hoe verder tot het socianisme. De verzoening, die de getrouwe Hogepriester alleen voor de zonden van Zijn volk teweeg heeft gebracht, hiervan willen de remonstranten een algemene verzoening maken. De remonstranten verontreinigen volgens Beeltsnijder daarmee het dierbare bloed van de Zone Gods. Remonstranten willen zich van Paulus losmaken. Paulus neemt de schrik van de zonde hoog op, anders moet hij de daarvoor verdiende verdoemenis ingaan. [110, 111]
Beeltsnijder noemt het arminiaanse geloof opnieuw vals. Voorzeker wanneer de Heilige Apostel Petrus eenmaal op Christus’ vraag een goede belijdenis van zijn geloof in Christus bekende. Toen antwoordde hem Jezus Christus naar waarheid, niet op zijn Arminiaans: “Gij Petrus, gij hebt de algemene genade door uw vrije wil gebruikt. Gij hebt het ware geloof aangegrepen, daar andere mensen die evenveel genade hadden als gij, hetzelve hebben verworpen.” Nee, Jezus zegt: “Vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.” [115, 116]
Volgens Beeltsnijder mag men de fundamenten van de Reformatie geenszins verlaten. De Reformatie stelde het vertrouwen op de verzoening in Christus als fundament voor geloofszekerheid. Dit ontkrachten de remonstranten. [119]
Het is satans voornaamste list om dit anker los te maken. Wij mogen ook zeggen van dit anker: de Heere heeft ze gemaakt tot een vaste Stad, de duivel en zijn helhonden zullen daar tegen strijden, maar zij zullen niet winnen. Het is bekend hoe de remonstranten gepoogd hebben dit anker los te maken, met hun afvallige leer – zo noemt Beeltsnijder het  van de afval der heiligen, met alle heiligheid drijvende. Dat de ware gelovige uitverkoren kinderen Gods geheel en al zouden kunnen afvallen en verloren gaan. Dit noemt Beeltsnijder een dwaling. Als God een zondaar heeft uitverkoren, dan kan deze meer opnieuw in zonde vervallen. Anders is hij of zij niet uitverkoren. [136, 137]

Visie op rooms-katholieken
De visie van Beeltsnijder op rooms-katholieken is vaak behoorlijk negatief. Johannes Beeltsnijder is zo mogelijk nog negatiever over rooms-katholieken dan over doopsgezinden. Zo noemt hij de Rooms-Katholieke Sociëteit van Jezus zelfs een satansvergadering. Hieronder zijn de punten vermeld waarin zij volgens hem dwalen, namelijk op het gebied van de Heilige Doop, het Heilig Avondmaal en in hun gehele godsdienst. 
Papisten maken van de uiterlijke tekenen (H. Doop en H. Avondmaal) volgens Beeltsnijder afgoden. [17]
Wij mogen de zaligheid niet laten afhangen van de doop, zoals papisten dat doen. Ook stellen zij de onbesneden kinderen in het OT en de ongedoopte kinderen in het NT buiten alle hoop van zaligheid. Zij willen niet toelaten dat men voor de ongedoopte gestorven kinderen zal bidden. Zij moeten des nachts op een ongewijde plaats, op het ellendige kerkhof begraven worden. Beeltsnijder noemt dit een grouwel der grouwelen.  
Papisten gebruiken naast water in de Doop nog zout, olie, speeksel, wijn, brandende kersen etc.. Al deze verdichte elementen en versierde ceremoniën zijn volgens Beeltsnijder geen pronk, maar een ontheiliging van de doop, een schending van de eerste instellingen van Christus. Papisten strijden hiermee tegen de praktijk van de eerste kerk, die met de eenvoudige instelling van Christus tevreden was. Christus gebruikte absoluut geen zout, olie enz. bij de Heilige Doop, want dit is nergens in de Schrift te vinden. Men doopte met water.
Ook als men de visie van de papisten met betrekking tot het Heilig Avondmaal bestudeert, moet men volgens Beeltsnijder tot de conclusie komen dat de paapse mis veel gemeenschap heeft met de duisternis. Zij hebben de heilige instelling des Heeren veranderd in een “apenspel” (transsubstantiatieleer), zodat de paapse mis met recht vergeleken kan worden met een bedelaarsmantel, want zij is een complot van vele superstitieuze bisschoppen en pausen bijeengeraapt. Zo is het ook met de gehele godsdienst van het pausdom, daar ze niet het juk van de Heere Christus op zich neemt, maar een vreemd juk. Zij laten Gods geboden varen. Er zijn duizenden dingen op te noemen. Zij hebben volgens Beeltsnijder te verwachten dat zij met hun godsdienst door de Heere verstoten zullen worden. [32,33]
De Jezuïeten in het pausdom noemen wel veel de Naam Jezus met hun mond. Zij zeggen dat zij een sociëteit van Jezus zijn, maar zij zijn volgens Beeltsnijder in werkelijkheid verre van Jezus. Zij zijn het niet, zij liegen, zij zijn de vergadering van de satan. Zij verleiden de dienstenknechten van Jezus om te hoereren en afgodenoffer te eten. Zij zijn degenen die als formele vijanden van Christus Jezus in Zijn ledematen zoeken met Herodes te doden. [82, 83]
Vele eenvoudige mensen onder de papisten en ook onder ons menen dat zij de Zaligmaker Jezus grote eer aandoen als zij voor superstitie de knieën buigen, ook wanneer zij bijvoorbeeld dit boven de deuren schrijven. Tegen alle kwaad en spooksel des duivels ingaan. [83]
Wel schrijft Johannes Beeltsnijder dat er papisten zijn die waarlijk in de Zaligmaker Jezus Christus geloven en de zaligheid in Hem alleen zoeken. Hij wenst deze rooms-katholieken toe dat zij in het geheel uit Babel zouden gaan. Met Babel bedoelt Beeltsnijder afgoderij en dwalingen van Rome. [83, 84]
Farizeeën in het pausdom durven te roemen in overtollige werken: dat wil zeggen dat mensen zo volkomen kunnen zijn, dat zij zoveel goede daden hebben verricht zodat anderen hier profijt van kunnen hebben. Dit noemt Beeltsnijder een grove zonde.
“Die welke nooit hebben voor goed gekend die paapse distinctie tussen een eerste en tweede rechtvaardigmaking: na welke onderscheid het geloof voor God ons niet anders zou rechtvaardig maken dan dat wij daardoor geprepareerd gedisponeerd en voor vereidet worden tot de volgende tweede rechtvaardigmaking die, zo zij zeggen, geschied door de verdienstelijke werken van de gerechtigheid en gehoorzaamheid van de geboden van God.” Dit onderscheid tussen de eerste en tweede rechtvaardigmaking is een vals verdichtsel van de antichristelijke leer, daar van in Gods gehele Woord, noch daden noch leer is te vinden. Ja, hetwelk volgens Beeltsnijder in de Heilige Schrift wordt tegengesproken [120, 121]
Beeltsnijder heeft een grondige weerlegging van het “versierde” paapse vagevuur. Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Dus wij worden voor eeuwig zalig, of we worden voor eeuwig in het vuur geworpen [154]
De papisten dwalen af als zij zeggen dat de mens door zijn of haar eigen verdiensten zalig kan worden. Beeltsnijder noemt dit standpunt van de papisten dwaselijk drijven. [165]

Omschrijving van theologie
Hieronder de definitie(s) van theologie die Beeltsnijder in zijn werk geeft.
“De gantsche Heylige Theologie …. is vervattet ende beschreven in groote Boecken ende dicke banden. Die zelve wordt kostelijck aldus beschreven, Dat zij is: Een Goddelijcke onderwijzinge, om den Eenigen waren Godt uyt Zijn gheopenbaerde Woordt recht te kennen en Religieuzelijck te dienen. Het eynde waertoe deze Goddelijcke Onderwijzinge gerichtet is, is deze: Dat den Leerlinck, een zondigh Christen mensche mooghen weder vereeniget worden met Gode door den Middelaer, ende gheraecken tot de ghenietinge van de Zalige ghemeynschap met Gode hier in dezen leven in ghenade, ende nae dezen leven in eeuwighe glorie. In deze Zalighe ghemeynschap met Gode daer in is de hooghste gheluckzaligheydt des menschen gelegen.” [Voorrede, eerste en tweede pagina]
“De Christelijcke Religie vervatet allenlijck uyt den Woorde Godes de ware Theologie, De zuyvere Leere des Heylige Euangeliums kan een waer Christen alleene geven een waren bestandighen troost beyde in leven ende in sterven.” [Voorrede, derde pagina]

dinsdag 6 november 2018

Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?

Inleiding voor mannenvereniging bijeenkomst 05-11-2018

Naam inleider: Machiel Lock
Tekst: Mattheüs 5:13-16
Thema: Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?

De vorige avond hebben wij gesproken over de zaligsprekingen van de Heere Jezus. De vraag kwam toen op of Jezus deze heeft uitgesproken aan de scharen (menigten mensen) of alleen aan Zijn discipelen. In het eerste vers van Mattheüs 5 staat dat Jezus de menigten mensen ziet, op een berg klimt, gaat zitten en dat Zijn discipelen tot Hem komen. We lezen de zaligsprekingen ook in het evangelie naar Lukas (6:20-26). In dat evangelie lezen we kort daarvoor dat Jezus Zijn discipelen bij Zich roept en er twaalf uitkiest die Hij ook apostelen noemt (zie 6:12-16). Met die twaalf daalt Hij af naar een vlakke plaats. Voor de duidelijkheid: we lezen daar dus niet dat Jezus van de berg wegtrekt. Dus in die zin is er geen tegenstelling met de evangelist Mattheüs. Vandaar ook de naam “de Bergrede van Jezus”. Op die vlakke plaats is een grote menigte van de discipelen van Jezus en een grote menigte die gekomen is om Hem te horen en door Jezus van hun ziekten genezen te worden. Vervolgens spreekt Jezus de zaligsprekingen uit. Vanuit Lukas wordt duidelijk dat Jezus de Bergrede niet alleen heeft uitgesproken aan de twaalf apostelen, maar aan allen die door Jezus geleerd willen worden. Het woord “discipel” is in die zin dus breder dan alleen de twaalf door Jezus gekozen apostelen. Mattheüs schrijft in 5:1 “Zijn discipelen”, dus de discipelen van Jezus in het algemeen. Hij schrijft dus niet over “Zijn twaalf discipelen”, zoals bijvoorbeeld in 11:1. Als we in het tweede vers van Mattheüs 5 lezen dat Jezus Zijn mond opent en hen onderwijst, dan kan “hen” slaan op Jezus’ discipelen, maar ook op “de scharen”. Persoonlijk denk ik dat het het meest voor de hand ligt dat Jezus Zijn Bergrede uitspreekt richting Zijn discipelen, omdat Mattheüs expliciet vermeldt dat Jezus’ discipelen bij Jezus komen (zie vers 5:1) en we direct daarna lezen dat Jezus Zijn mond opent en hen onderwijst. Tegelijkertijd denk ik dat er grote groepen mensen bij de discipelen van Jezus hebben gestaan toen Jezus Zijn Bergrede uitsprak. Aan het einde van de Bergrede lezen we namelijk dat toen Jezus deze woorden geëindigd heeft, “de scharen” versteld staan voor Zijn aangezicht (zie 7:28). Dus er zijn ook scharen bij de Bergrede geweest. Het is aannemelijk dat Jezus tijdens de Bergrede bezig is om uit deze groepen mensen nieuwe discipelen te werven. Dus dat Jezus bezig is om mensen te werven die er bewust voor kiezen om door Hem geleerd te worden. 

Dan komen we aan bij de tekst van vanavond. Jezus spreekt hier in het bijzonder Zijn twaalf gekozen apostelen aan, maar niet alleen zij, al Zijn discipelen. Als thema voor deze avond heb ik geformuleerd: “Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?” Alleen de discipelen van Jezus zijn “het zout der aarde” en “het licht der wereld”. En ook alleen zij laten hun licht schijnen voor de mensen. Als je geen leerling en volgeling van Jezus bent, kun je geen goede werken waarmee God de Vader wordt verheerlijkt, laten zien. Laten we eerst eens kijken naar de eerste benaming: “het zout der aarde”. We weten allemaal wel wat “zout” is. Meestal gaan we naar de supermarkt – tenminste ik wel – om een pot zout te kopen. Zout dient om smaak of om extra smaak in ons eten te krijgen. Maar we hebben zout ook nodig om in leven te blijven. In brood bijvoorbeeld zit zout. Op internet las ik dat personen die 9 tot 50 jaar oud zijn, ongeveer 3,75 gram zout per dag nodig hebben, en personen die 51 tot 70 jaar oud zijn ongeveer 3,25 gram, en de rest iets minder. Ik zie wel eens bij anderen dat ze bij het minst of geringste de zoutpot pakken om zout te strooien over het eten. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik zelf die neiging ook wel heb. Hoe dan ook, zout hebben we nodig om in leven te blijven. Is het ook niet wat Jezus hier bedoelt, zij het in geestelijke zin? Want als we Jezus niet erkennen als de Zaligmaker, zijn we zouteloos oftewel smakeloos. Jezus bedoelt dat Zijn discipelen de opdracht krijgen om de aarde te “zouten”. De mensen dienen gekruid te worden met het zout van de hemelse leer, zo schrijft Calvijn in zijn commentaar op deze tekst. Jezus zegt: “Indien het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden?” Dit is een zogeheten contradictio in terminis. Zout dat smakeloos is, is immers geen zout meer. Het woord “smakeloos worden” kan vanuit de grondtekst ook vertaald worden met “dwaas worden”. Met andere woorden: als je werkelijk een discipel van de Heere Jezus bent, dan laat je Gods wijsheid zien in deze wereld. Dan laat je zien dat God het behoud van elk mens op het oog heeft. En dat het de opdracht is om daarvan in de wereld te getuigen. Als de discipelen dat niet meer doen, dan deugt het nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. Ik citeer nog eens een treffende zin van Calvijn: “Er is daarom niets beters dan om de Smaakmaker (= God Zelf) te ontvangen, en daarmee wordt elke smakeloosheid gecorrigeerd.” Dat vraagt om gebed tot de Heere God om wijsheid, die alleen de Heilige Geest kan geven. En die Hij ook geeft op het gebed. Dat is Gods belofte (zie bijvoorbeeld Romeinen 8:26).

Daarna maakt Jezus Zijn positieve doelstelling duidelijk door het beeld van het licht te gebruiken. Jezus heeft nu niet meer de waarschuwende toon in Zijn woorden en Hij legt het accent op de roeping van Zijn volk. “Gij zijt het licht der wereld”, zegt Jezus tegen Zijn discipelen. Het begrip “licht” is een zeer belangrijk begrip in de Bijbel. “God is Licht”, staat er in 1 Johannes 1:5. Jezus wordt in het evangelie naar Johannes beschreven als “het Licht van de wereld” (zie Johannes 8:12; 9:5; 12:46; zie ook 1:7-8). God is in Jezus Christus in de wereld vleesgeworden om licht in de duisternis te brengen (zie Johannes 1:4-5,9; 12:46). Dat hopen we eind volgende maand weer in het bijzonder te gedenken als het Kerst is. Mattheüs 4:16a: “Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien” (citaat uit Jesaja 9:1a). Paulus schrijft dat de christenen “kinderen van het licht” zijn (zie Efeze 5:8; 1 Thessalonicenzen 5:5). Jezus roept de mensen op in Hem (dat is het Licht) te geloven, opdat ze kinderen van het licht zullen zijn (zie Johannes 12:35-36). De Knecht des HEEREN in het Oude Testament wordt “Licht der heidenen” (zie Jesaja 42:6) genoemd. David zingt in Psalm 27:1 dat de HEERE zijn licht en zijn heil is. Paulus schrijft ook over het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, waarmee de gelovigen zijn verlicht (zie 2 Korinthe 4:4). Ook schrijft hij bijvoorbeeld dat de christenen schijnen als lichten in de wereld te midden van een krom en verdraaid geslacht (zie Filippenzen 2:15).

In Mattheüs 5 past Jezus het beeld van het licht concreet toe op Zijn discipelen. Ik denk dat het goed is om erbij stil te staan wanneer wij licht nodig hebben. Zeker in dit donkere jaargetijde, in de herfst en in de winter, doen we als het koud is thuis de kachel aan, maar natuurlijk ook de lampen veel sneller aan dan in de lente en in de zomer. In de donker verdwalen we gemakkelijker dan als het licht is. In de donker zie je niet of nauwelijks iets. Stelt u zich eens voor dat op een avond als nu alle lampen van de lantaarnpalen langs de weg uit zouden zijn. Dan is die verlichting weg en dan zou het dus behoorlijk gevaarlijk zijn op de weg. Of je fietst zonder licht op de weg. Dan kunnen andere weggebruikers je minder goed zien. Licht heeft dus iets van veiligheid in zich. Als je een discipel van Jezus bent, dan ben je dus ook het licht. Je bent voor eeuwig gered doordat de Heilige Geest het geloof in het feit dat Jezus de eniggeboren Zoon van God is, in je hart heeft gewerkt. Dan kan het ook niet anders of je gaat de waarheid van Gods redding in Zijn Zoon Jezus Christus bekendmaken in de vanuit zichzelf duistere wereld. En daarbij ook in je daden laten merken dat je voor deze waarheid leeft. De discipelen zijn immers ontvangers van Gods Koninkrijk. Dan volgen er in de verzen 14b en 15 nog twee andere beelden die Jezus gebruikt, namelijk: “een stad die bovenop een berg ligt, kan niet verborgen zijn” en “een lamp op een standaard”. De hoofdgedachte hiervan is te vinden in de verzen 14a en 16. De discipelen zijn overigens niet door zichzelf het licht, maar omdat God hen als middel gebruikt om de wereld te verlichten en Zijn goedheid uit te stralen. Ze zijn dus niet zo hooggeplaatst om in zichzelf hoog te zijn, maar als een middel om daarmee de wereld te verlichten. Jezus zal toen Hij sprak over “een stad op een berg” waarschijnlijk ook gedacht hebben aan de berg Sion te Jeruzalem. Die berg was bekend onder het Oude Testament. Nu in het Nieuwe Testament en in de Nieuwtestamentische kerk gaat het er met name om dat de Heere Jezus hooggehouden wordt voor alle volken. Hij is immers de beloofde Messias, over Wie in het Oude Testament al geprofeteerd werd. 

Wat is het doel van een lamp? Dat is het geven van licht. Daarom wordt deze niet onder een korenmaat, maar op een standaard geplaatst. Jezus heeft het hier over een olielamp. Dat waren de lampen toentertijd. De lampen die we tegenwoordig hebben, kenden ze toen nog niet. De discipelen van Jezus, en in het bijzonder de twaalf apostelen, dienen nauwkeurig te zijn in een vroom en heilig leven, omdat de ogen van allen op hen gericht zijn. Als de lamp op de kandelaar staat, schijnt zij namelijk voor allen die in het huis zijn. De zinsnede “allen die in het huis zijn” moet niet opgevat worden in een beperkende zin, maar “allen” betekent “elk mens” (zie ook de verzen 13 en 16).

Vers 16 is het hoogtepunt van het gehele gedeelte (de verzen 13 t/m 16). De Heere Jezus roept de discipelen op om hun licht te laten schijnen voor de mensen, zodat zij hun goede werken zien en hun Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Omdat de discipelen het licht van de wereld zijn (zie vers 14), worden ze nu door Jezus vermaand om hun licht te laten schijnen voor de mensen. Met “het licht laten schijnen” bedoelt Jezus niet “de aandacht vestigen op zichzelf”, maar “de aandacht vestigen op de aanwezigheid van het Koninkrijk van God” en dus God verheerlijken vanwege Zijn genadige vervulling van Zijn beloften. Dat het niet goed is wanneer je goede werken doet met het doel om door de mensen gezien te worden, zegt Jezus even verderop in de Bergrede. Jezus zegt dat als je gaat bidden, je niet moet zijn als de huichelaars, want die vinden het fijn om door de mensen gezien te worden als ze in de synagogen en op de hoeken van de straat staan te bidden (zie Mattheüs 6:5).

Kijkend naar Mattheüs 5:16: wat bedoelt Jezus met “goede werken”? Meerdere verklaringen wijzen erop dat Jezus hier verwijst naar de zaligsprekingen. Mijns inziens terecht, omdat Jezus deze vlak hiervoor heeft uitgesproken. We moeten de onderdelen van de Bergrede namelijk niet los van elkaar zien. Met goede werken bedoelt Jezus (kijk maar mee naar in het bijzonder de verzen 3 t/m 9) “arm zijn van geest, treurig zijn, zachtmoedig zijn, hongerig en dorstig zijn naar de gerechtigheid, barmhartig zijn, rein zijn van hart en vredestichter zijn”. De apostel Petrus herhaalt met iets andere bewoordingen datgene wat de Heere Jezus in vers 16 zegt. Lezen 1 Petrus 2:11-12: “Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking.” Alleen wanneer de onderscheidende levenswandel zichtbaar is voor de mensen, kan deze het gewenste effect hebben. En met effect bedoel ik: dat de mensen God de Vader, Die in de hemelen is, gaan verheerlijken. Het loopt als een rode draad door de gehele Bijbel heen dat God de Vader door de mensen verheerlijkt dient te worden. Denk bijvoorbeeld alleen al aan de Psalmen. Vooral in de laatste 5 (Ps. 146 t/m 150) wordt Gods lof bezongen. In het “Gebed des Heeren”, waarvan wij vanavond inmiddels twee verzen hebben gezongen, wordt gebeden (berijmd): “Geheiligd word’ Uw Naam, ai geef, dat elk, waar hij op aarde leev’, dien Vadernaam erkennen moog’”. Jezus zegt ook dat degene die in Hem gelooft, niet in Hem gelooft, maar in Degene Die Hem gezonden heeft, en degene die Hem ziet, ziet Degene Die (de Vader dus) Hem gezonden heeft (zie Joh. 12:44-45). 

Het is hier in Mattheüs 5 voor de eerste keer dat in het gehele evangelie naar Mattheüs Jezus spreekt over “uw Vader in de hemelen”. Jezus legt de discipelen de Vadernaam in de lippen als uitdrukking van hun persoonlijke verhouding tot God. Veel godsdienstige Joodse leiders in de tijd van Jezus spraken over God in een afstandelijke zin. Ze spraken niet over God in de zin dat God gemeenschap uitdrukt. Tenminste, in ieder geval niet in het kinderlijk vertrouwend besef waarin Jezus Zijn discipelen over God leert denken en spreken. Ook werd in het jodendom ten tijde van Jezus’ rondwandeling op aarde vaak tot God gebeden op een afstandelijke wijze. Jezus onderscheidt hier Zijn discipelen uitdrukkelijk van “de mensen”, dat zijn niet alleen degenen buiten Israël, maar allen die Jezus niet erkennen als de eniggeboren Zoon van God. Jezus zegt in vers 16 nog iets over Zijn Vader, Die tegelijkertijd de Vader is van Zijn discipelen. Het gaat dan concreet om de toevoeging “Die in de hemelen is”. Deze toevoeging is niet alleen bedoeld om de hemelse Vader van onze aardse, biologische vader te onderscheiden. Jezus wil ons duidelijk maken dat we van de hemelse majesteit van God niet aards mogen denken. Jezus spreekt bijna altijd over “uw Vader” en Hij leert Zijn discipelen ook bidden “onze Vader”. De discipelen van Jezus belijden God als hun God. Dat is enkel te danken aan God Zelf. God komt zelfs zo dichtbij dat Hij Zijn eigen Zoon heeft gegeven aan een wereld verloren in schuld.

Wat betekent het Bijbelgedeelte Mattheüs 5:13-16 voor ons in deze maatschappij? Het is in ieder geval duidelijk dat wij leven in een maatschappij die helaas behoorlijk geseculariseerd is. Als we kijken naar de tijd van nu in Nederland, dan zien we dat de invloed van het christelijk geloof op de Nederlandse maatschappij duidelijk minder is dan bijvoorbeeld in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Gelukkig is de kerk nog wel duidelijk zichtbaar in Nederland, met name op de Biblebelt, een brede strook van Zeeland tot aan de kop van Overijssel. In die strook zitten we hier in Hardinxveld-Giessendam en in Sliedrecht en omgeving ook. Maar inmiddels is in Nederland sinds 1984 abortus officieel toegestaan en euthanasie met voorzorgsmaatregelen sinds 2002. Abortus en euthanasie zijn tere onderwerpen, dat weet ik. Want het is voor vrouwen niets niks om ongewenst zwanger te zijn of wanneer mensen uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Tegelijkertijd weten we ook dat elk menselijk leven een geschenk van God is. En moord is strafbaar, zo weten we vanuit de Tien Geboden. Een ander voorbeeld waarin we zien dat de secularisatie in ons land is toegenomen, is de zondagsopening van winkels, die de laatste jaren is toegenomen. In een artikel van 17 juli jl. van de NOS las ik dat in bijna 70% van de gemeentes in Nederland de winkels al elke zondag geopend zijn. In dit artikel staat: “En na de laatste gemeenteraadsverkiezingen komen er naar verwachting snel nog dertig plaatsen bij waar de zondagsopenstelling mogelijk wordt, concludeert Detailhandel Nederland na het bestuderen van de plannen van de nieuwe gemeentebesturen”. En wat ds. Kos gistermorgen aanhaalde, afgelopen woensdag werd door veel protestanten Hervormingsdag gehouden, maar door een groot deel van de Nederlandse bevolking Halloween gevierd. Ik las in het artikel van afgelopen dinsdag dat ongeveer 55% van de Nederlanders ieder jaar Halloween viert. Het is volgens de Bijbel niet toegestaan om geesten op te roepen. Het moet ons gaan om de ene Naam onder de hemel gegeven waardoor wij zalig moeten worden (zie Handelingen 4:12). Het is niet eenvoudig om staande te blijven in een maatschappij die doordrenkt is van het secularisme. Daarvoor is kracht nodig die alleen de Heilige Geest ons kan schenken. Kracht om te leven tot Gods eer. Daarbij merk ik in het bijzonder op dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag (= brengt veel teweeg) (zie Jakobus 5:16).

Ook op de werkvloer, in bedrijven etc. is het vaak niet eenvoudig om uit te komen voor het christen-zijn. Ik weet van diverse werkomstandigheden waar vaak gevloekt wordt. Het is nodig om daar iets van te zeggen. We hebben hier de vorige avond ook over gesproken. Een prikkelende vorm werkt denk ik het handigst. Zoiets als: “Zeg, ik wist niet dat jij God nodig hebt?” Dan moet de vloeker vaak toch even nadenken in de zin van: “Hé, wat bedoelt hij nu precies?” Het stoot dan minder af, terwijl je ook duidelijk aangeeft dat je het kwalijk neemt als Gods heilige Naam misbruikt wordt. Ik denk dat de Schriftlezing van vanavond er duidelijk in is dat een christen door het laten zien van goede werken een middel voor anderen kan zijn tot bekering. Ik denk bijvoorbeeld alleen al aan het tot uiting komen van liefde tot de naaste (zie bijvoorbeeld Mattheüs 22:39). We moeten natuurlijk ook in het bijzonder denken aan de zaligsprekingen (het gedeelte direct voor Mattheüs 5:13-16). Wanneer mensen arm van geest zijn, treuren, zachtmoedig zijn, hongerig en dorstig zijn naar de gerechtigheid, barmhartig zijn, rein van hart zijn, vredestichters zijn, zullen zij een zoutend zout en een lichtend licht zijn, een licht voor de mensen die nog buiten Christus leven.

Ik geloof ook, broeders, dat wij zeker ook onszelf niet mogen vergeten. Zijn wij beter dan de mensen die niet naar de kerk gaan? Ik heb zojuist gezegd dat de discipelen van Jezus niet vanuit zichzelf hooggeplaatst zijn. Gisteren hebben wij in de kerk Daniël 9 gelezen. Daniël belijdt (vers 4): “Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten.” Wat was er eigenlijk op Daniël aan te merken? Hij leefde tot eer van God. Voor zover ik weet, wordt er in de Bijbel geen enkele expliciete zonde van Daniël benoemd. En toch belijdt hij de zonde van het volk Israël, waarin hijzelf is inbegrepen. En in Daniël 9:20 wordt het nog intenser. Daniël belijdt zijn persoonlijke zonde. Hij weet dat God volmaaktheid eist, maar dat hij dat bij lange na niet is. Wij lezen in de Bijbel (1 Johannes 1:7): “Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet.” Dat “wij” geldt voor elk mens op aarde. Maar in het vers daarna staat ook: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid.” Dus dat is ook waar.

Tot slot wil ik nog even terugkomen op het thema van deze inleiding: “Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?” Dat betekent geen discipel zijn van de duivel. Een discipel van Jezus zijn, betekent “het zout der aarde” en “het licht der wereld” zijn. Dat betekent ook dat een discipel van Jezus zijn of haar licht in de wereld laat schijnen. En dat daarmee zijn of haar goede werken tot eer van God gezien worden door de mensen. Ik besef dat ook dan het evangelie van Jezus Christus niet door alle mensen in onze omgeving aangenomen zal worden. Maar ik geloof wel dat als wij leven tot Gods eer, wij, zoals we lezen in 2 Korinthe 2:15, daarmee een aangename geur van Christus zijn, onder hen die zalig worden en onder hen die verloren gaan.


Vragen bij inleiding over Mattheüs 5:13-16
Mannenvereniging maandag 5 november 2018

- Welk verband heeft dit Schriftgedeelte met het gedeelte hiervoor (de zaligsprekingen, Mattheüs 5:1-12)?
- N.a.v. de verzen 13 en 14: Waarom noemt Jezus Zijn discipelen “het zout der aarde” en “het licht der wereld”?
- Wat betekenen deze zaken voor ons leven hier op aarde?
- N.a.v. vers 15: Waarom gebruikt Jezus het beeld van een brandende olielamp op een standaard?
- N.a.v. vers 16: Wat bedoelt Jezus met “uw licht”?
- N.a.v. vers 16: Wat bedoelt Jezus met “uw goede werken”?
- Welke middelen dienen wij te gebruiken om in deze wereld en in onze cultuur God de Vader te verheerlijken?

woensdag 31 oktober 2018

De geestelijke verzorging en het pastoraat

Beste lezer(es),

Omdat ik nu de deeltijdopleiding Godsdienst Pastoraal Werk aan de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) volg, lijkt het me goed om iets te schrijven over het pastoraat, maar ook over de geestelijke verzorging, omdat ik van november tot en met halverwege april jongstleden stage heb gelopen bij een geestelijk verzorger.

Allereerst het punt: is er verschil tussen 1) geestelijke verzorging en 2) pastoraat? Veel geestelijk verzorgers treffen in hun werkveld gesprekspartners aan die openstaan voor de Bijbel. Dat is doorgaans zeker het geval in een christelijk verpleeghuis. Tijdens de stageperiode hebben de betreffende geestelijk verzorger en ik uitvoerig over het beroepsveld van de geestelijke verzorging gesproken. De betreffende geestelijk verzorger sprak over het verschil tussen 1) geestelijke verzorging en 2) pastoraat, maar ook wel over de overeenkomsten hierin. Hij zei dat in het geval van geestelijke verzorging de gesprekspartner de gespreksthema’s bepaalt, terwijl in het geval van het pastoraat in ieder geval altijd de Bijbel een plaats heeft, ook als de gesprekspartner dat niet wil. In de praktijk komt het er dan dus op neer dat de geestelijk verzorger wel aan de gesprekspartner vraagt of hij/zij het goed vindt dat er een gedeelte uit de Bijbel gelezen wordt, maar als het antwoord “nee” is, dan gebeurt het ook niet. Als christen heb ik wel moeite met dit uitgangspunt. Want ook als personen niet over de Bijbel willen spreken, is het goed om die personen toch het onschatbare belang van geloof en bekering voor te houden, en dan gaat het uiteraard om bekering tot de God van de Bijbel. In 2 Korinthe 5:11 lezen we bijvoorbeeld over het ontzag voor de Heere, dat aanleiding geeft om mensen te overtuigen om ook het christelijk geloof aan te hangen. Zo ging dat toch tijdens alle zendingsreizen van Paulus. Paulus en zijn medebroeders zijn in behoorlijk wat plaatsen geweest om mensen te overtuigen / te bewegen tot het christelijk geloof. We lezen hier heel wat voorbeelden van in het Bijbelboek Handelingen en in de brieven van Paulus.

Globaal kunnen we stellen dat geestelijke verzorging wat ruimer is dan pastoraat. Tijdens de colleges van CHE-docent Nico van der Voet heb ik dit ook zo begrepen. Ook in een individueel gesprek met hem op de CHE. Daarnaast heb ik grote delen gelezen van het boek “Nieuw handboek geestelijke verzorging” (3e druk (2015); 1e druk (2006)), een boek dat onder eindredactie staat van Jaap Doolaard. In hoofdstuk 4 van dat boek, getiteld “Over opleiding en competentie”, geschreven door mw. drs. D.E. Mooij-Kemp, staat dat door de Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ) het beroep van geestelijk verzorger gekenmerkt wordt door twee kwaliteiten: “De ambtshalve kwaliteit verwijst naar het op basis van opleiding en identiteitsbinding kunnen functioneren in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van een levensbeschouwelijk of religieus genootschap. De professionele kwaliteit verwijst naar de voor de beroepsuitoefening vereiste sociaal-wetenschappelijke, en theologische of levensbeschouwelijke kennis en naar het geheel van methodieken en vaardigheden die nodig zijn voor de patiënten en bewoners en voor het verdere functioneren als geestelijk verzorger in de zorginstelling.”[1] En hierbij geldt dus: “De verbinding van beide kwaliteiten in de persoon van de geestelijk verzorger maakt hem of haar competent voor de geestelijke verzorging van álle cliënten van een zorginstelling.”[2] Het gaat dus om alle cliënten. Daar kunnen dus ook cliënten bij zijn die niet christelijk zijn en/of cliënten die niet openstaan voor de Bijbelse boodschap. Gelet op de zienswijze van de VGVZ op geestelijke verzorging is geestelijke verzorging niet per se verzorging met de Bijbel als grondslag. Maar voor ik hier verder op doorga, wil ik eerst iets schrijven over pastoraat.

Hierbij moet ik natuurlijk ook iets schrijven over “pastoraat” in het algemeen. Enkele jaren geleden heb ik het boek “Liefdevol oog en open oor. Handboek pastoraat in de christelijke gemeente” (4e druk (2010); 1e druk: 1999), dat onder redactie staat van dr. H.C. van der Meulen, gelezen. Ik kan me nog herinneren dat hierin verschillende stromingen van pastoraat worden beschreven. Ik heb het boek er weer even bij gepakt en in hoofdstuk 1 gaat dr. Van der Meulen, voormalig docent Praktische Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit, in op de verschillende stromingen binnen de pastorale theologie.
·        Zo is er het kerugmatische pastoraat.[3] De vader hiervan is de Zwitserse theoloog E. Thurneysen (1888-1974). Hij heeft als uitgangspunt dat het Woord, dat zondags tot de gemeente als geheel komt en dat als inhoud de vergeving dankzij Jezus Christus heeft, in de zielzorg aan de enkeling persoonlijk wil worden gebracht.[4] Thurneysen zegt ook wel dat de zielzorg gebruik kan maken van de psychologie, als een hulpwetenschap, die het onderzoeken van het innerlijk leven van de mens dient.[5] Ook moet de zielzorg luisteren naar wat psychiatrie en psychotherapie inzake het door ziekte bedreigde en gestoorde leven kunnen vertellen.[6] Maar in haar mensvisie laat de zielzorg zich uiteindelijk leiden door het evangelie der genade.[7]
·     Er is ook het therapeutisch pastoraat.[8] De voornaamste vertegenwoordiger van deze richting is de Amerikaan Seward Hiltner (1909-1984) en deze richting heeft duidelijk verschillen met het kerugmatische pastoraat.[9] Niet het onderscheid en de afstand tussen God en de mens wordt benadrukt, maar juist de nadruk op de verbinding van God en mens.[10] In het therapeutisch pastoraat wordt het uitgangspunt genomen in het eigene van de mens en zijn gevoelsleven.[11]
·        Bij het charismatisch pastoraat horen tot de kern twee thema’s: genezing en bevrijding.[12] “Genezing” slaat op lichamelijke en op innerlijk genezing, waarbij de arts bewust of onbewust een dienaar van Christus is.[13] “Bevrijding” heeft betrekking op de greep van de kwade machten.[14] In het charismatisch pastoraat wordt een belangrijke plaats ingeruimd voor gebed, handoplegging, loflied, zegening en zalving, dit alles in het vertrouwen van de concrete werkzaamheid van de Heilige Geest.[15] Er wordt bovendien sterke nadruk gelegd op de rijkdom aan charisma (= gaven), die de verhoogde Christus door de Geest aan Zijn gemeente schenkt.[16]
·        Bij het hermeneutisch pastoraat moet niet de verkondiging en ook niet de psychologie eenzijdig de toon aangeven, maar theologie en psychologie moeten als gelijkwaardige partners met elkaar in gesprek zijn.[17] Volgens de vader van het hermeneutisch pastoraat, Charles V. Gerkin, speelt pastorale zorg zich af tussen enerzijds het verhaal van de christelijke gemeente en haar traditie en anderzijds de bijzondere levensverhalen van de mensen.[18]

Er zijn uit al deze vormen van pastoraat wel goede dingen te halen. Het is ook duidelijk dat in al deze vormen van pastoraat duidelijk de Bijbel een bepaalde plaats inneemt. Dat hoeft dus niet het geval te zijn bij geestelijke verzorging. Ik denk dat het therapeutisch pastoraat wel het beste aansluit bij de omschrijving die mijn (nu dus voormalige) stagebegeleider van geestelijke verzorging gaf: “Pastoraat komt op vanuit God, maar geestelijke verzorging vanuit de mens.” Bij therapeutisch pastoraat wordt dus ook het gevoel van de mens als uitgangspunt genomen. Belangrijk verschil is wel dat de verbinding tussen God (= de christelijke God) en mens in een pastoraal gesprek ter sprake komt. Dat hoeft dus niet zo te zijn in de geestelijke verzorging. Toch is het dus wel zo dat als een geestelijk verzorger in een (protestants-)christelijke instelling werkt, de kans groter is dat cliënten openstaan voor een woord uit de Bijbel. Er wordt toch ook wel verschillend over geestelijke verzorging gedacht. Een andere geestelijk verzorger die ik in maart jl. sprak, gaf aan het absoluut niet eens te zijn met het uitgangspunt dat geestelijke verzorging opkomt vanuit de mens. Hij werkt ook in een christelijk verpleeghuis. Bij cliënten die niet over de Bijbel willen spreken, gaat hij niet op bezoek. Dit vindt de geestelijk verzorger bij wie ik stage heb gelopen, verwerpelijk. Zelf vind ik dit lastig. Enerzijds kan ik me voorstellen dat je niet bij zo iemand op bezoek gaat, want de Bijbel dichtlaten, is nogal wat. We leren de Heere in het bijzonder kennen door Zijn Woord te lezen. De Heere Jezus zegt immers (Joh. 5:39, HSV): “U onderzoekt de Schriften, want u denkt daardoor eeuwig leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen.” Anderzijds is er ook het argument dat ik van de geestelijk verzorger bij wie ik stage heb gelopen en van een geestelijk verzorger die ik afgelopen april sprak en bij wie ik mogelijk nog stage ga lopen, dat het aan je eigen houding als goed is te zien dat je een christen bent. Alleen al door de vraag “Vindt u het goed als ik een gedeelte uit de Bijbel lees?” te stellen, is al een teken dat je de Bijbel hoog acht. Dat moet ik toch ook zeker zeggen.

Zelf vind ik het lastig om me aan te sluiten bij een van de vier beschreven vormen van de pastorale theologie. Er zijn van al deze stromingen voordelen, maar ook nadelen aan te wijzen. Wel kan ik me goed vinden in de definitie die dr. H.C. van der Meulen geeft van “pastoraat”: pastoraat is het onder de hoede van de Goede Herder, in gehoorzaamheid aan Zijn Woord en in de kracht van de Heilige Geest binnen en vanuit de charismatische gemeente van Jezus Christus via ontmoeting, gesprek en ritueel omzien naar mensen op hun levens- en geloofsweg binnen de context van de samenleving.”[19] Twee zaken vallen mij hierin vooral op: gehoorzaamheid aan Gods Woord en de kracht van de Heilige Geest. God vraagt inderdaad gehoorzaamheid van ons – denk bijvoorbeeld aan de Tien Geboden en de hoofdsom hiervan  en Gods kracht in ons leven is weliswaar onverdiend, maar onmisbaar als het gaat om het praktische leven van alle dag, maar zeker ook in het geestelijk leven (zie bijvoorbeeld Joh. 3:5).

Machiel Lock



[1] Jaap Doolaard (eindredactie), Nieuw handboek geestelijke verzorging, Kampen: Kok, 2015 (3e druk, 1e druk: 2006), p. 132
[2] Jaap Doolaard (eindredactie), Nieuw handboek geestelijke verzorging, p. 132
[3] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor. Handboek pastoraat in de christelijke gemeente, Zoetermeer: Boekencentrum, 2010 (4e druk; 1e druk: 1999), p. 11
[4] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 12
[5] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 13
[6] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 13
[7] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 13
[8] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 13
[9] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 13
[10] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 14
[11] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 14
[12] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 17
[13] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 17
[14] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 17
[15] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 17
[16] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 17
[17] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 18
[18] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 18
[19] H.C. van der Meulen (redactie), Liefdevol oog en open oor, p. 20

zaterdag 29 september 2018

Boekonderzoek: Johannem Beltsnider, Fonteyne, Tegens de Sonde ende onreynigheyt voor alle ware Christenen geopent; in de Leere ende Troostrijcke Name Iesu …, Amsteldam 1657 (2)


Informatie over de plaats van het werk in het geheel van het Nederlands gereformeerd piëtisme

“Fonteyne, Tegens de sonde…” is een traktaat dat uit twee nieuwjaarspredikatiën bestaat. Het werk begint met een voorrede. De eerste preek behandelt de besnijdenis van de Heere Christus op de achtste dag na Zijn geboorte (Luk. 2:21): de historie van de besnijdenis van onze Zaligmaker Jezus Christus. De tweede preek behandelt de troostrijke Naam Jezus. Om tot de plaats binnen het geheel van het Nederlands gereformeerd piëtisme te komen, is hieronder een definitie van piëtisme te lezen.

De Nadere Reformatie is die beweging binnen de Nederlandse Gereformeerde Kerk in de zeventiende en achttiende eeuw, die in reactie op de verflauwing van of een gebrek aan levend geloof de persoonlijke geloofsbeleving en godsvrucht centraal stelde en van hieruit inhoudelijke en procedurele reformatieprogramma's opstelde, bij de bevoegde kerkelijke, politieke en maatschappelijke organen indiende en/of in aansluiting hierbij zelf een verdere hervorming van kerk, samenleving en staat in woord en daad nastreefde.[1]

Als men deze definitie van piëtisme hanteert, blijkt “Fonteyne, Tegens de sonde…” in zijn geheel binnen de traditie van het piëtisme te passen. Johannes Beeltsnijder snijdt vaak de persoonlijke geloofsbeleving aan. Wij dienen volgens Beeltsnijder de Heere Jezus lief te hebben, want degene die Hem niet liefheeft, is vervloekt. Dan komt Beeltsnijder met een opwekking, namelijk om de grote en onuitsprekelijke liefde van Christus tot ons als arme afgeweken zondaars met behoorlijke wederliefde te ontmoeten, nadat wij zijn bekeerd tot de Herder en de Toeziener van onze zielen. Hier wijst Johannes Beeltsnijder op de noodzaak van wederliefde tot Christus. Beeltsnijder haalt de bekering verschillende keren aan, waarbij hij sterk benadrukt dat je de bekering niet moet uitstellen, aangezien Gods eniggeboren Zoon Zich op de achtste dag heeft laten besnijden. Voorin in het werk van Beeltsnijder staat dat zijn traktaat uitgegeven is volgens de laatste Nationale Synode te Dordrecht.
Beeltsnijder geeft in zijn werk (op pagina 56) aan dat er al meer over de erenaam Jezus Christus geschreven is. Het betreft “Het Lof Jesu Christi”, geschreven door Rudolphus Petri. Over deze Rudolphus Petri wordt vermeld dat hij predikant was in de gemeente te Amsterdam. Het genoemde boekwerk behandelt ook de erenaam Jezus Christus. Rudolphus Petri en de meeste andere auteurs die over de besnijdenis en de naamgeving van Jezus preken, doen dat vaak wel op ongeveer dezelfde wijze als Johannes Beeltsnijder. Beeltsnijder legt sterke nadruk op de toepassing van het heil en de weerlegging van dwalingen. Dit geldt voor velen in de tijd van Beeltsnijder of kort daarvoor. De Reformatie was namelijk nog niet zolang ontwikkeld, en het kernpunt van de Reformatie was het onder controle krijgen van de ware leer en in de Nadere Reformatie het verwerven van het heil. Latere werken over deze thema’s hebben dikwijls wel een andere vormgeving dan “Fonteyne, Tegens de sonde…”. Men is vaak niet zo krachtig meer in het verwerpen van dwalingen. Dit omdat men anders niet meer verdraagzaam was ten opzichte van andere geloofsgemeenschappen.

[In december a.s. volgt deel 3 van mijn artikelenserie “Boekonderzoek: Johannem Beltsnider, Fonteyne, Tegens de Sonde ende onreynigheyt voor alle ware Christenen geopent; in de Leere ende Troostrijcke Name Iesu …, Amsteldam 1657”.]