Het derde hoofddeel van Jesaja begint in hoofdstuk 56. In het eerste hoofddeel (hoofdstukken 1 t/m 39) lezen we vooral over de zonden van Juda en van andere volken, en Gods oordelen naar aanleiding daarvan. Toch zorgt God ook voor een gelovige rest. In het tweede hoofddeel (hoofdstukken 40 t/m 55) lezen we vooral dat God Zijn volk verlost en vertroost en de bezetters van dit volk uitschakelt. In het derde hoofddeel (hoofdstukken 56 t/m 66) richt de schrijver zich tot de teruggekeerde ballingen en komt vooral de oproep naar voren om zich te houden aan Gods inzettingen. Niet alleen de teruggekeerde ballingen moeten dat doen, maar iedereen in alle generaties die nog zullen komen.
Hoofdstuk 56 zet in met het spreken van de HEERE. De HEERE geeft de opdracht om het recht in acht te nemen, gerechtigheid te doen, want Zijn heil in nabij om te komen, en Zijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. De HEERE noemt degene zalig die zich hieraan houdt, en die ook de sabbat in acht neemt, en die geen kwaad doet. Ook de vreemdelingen die zich bij de HEERE hebben gevoegd, Hem dienen, en Zijn Naam liefhebben, de sabbatten heiligen, en aan Zijn verbond vasthouden, horen bij het volk van de HEERE. De HEERE zal hen in Zijn huis en binnen Zijn muren een plaats en een eeuwige naam geven. Hij zal hen ook brengen naar Zijn heilige berg, en Hij zal hen verblijden in Zijn huis van gebed. Hun brandoffers en slachtoffers zullen de HEERE welgevallig zijn, want het huis van de HEERE zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken. De Heere HEERE brengt de verdrevenen uit Israël bijeen, en Hij zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen. In vers 9 begint een nieuw gedeelte, want hierin gaat het over degenen die zich niet aan Gods inzettingen houden. Meerdere verklaringen zeggen dat het hier gaat over de egoïstische leiders – die zich veelal profeten noemen – van het Israël van voor de ballingschap. De verzen 9-11 bevatten dan beeldspraak. “Alle dieren” zijn de vijandige volken tegen Israël. Zij moeten komen om te eten. De “wachters” van het volk zijn blind en weten van niets. De profeten zijn slaperig. Ze worden vergeleken met honden die niet blaffen. Deze honden denken dat ze nooit genoeg hebben, ze hebben geen inzicht en zijn uit op eigen winst. Zij maken zich dronken met sterkedrank.
In hoofdstuk 57
wijst de HEERE de Israëlieten erop dat ze nalatig zijn. Afvalligheid is steeds
meer aan de orde van de dag. De rechtvaardigen sterven, en er is niemand die
het aangaat. De rechtvaardigen zullen ingaan in de vrede, en rusten op hun
slaapplaatsen, een ieder die oprecht wandelt. In vers 3 worden de waarzegster,
de overspeler, en iemand die hoererij bedrijft, aangesproken. De HEERE zegt dat
ze kinderen van overtreding zijn en bedriegers zijn. Ze zondigen onder bomen en
slachten zelfs de kinderen in de beekdalen. De HEERE laat Zich niet troosten
met hun plengoffers en graanoffers aan de gladde stenen van de dalen. De
afgodendienaars spreiden hun bed uit op een hoge en verheven berg, dus ze
richten altaren op hoge plaatsen op voor hun afgoden. Achter hun deur bedrijven
ze afgoderij. Ze reizen met olie naar de koning om hun zalven te vermeerderen.
Daarbij vernederen ze zich tot de hel toe en wenden ze zich van de HEERE af. Ze
vermoeien zich door de lange reizen en toch verzwakken ze niet. Ze hebben
gelogen en niet gedacht aan de HEERE. Maar de HEERE zal hun “gerechtigheid”
bekendmaken en hun daden, maar ze zullen hen niets baten. Wanneer zij roepen,
moeten degenen die door hen verzameld zijn hen maar redden. De wind zal hen
echter wegvoeren. Wie echter tot de HEERE de toevlucht neemt, zal de aarde in
erfelijk bezit ontvangen en de heilige berg van de HEERE in bezit nemen. Het
gaat er natuurlijk om dat de mens oprecht berouw heeft van zijn/haar zonden en
tot de HEERE de toevlucht neemt. Die ziet God altijd in liefde aan. Dat maakt
ook het laatste gedeelte van Jesaja 57 (de verzen 14 t/m 21) duidelijk. We
lezen hierin duidelijk de twee wegen: voor Gods volk moet de weg gebaand
worden, terwijl de goddelozen geen vrede hebben. Voor Gods volk moet de weg
verhoogd en bereid worden en elke struikelblok weggenomen worden. De Hoge en
Verhevene, Die in eeuwigheid en woont en Wiens Naam heilig is, woont in de hoge
en in het heilige, bij de verbrijzelde en nederige van geest. Hij zal niet voor
altijd toornig zijn, want anders zal hun geest bezwijken. Vanwege de
ongerechtigheid van hun winstbejag sloeg God het volk, maar voor degenen die
daarover treuren, zal God vertroosting bieden. Aan Zijn volk – ver weg en
dichtbij (d.w.z. Joden en heidenen) – geeft God vrede. In Efeze 2:11-22 maakt
Paulus duidelijk dat Jood en heiden één zijn in Christus Jezus. Paulus
schrijft aan de Efeziërs – die voorheen heidenen (en daarmee onbesneden) waren
– dat zij door het bloed van Christus dichtbij gekomen zijn; en Christus heeft
bij Zijn komst door het evangelie vrede verkondigd aan hen die veraf waren (de
heidenen), en aan hen die dichtbij waren (de Joden). Jesaja 57 sluit af met het
noemen van de goddelozen, die als een opgezweepte zee zijn en geen vrede
hebben. Het laatste vers is een herhaling van Jesaja 48:22.
Jesaja moet
zijn stem verheffen en Gods volk hun overtreding verkondigen en het huis van
Jakob hun zonden, zo lezen we in Jesaja 58. Hoewel het volk God elke dag zoekt,
vraagt het Hem om rechtvaardige oordelen. Echter uit de volgende verzen, blijkt
dat dit niet echt is. Het volk denkt dat God hen wel hoort met hun uiterlijk
vasten. Op hun vastendag zoeken ze hun eigen wensen, onderdrukken ze hun
arbeiders. Ze vasten om te twisten. Zulk vasten is de HEERE niet welgevallig.
Vanaf vers 6 beschrijft de HEERE wat wel echt geloof is. Het ware vasten is een
vasten waarbij de boeien van goddeloosheid losgemaakt worden, de banden van de
onderdrukten worden weggenomen, brood wordt gedeeld met degenen die honger
lijden, ontheemden een thuis wordt geboden, naakten gekleed worden, en de
medemens recht gedaan wordt. Wanneer men zo vast, zal men licht en herstel
hebben, zal men zegen hebben op zijn gerechtigheid, en zal de heerlijkheid van
de HEERE in zijn achterhoede zijn. Als men de HEERE roept, dan zal Hij Zijn
aanwezigheid laten blijken. Wanneer men het juk wegdoet, de ander geen kwaad
aandoet, hongeren te hulp komt, verdrukte zielen verzadigt, dan zal het licht
worden. De HEERE zal hen voortdurend leiden, in droge streken verzadigen, hun
beenderen kracht geven en zullen ze zijn als een waterbron die nooit ophoudt.
Hun kinderen zullen de verwoeste plaatsen herbouwen, en zij zullen de
fundamenten van generatie op generatie opbouwen. De HEERE roept zijn lezers op
om de sabbat – Zijn heilige dag – te heiligen en die niet te gebruiken voor hun
eigen wegen. Als ze de sabbat heiligen, zullen ze vreugde scheppen in de HEERE,
Hij zal hen doen rijden op de hoogte van de aarde en Hij zal hen voeden met het
erfelijk bezit van hun vader Jakob.
In Jesaja 59
wordt duidelijk dat de HEERE altijd in staat is om te verlossen. Maar de zonden
van de mensen maken scheiding tussen hen en God. De handen van de mensen zijn
met bloed besmet, hun vingers met ongerechtigheid, hun lippen spreken leugen,
en hun tong spreekt onrecht. De weg van de vrede kennen zij niet. In vers 9 t/m
13 lezen we schuldbelijdenis van het volk. Ze belijden dat hun overtredingen
talrijk zijn voor God en hun zonden tegen hen getuigen. In vers 14 lezen we dat
het volk zegt dat het recht is teruggeweken, en de gerechtigheid van verre
blijft staan. De waarheid ontbreekt, en wie zich afkeert van het kwade, wordt
beroofd. Maar de HEERE zag het, en het was kwalijk in Zijn ogen dat er geen
recht was. De HEERE ontzette Zich, want er was geen voorbidder. Daarom bracht
Zijn arm Hem heil, en Zijn gerechtigheid ondersteunde Hem. God laat Zich in
Zijn gerechtigheid, heil, wraak en na-ijver zien als een strijder. Hij zal
vergelden naar de daden van de mens, ook die uit verre streken komen. Dan
zullen zij de Naam van de HEERE vrezen, en de Geest van de HEERE zal de banier
oprichten tegen de vijand. De HSV-Studiebijbel zegt hierbij dat deze passage de
verwachting uitdrukt dat diverse mensen van overal God zullen kennen en Zijn
Naam zullen vrezen. Dat is inderdaad het gevolg als God Zijn macht toont. Naar
Sion zal een Verlosser komen voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren. Het
verbond van de HEERE met hen is dat Hij Zijn Geest, Die op u is, en de woorden
die ik u in de mond heb gelegd, uit uw mond en die van uw (klein)kinderen niet
zullen wijken. Hierin blijkt dat de Heilige Geest niet van de ware kinderen van
God wijkt, evenmin van de Messias.
In Jesaja 60
gaat het over de heerlijkheid van Gods volk. Sion wordt opgeroepen om verlicht
te worden, want haar licht komt en de heerlijkheid van de HEERE gaat over haar
op. Alleen over haar zal de HEERE opgaan en Zijn heerlijkheid zal over haar
gezien worden. De heidenvolken en de koningen zullen naar hen toekomen. De
jonge kamelen van Midian en Efa zullen uit Sjeba tot hen komen, goud en wierook
zullen zij aandragen en zij zullen de loffelijke daden van de HEERE
verkondigen. Midian was een zoon van Abraham en Ketura, Efa een zoon van Midian
(zie Gen. 25:1-4). Sjeba was een achterkleinzoon van Cham (zie Gen. 10:6-7).
Goud en wierook doen denken aan de wijzen uit het oosten, die het Kind Jezus
geschenken brachten: goud, wierook en mirre (zie Matth. 2:11). In vers 7 van
Jesaja 60 lezen we dat alle schapen van Kedar voor Sion bijeengebracht worden,
en de rammen van Nebajoth hen ten dienste staan, ze zullen als een welgevallig
offer komen op Gods altaar en God zal aan Zijn luisterrijk huis aanzien geven.
Kedar en Nebajoth zijn zoons van Ismaël (zie Gen. 25:13). Er zullen dus veel
kostbare geschenken vanuit verschillende volken naar Sion komen. De kustlanden
zullen de HEERE verwachten, en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om
Sions kinderen van verre te brengen, hun zilver en goud met hen, naar de Naam
van de HEERE, naar de Heilige van Israël, Die Sion verheerlijkt heeft.
Vreemdelingen zullen Sions muren herbouwen en de koningen van de vreemdelingen
zullen Sion dienen, want in Gods grote toorn heeft Hij hen geslagen, maar in
Zijn welbehagen heeft Hij zich over Sion ontfermd. De poorten van Sion zullen
steeds openstaan. Immers, de volken en de koninkrijken die Sion niet zullen
dienen, zullen vergaan. Meerdere verklaringen verwijzen hierbij naar 33:20-22
uit hetzelfde Bijbelboek, waarin we o.a. lezen dat Sion een woonplaats is die
niet afgebroken zal worden en God hun Koning is. Dit verwijst ongetwijfeld
vooral naar het nieuwe Jeruzalem, zie Openb. 21:9-27. In vers 13 van Jesaja 60
lezen we over nog een volk dat naar Sion zal komen: Libanon. Libanon zal naar
Sion komen, met cipres, plataan en dennenboom, om de plaats van Gods heiligdom
aanzien te geven en God zal de plaats van Zijn voeten verheerlijken. Ook zullen
de kinderen van degenen die Sion onderdrukt hebben, voor Sion buigen en ze
zullen Sion noemen: Stad van de HEERE, het Sion van de Heilige van Israël.
In plaats van ellende zal God Sion tot een eeuwige glorie maken. Dan zullen ze
(Sion) weten dat de HEERE hun Heiland, Verlosser en de Machtige van Jakob is. Voor
de herbouw van de stad zullen kostbaardere materialen worden gebruikt. Uw
(Sions) muren zult u noemen Heil, en uw poorten Lof en er zal geen ellende
binnen uw grenzen zijn. Niet meer de zon, maar de HEERE zal voor u zijn tot een
eeuwig licht en uw God tot uw sieraad. Uw volk zal geheel rechtvaardig zijn –
een stekje door God geplant – en voor eeuwig de aarde in bezit nemen. De minste
zal machtig worden.
Aan het begin
van Jesaja 61 is Iemand aan het woord, Die door de Geest van de HEERE gezalfd
is, waardoor deze Geest op Hem is. Hij is door de Geest gezalfd om een blijde
boodschap te brengen aan de zachtmoedigen, Hij is door de Geest gezonden om te
verbinden de gebrokenen van hart, om gevangenen vrijlating te geven, om uit te
roepen het jaar van het welbehagen van de HEERE en de dag van de wraak van onze
God, om alle treurenden te troosten, om aan de treurenden van Sion aan te
zeggen dat hun gegeven zal worden sieraard in plaats van as, vreugdeolie in
plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een benauwde geest, opdat zij “eiken
van gerechtigheid” zullen zijn, een planting door de HEERE, om Hem te
verheerlijken. Een groot deel van deze tekst citeert Jezus later in de tempel
van Nazareth en Hij zegt dat dit in Hem is vervuld (zie Luk. 4:16-30). De
inwoners van Sion zullen de verwoeste steden opbouwen. Vreemden zullen Sions
kudden weiden en Sions akkerbouwers en wijnbouwers zijn. De inwoners van Sion
zullen priesters van de HEERE zijn, dienaren van onze God. Het vermogen van
heidenvolken zal Sions deel zijn. In plaats van hun dubbele schaamte en schande
zullen zij in hun land het dubbele in bezit hebben en eeuwige blijdschap
hebben. De HEERE heeft het recht lief en Hij zal geven dat hun werk in waarheid
zal zijn en Hij zal een eeuwig verbond met hen sluiten. Sions nageslacht zal
onder de heidenvolken bekend worden. Allen die dit nageslacht zien, zullen
erkennen dat zij een nageslacht zijn dat de HEERE heeft gezegend. In de verzen
10 en 11 van Jesaja 61 is een Ik-persoon aan het woord. Dit kan Jesaja of een
messiaans persoon zijn, maar ook Sion zelf. In ieder geval is Hij zeer vrolijk
in de HEERE en verheugt Zijn ziel Zich in Zijn God, want God heeft Hem bekleed
met de klederen van het heil en met de mantel van gerechtigheid, zoals een
bruidegom zich bekleedt met priesterlijk sieraad, en een bruid zich tooit met
haar sieraden. Zoals de aarde haar gewas voortbrengt, en zoals een tuin het
daarin gezaaide doet opkomen, zo zal de Heere HEERE gerechtigheid doen opkomen
en lof voor alle volken. De combinatie “Heere HEERE” lazen we ook in vers 1.
Daarom is de ik-persoon waarschijnlijk de Messias. Met mooie kleding is Hij
gekleed. Als een Bruidegom zal Hij Zijn bruid (Gods kinderen) naar het eeuwige
heil brengen. Dat zal een grote menigte zijn, zoals vers 11 duidelijk maakt.
In Jesaja 62 is
wederom een ik-persoon aan het woord. Dit keer is het waarschijnlijk de profeet
Jesaja. Hij zal omwille van Sion (Jeruzalem) niet zwijgen, totdat haar
gerechtigheid en heil zijn hersteld. De heidenvolken zullen dit herstel zien en
Sion zal van de HEERE een nieuwe naam krijgen. Sion zal koninklijke waardigheid
krijgen van de HEERE. In Sion heeft God Zijn welgevallen. Eerder klaagde Sion
nog dat de HEERE haar heeft verlaten (zie Jes. 49:14). O.a. hier in Jesaja 62
wordt duidelijk dat de HEERE dat niet heeft gedaan. Zoals een bruidegom zich
over zijn bruid verblijdt, zo zal God Zich over Sion verblijden. Op Jeruzalems
muren heeft God wachters aangesteld, die nooit zullen zwijgen. De HEERE roept
Zijn volk op om zich en de HEERE geen rust te gunnen, totdat de HEERE Jeruzalem
gegrondvest heeft en gesteld heeft tot een lof op aarde. De inwoners van
Jeruzalem zullen hun koren en hun wijn niet meer geven aan hun vijanden, maar
ze zullen het zelf nuttigen en de HEERE loven. Ze worden opgeroepen om de poorten
van hun stad te openen en een gebaande weg te maken, zodat de volken kunnen
binnenkomen. De HEERE heeft het laten horen tot aan het einde van de aarde dat
het heil van de dochter van Sion komt, de HEERE heeft Zijn loon bij Zich en
Zijn arbeidsloon gaat voor Hem uit. Het heilige volk in vers 12 bestaat uit
zowel Jeruzalem als de volken die zich hierbij hebben gevoegd. Zij zullen
worden genoemd: de gezochte, de stad die niet verlaten is. We mogen concluderen
dat het hier met name gaat over het nieuwe Jeruzalem (zie Openb. 21:9-27).
Iedereen die Zich tot de Heere wendt, wordt behouden. Of hij/zij Jood of heiden
is, iedereen wordt hiertoe opgeroepen. In het nieuwe Jeruzalem is alles
volmaakt. De naties die zalig worden, maken deel uit van het nieuwe Jeruzalem
(zie Openb. 21:24) en de poorten van het nieuwe Jeruzalem zullen overdag nooit
gesloten worden, want daar zal geen nacht zijn (zie Openb. 21:25, vergelijk met
Jes. 60:11).
In Jesaja 63
wordt de vraag gesteld wie Degene is Die uit Edom komt, in helrode kleding uit
Bozra. Het is degene Die spreekt in gerechtigheid en machtig is om te
verlossen. In Jesaja 34 lazen we al over het oordeel dat Edom treft. Bozra is
de hoofdstad van Edom. In Jesaja 63:2 wordt de vraag gesteld waarom dat rood is
aan het gewaad van Degene, en Zijn kleding als van iemand die de wijnpers
treedt. Degene antwoordt dat Hij alleen de pers heeft getreden, en Hij heeft
hen vertreden in Zijn toorn. Hun bloed is op Zijn kleding gespat. De wijnpers
staat symbool voor iemand die het oordeel velt (zie ook Openb. 14:17-20 en
19:11-16). In Jesaja 63:4 lezen we dat de dag van de wraak aan Gods hart was en
het jaar van Zijn verlosten gekomen was. Zijn arm heeft Hem heil verschaft. Hij
heeft de volken vertrapt in Zijn toorn. Het tweede deel van Jesaja 63 (vanaf
vers 7) bevat een gebed om genade. De schrijver zal de goedertierenheid van de
HEERE in herinnering roepen. Want God zei: “Zij zijn immers Mijn volk, kinderen
die niet zullen liegen!” God werd op deze wijze hun tot een Heiland. De Engel
van Gods aangezicht heeft hen verlost. Maar in vers 10 lezen we dat zij (de Israëlieten)
ongehoorzaam geworden zijn en ze hebben Gods Heilige Geest bedroefd. Hier wordt
in menselijke termen over God gesproken. God is voor de Israëlieten veranderd
in een vijand. Toch dacht God aan de dagen vanouds, aan Mozes, aan Zijn volk. Maar
de schrijver vraagt zich af waar Hij is Die Zijn luisterrijke arm heeft doen
gaan aan de rechterhand van Mozes en het water voor de ogen van het volk
doormidden spleet om Zich een eeuwige Naam te maken. Zo heeft de Geest van de
HEERE Zijn volk geleid en hen rust gegeven. De schrijver roept de HEERE op om
naar Zijn heilige en luisterrijke woning te kijken en vraagt Hem waar Zijn
na-ijver en Zijn machtige dagen en Zijn rommelen van Zijn ingewanden en Zijn
barmhartigheid zijn. Toch belijdt de schrijver dat God hun Vader is, want
Abraham weet niet van hen, evenmin Israël. Verlosser van oude tijden af is Gods
Naam. De schrijver vraagt aan de HEERE waarom Hij het volk doet afdwalen van
Zijn wegen. Hun tegenstanden hebben Gods heiligdom vertapt. Ze zijn geworden
als degenen over wie God van oude tijden af niet heeft geheerst. In Jesaja 63
wordt verwezen naar de doortocht door de Rode Zee, waarover we lezen in Exodus
14. God leidde toen Zijn volk omwille van Zijn Naam. Jesaja pleit ook nu Gods
Naam en daden.
In Jesaja 64
gaat Jesaja’s smeekbede verder. Jesaja bidt tot de HEERE dat Hij de hemel zou
openscheuren en zou neerdalen, dat de bergen voor Zijn aangezicht zouden
wegsmelten. Zo zal Gods Naam aan Gods tegenstanders bekendgemaakt worden. Toen
God ontzagwekkende dingen deed, daalde Hij neer; voor Gods aangezicht smolten
de bergen weg. Jesaja verwijst hier naar de verzen 11 t/m 14 van het vorige
hoofdstuk (Jesaja 63). Jesaja pleit dus op de wonderen die God toentertijd
verrichtte om Egypte te verslaan. Want wie op God wacht, zal Zijn wonderen
zien. Jesaja belijdt dat God degene ontmoet die zich in Hem verblijdt, wie in
Gods wegen gaat. Jesaja belijdt dat God zeer toornig was, want zij hadden
gezondigd. Jesaja belijdt dat wij allen als een onreine zijn, en al onze
rechtvaardige daden zijn als een bezoedeld kleed, wij allen vallen af als een
blad, en onze misdaden voeren ons weg als de wind. Er is niemand die Gods Naam
aanroept, die er zich op toelegt om God vast te grijpen, want God verbergt Zijn
aangezicht voor ons, en God doet ons wegkwijnen in de greep van onze
ongerechtigheden. Jesaja benoemt de zonden van Israël in vier termen:
·
onrein
·
bezoedeld kleed
·
een blad
·
de wind
In het vervolg
van de tekst maakt Jesaja duidelijk dat deze zonden niet aan de HEERE liggen.
De HEERE is onze Vader. Wij zijn het leem en God is onze Pottenbakker, wij zijn
het werk van Gods handen, belijdt Jesaja. Het beeld van de Pottenbakker en het
leem wordt ook door Jeremia gebruikt, zie Jer. 18. Jesaja bidt tot de HEERE of
Hij niet voor altijd aan de ongerechtigheid van het volk wil denken. Sion
(Jeruzalem) is verwoest. Ons heilig, luisterrijk huis, waarin hun vaderen God
prezen, is met vuur verband. Jesaja vraagt zich af de HEERE Zich om al deze
dingen zal inhouden. Zou Hij zwijgen en hen zozeer neerdrukken? Jesaja hoopt
natuurlijk dat de HEERE dat niet zal doen. Hij pleit dus op het heilig huis
waarin hun vaders de HEERE hebben geloofd. Omdat dat huis nu een puinhoop is,
kan het volk daar de HEERE niet meer loven. Jesaja hoopt dat de HEERE de zonden
van het volk vergeeft, zodat er herstel zal plaatsvinden.
In hoofdstuk 65
is de HEERE aan het woord en Hij zegt dat Hij is gezocht en gevonden door
degenen die niet naar Hem vroegen. Hij heeft tegen hen gezegd: “Zie, Ik ben, Ik
ben.” Daarentegen heeft God Zijn handen uitgespreid naar een opstandig volk,
dat wandelt naar hun eigen gedachten en niet naar die van de HEERE. Hier komt
aan het licht dat de HEERE gezocht en gevonden is door heidenen, niet door Israël.
Israël heeft de HEERE steeds tot toorn verwekt door offers te brengen in de
tuinen, en een reukoffer te brengen op bakstenen. Ze overnachten bij degenen
die in de graven bewaard worden en eten onrein voedsel. Ze doen alsof ze
heiliger zijn dan anderen. De HEERE echter zal hun ongerechtigheden en die van
hun vaders vergelden, omdat zij Hem door hun reukoffers smaadheid hebben
aangedaan op de heuvels. Dat zal de HEERE vergelden. Wel zegt de HEERE ook dat
zoals er nog sap in een druiventros gevonden wordt waarin zegen is, dat de HEERE
die niet te gronde richt. Zo zal Hij ook doen ter wille van Zijn dienaren. Er
zal dus nog een overblijfsel in Israël zijn dat de HEERE wel dient. De HEERE
zal nageslacht uit Jakob doen voortkomen, uit Juda een erfgenaam van Zijn
bergen, Zijn uitverkorenen zullen het in bezit nemen en daar zullen Zijn
dienaren wonen. Saron zal tot een schaapskooi worden en het Dal van Achor tot
een rustplaats voor rundvee, voor Zijn volk, die Hem gezocht heeft. Saron is
een vlakte met vruchtbare weidegronden, zo’n 50 km ten noordwesten van
Jeruzalem langs de kust van de Middellandse Zee. Het Dal van Achor ligt juist
zo’n 25 km noordoostelijk van Jeruzalem. Deze plaatsen in het westen en oosten
van Israël geven aan dat de HEERE Israël geheel zal herstellen. Echter iedereen
die de HEERE verlaat en Zijn heilige berg vergeet, degene die de afgoden
vereren (Gad en Mani worden genoemd), zullen moeten neerbukken ter slachting.
De Heere HEERE zegt dat Zijn dienaren zullen eten, drinken, verblijd zijn en
juichen vanwege vreugde, maar die Hem verlaten zullen honger lijden, dorst
hebben, beschaamd worden en schreeuwen vanwege leed. De naam die de verlaters
achterlaten, zullen voor Gods uitverkorenen als een vloekwoord zijn. De Heere
HEERE zal hen doden, maar Zijn dienaren zal Hij noemen met een andere naam. Wie
zich zal zegenen en zal zweren op aarde, zal zich zegenen en zal zweren in de
God van de waarheid, omdat de vorige benauwdheden vergeten zijn en verborgen
zullen zijn voor Gods ogen. De vorige benauwdheden zien op hun zonden, die God
vergeven heeft. Dat doet God alleen bij degenen die Hem dienen.
Het tweede deel
van Jesaja 65 (de verzen 17 t/m 25) gaat over een door God geschapen nieuwe
hemel en een nieuwe aarde. Men moet vrolijk zijn in wat de HEERE schept: Jeruzalem
een vreugde en diens volk blijdschap, waarover de HEERE zich ook zal verheugen.
Daar zal niet meer gehuild worden. Ook zal daar geen baby zijn die maar enkele
dagen leeft, en een oude man die sterft, zal beschouwd worden als een jonge
man. Maar een zondaar, ook al is hij al honderd jaar, zal worden vervloekt. De
inwoners van het nieuwe Jeruzalem zullen huizen bouwen en erin wonen,
wijngaarden planten en van de vrucht eten. De dagen van Gods volk zullen zijn
als de dagen van een boom, en Gods uitverkorenen zullen lang genieten van het
werk van hun handen. Zij zullen zich niet voor niets vermoeien en ook geen
kinderen baren voor iets vreselijks, want zij zijn het nageslacht van de
gezegenden door de HEERE, en hun nakomelingen met hen. Voordat zij roepen, zal
de HEERE antwoorden, en terwijl zij spreken, zal de HEERE horen. De zegen van
de HEERE zal ook te merken zijn aan de dieren. Een wolf en een lammetje – let
op de tegenstelling hierin – zullen namelijk gezamenlijk wijden, een leeuw zal
stro eten als een rund, het voedsel van een slang zal stof zijn. Zij zullen
geen kwaad aanrichten op de heilige berg van de HEERE. Dat een wolf bij een lam
zal verblijven en een leeuw stro zal eten als een rund, lezen we ook in Jesaja
11. De slang zinspeelt op Genesis 3:14-15. Daar lezen we al dat de HEERE God
tegen de slang – die Eva tot zonde verleidde – stof zal eten. De
HSV-Studiebijbel schrijft dat men er verschillend over denkt hoe we het tweede
deel van Jesaja 65 moeten lezen:
·
als een ideaalbeeld van het herstelde Jeruzalem
met in het verlengde de eeuwigheid
·
als een tussentijds ‘duizendjarig vrederijk’
·
als de eeuwigheid
Persoonlijk
acht ik de eerste optie als het meest voor de hand liggend. We lezen namelijk
over mensen die sterven, dus gaat het niet alleen over de eeuwigheid. Toch
wordt ook opgeroepen om zich te verheugen tot in eeuwigheid in wat de HEERE
schept. Want in het nieuwe door de HEERE geschapen Jeruzalem zal niet meer
gehuild worden. En dan gaat het over de eeuwige heerlijkheid, die God heeft
weggelegd voor degenen die Hem liefhebben.
Aan het begin
van Jesaja 66 maakt de HEERE duidelijk dat Hij niet kan worden beperkt tot
alleen het huis dat Zijn lezers voor Hem willen bouwen. De hemel is immers Zijn
troon en de aarde de voetbank van Zijn
voeten. De HEERE zegt dat Hij zal zien op de ellendige en verslagene van geest,
op degene die voor Zijn woord beeft. Dit lezen we – zij het in iets andere
bewoordingen – ook in Jesaja 57:15. Degene die zonder dat zijn hart erbij
betrokken is, een rund slacht, is als iemand die een mens doodt. En wie op die
manier een lam offert, is als iemand die een hond – een onrein dier – de nek
breekt. Graanoffers offeren zonder ootmoed is hetzelfde als varkensbloed
offeren. Wie zonder berouw wierook brandt als gedenkoffer, pleegt onrecht. Net
zoals zij hun eigen wegen hebben gekozen en hun ziel vreugde vindt in hun
afschuwelijkheden, zal de HEERE over hen doen komen waarvoor zij al bang waren.
De HEERE riep wel, maar niemand gaf antwoord. Hij sprak, maar zij luisterden
niet. Degenen die voor het woord van de HEERE beven, worden juist bemoedigd. Hun
broeders die hen verstoten vanwege Gods Naam, zeggen spottend: “Laat de HEERE
verheerlijkt worden!” Ze bedoelen hiermee zoiets als: “Laat de HEERE het maar
zien dat Hij u zegent en ons straft!” Ze geloven blijkbaar niet dat dat
gebeurt. Toch zal dat wel zo zijn. De stem van de HEERE zal uit de tempel
klinken en Hij zal Zijn vijanden vergelden.
In het volgende
gedeelte van Jesaja 66 lezen we dat Sion nauwelijks weeën heeft gehad en ze
heeft dankzij de HEERE haar zonen al gebaard. In Jesaja 54 werd Sion nog
“onvruchtbare” genoemd. Echter, in het vervolg van dat hoofdstuk wordt al
duidelijk dat ze niet onvruchtbaar blijft. In Jesaja 66 wordt verder opgeroepen
om zich te verheugen over Jeruzalem. Jeruzalem wordt “de borst van haar
vertroostingen” genoemd. De HEERE zegt dat Hij de vrede naar Jeruzalem doet
toestromen als een rivier. Sion zal dan zuigen, op de heup gedragen en op de
knieën vertroeteld worden. In Jeruzalem zal de HEERE Sion troosten. Hun hart
zal vrolijk zijn en hun gebeente zal groeien als het jonge gras. Dat zal door
de dienaren van de HEERE opgemerkt worden. Maar de HEERE zal op Zijn vijanden
toornig zijn, Hij verschijnt over hen in vuur, als een wervelwind en met Zijn
zwaard. De zonden van Zijn vijanden worden genoemd: zij heiligen en reinigen
zich in de tuinen, ze eten varkensvlees, afschuwelijkheden en muizen. De HEERE
zal alle heidenvolken en talen bijeenbrengen en zij zullen Zijn heerlijkheid
zien. De HEERE zal een teken op hen aanbrengen. Hij zal boden zenden naar de
heidenvolken: Tarsis, Pul, Lud, de boogschutters, naar Tubal, Javan, de
verafgelegen kustlanden. Tarsis ligt waarschijnlijk in het huidige Spanje, Pul
is wellicht een andere naam voor Put, gelegen in Libië, Lud en Tubal liggen in het
huidige Turkije, en Javan is Griekenland. Ze zullen allen Gods heerlijkheid
zien en die ook verkondigen onder de heidenvolken. Dit zorgt ervoor dat ze al
Sions broeders uit alle heidenvolken op paarden en op wagens brengen naar de
heilige berg van de HEERE, naar Jeruzalem. Net zoals de Israëlieten het
graanoffer in rein vaatwerk naar het huis van de HEERE brengen. Ook zal de
HEERE personen uit hen tot priesters en Levieten aanstellen. Net als de door
God geschapen nieuwe hemel en nieuwe aarde blijven bestaan, zullen er ook uit
Sions nageslacht en naam personen zijn die de HEERE dienen. Van nieuwe maan tot
nieuwe maan, en van sabbat tot sabbat, zal alle vlees komen om te buigen voor
de HEERE. En zij zullen de dode lichamen van de mannen zien die tegen de HEERE
in opstand zijn gekomen. De worm van die mannen zal niet sterven en diens vuur zal
niet uitgeblust worden. Dit wordt ook door Jezus verkondigd in Markus 9:44. Zo
lezen we in Jesaja 66 duidelijk de twee wegen: de ene weg leidt tot de eeuwige
zaligheid, en de andere tot de eeuwige rampzaligheid. En dat er allerlei
heidenvolken tot bekering komen, is een voorafschaduwing van wat tijdens de
uitstorting van de Heilige Geest in Handelingen 2 nog in veel grotere mate zal
gebeuren.
Met het
persoonlijke op volgorde Bijbellezen is nu voor mij Jeremia aan de beurt en zal
ik dus het Bijbelboek Jeremia bestuderen.