maandag 31 december 2018

Boekonderzoek: Johannem Beltsnider, Fonteyne, Tegens de Sonde ende onreynigheyt voor alle ware Christenen geopent; in de Leere ende Troostrijcke Name Iesu …, Amsteldam 1657 (3)

Speciale aandachtspunten

Paginanummering tussen [-]
Bijbelteksten zijn afkomstig uit de Statenvertaling.

Visie op de (christelijke) feestdagen
Johannes Beeltsnijder roept ons op om op een speciale (feest)dag, in dit geval de Nieuwjaarsdag, de betekenis van Gods Naam nog meer te onderzoeken en de aanwas vanuit Zijn Woord te vermeerderen.
Een ware christen kan geen heerlijker nieuwjaarswens toegewenst krijgen dan een grondige kennis van de diepe verborgenheid die er in de Naam Jezus Christus is, en daarbij met alle nieuwe jaren een nieuwe aanwas in deze zalige kennis. Tot versterking en tot een dagelijkse aanwas, naast andere heilige gezegende middelen van een naarstige onderzoeking van de Heilige Schrift en het lezen van goede stichtelijke boeken. [Voorrede, vijfde pagina]

Visie op doopleden
Johannes Beeltsnijder wil duidelijk maken dat er een groot onderscheid bestaat tussen christenen en niet-christenen. Of we zijn ingelijfd in het verbond van Christus, of wij liggen buiten dit verbond. Er bestaat geen middenweg.
Door de doop wordt men in de christelijke gemeente ingelijfd. Daarom zijn de doopleden afgezonderd van de Joden, de Turken en de heidenen [28].

Visie op de Synode van Dordrecht
In de tweede predikatie verwijst Johannes Beeltsnijder naar de Synode van Dordrecht om zijn woorden te verduidelijken. Dat wil dus zeggen dat Beeltsnijder deze synode ziet als Bijbelgetrouw en verbindend voor het christelijk geloof. [130]

Reformatie der zeden
Johannes Beeltsnijder roept de (onbekeerde) mens voortdurend op tot bekering. Als we nog onbekeerd zijn, dan zegt Beeltsnijder dat wij de bekering niet langer moeten uitstellen. Hij schrijft dan vaak over het afzweren van het aardse goed, waarna men het hart moet zetten op het verbond van Christus.
Volgens Beeltsnijder is het niet goed om de besnijdenis van het hart uit te stellen. Het is niet genoeg als wij alleen een goed voornemen hebben om de Bijbel mettertijd te betrachten, bijvoorbeeld als we ouder geworden zijn of als we getrouwd zijn. Nee, we moeten meteen de wereld afsterven. De herders namen niet alleen een goed voornemen, maar zij versterkten met elkaar dit voornemen ook. Zij hebben niet gewacht tot de dag was opgekomen. Zij zeiden tegen elkaar: “Laat ons naar Bethlehem gaan. En zij kwamen met haast.” (woorden uit Lukas 2:15-16) [37,38]
Christus heeft Zijn besnijdenis ook niet uitgesteld. Hij heeft de besnijdenis niet uitgesteld totdat Hij sterk geworden was om de smart daarmee beter te kunnen verdragen. Nee, Hij heeft terstond op de achtste dag na Zijn geboorte in Zijn heilige en tedere vlees het snijden, de pijn, de smart en het lijden moeten doorstaan om ons tot een vroege (geestelijke) besnijdenis te bewegen, inzonderheid op de eerste dag van het nieuwe jaar. Daarom heeft de Heere geboden dat de kinderen van de Israëlieten terstond in hun jonkheid besneden dienden te worden, om hen daardoor te vermanen dat zij de verdorvenheid van hun natuur en de onreinheid van hun zonden die hen vanaf de geboorte aankleven al vanaf hun eerste jeugd behoren weg te werpen en te verfoeien. Dit zodra zij tot hun verstand gekomen zijn en de vriendelijkheid beginnen te verstaan van de Heere in Zijn troostrijk genadeverbond [38].
Beeltsnijder vraagt of het geen grote verplichting is voor de kinderen als zij tot hun verstand gekomen zijn om de Heere lief te hebben. Ja, schrijft Beeltsnijder, dit is een verplichting. Gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap (Prediker 12:1) [39].
Beeltsnijder spreekt de kinderen aan (vertaald in hedendaags Nederlands): “Als je dit in je jongelingschap verzuimt hebt, o, vang het dan aan op deze eerste dag van het nieuwe jaar.” Beeltsnijder hamert sterk op de noodzaak van de (vroege) bekering. Hij zegt dat Christus door Zijn besnijdenis de bekering geheiligd heeft. Beeltsnijder refereert aan Psalm 95:7: “... zo gij Zijn stem hoort.” En ook de woorden uit Hebreeën 3:13: “opdat niemand verhard worde door de verleiding der zonde.” Daarom moeten we elkaar vermanen, in het bijzonder op deze nieuwjaarsdag. [40]
Volgens Beeltsnijder is er niets mooier dan de geestelijke besnijdenis om onszelf wil te smaken, omdat de Heiland door Zijn besnijdenis op de achtste dag geleden heeft. Wij hoeven onze voorhuid niet meer te pijnigen. Christus heeft dit wel moeten doen. [41] De bekering kan ons dan wel geestelijk pijnigen, maar God zal ons verlossen uit de handen van de vreemden en van de vijanden. [44]
Beeltsnijder roept ons op de vrije onverdiende verkiezing van God te eren en te prijzen door het erkennen van Zijn genade. We moeten onszelf hoe langer hoe meer afzonderen en door onze zeden en manieren leven als uitverkorenen, heiligen en beminden van God, wetende dat Hij ons heeft verkoren opdat wij heilig zouden wezen en onbestraffelijk voor Hem in de liefde (Efeze 1:4). Want wij zijn door Zijn maaksel geschapen in Jezus Christus tot goede werken die ons God tevoren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen (Efeze 2:10). [70]
Daarom moeten wij, volgens Beeltsnijder, als uitverkoren geslacht de deugden van Degene eren Die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar Licht. Daarom moeten wij als gehoorzame kinderen niet de begeerlijkheden gelijkvormig maken die tevoren in onze onwetendheid waren. Beeltsnijder roept ons op om ons heilig te maken in onze wandel, want Hij Die ons geroepen heeft, is ook heilig. Paulus schrijft in Romeinen 12:1-2:  “Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is.” [71,72]
Beeltsnijder schrijft dat wij ons vermaand moeten weten onze natuurlijke blindheid en naaktheid recht en beter dan die van Laodicea te overleggen (Openbaring 3:18-19). Iedereen bedenkt zijn of haar zonden opdat hij of zij zichzelf zou mishagen, ook dat hij of zij met een ware honger en dorst, met ernst en ijver, haken, zuchten en verlangen naar de zoete Jezus. Tot dat einde moeten we ons de spiegel van de Wet voor ogen nemen. Laat ons daarbij ondertasten de pols van onze consciëntie, beproeven onze harten en gedachten. En zijn het niet deze alle die ons overtuigen en overwinnen van zonden? Wij zijn volgens Beeltsnijder in alle delen onrein voor Gods ogen. Kortom, van nature zijn wij onheilig, ondeugend, verkeerd en kwaad. [86]
Beeltsnijder schrijft dat wij ons recht verwonderen moeten over de goedheid, het welbehagen en de liefde van God. [91]
Men moet volgens Beeltsnijder de Heere Jezus liefhebben, degene die Hem niet liefheeft, is vervloekt. Dat vraagt om een opwekking, namelijk deze grote en onuitsprekelijke liefde van Christus tegen ons arme afgeweken zondaars met behoorlijke wederliefde te ontmoeten, nadat wij zijn bekeerd tot de Herder en de Toeziener van onze zielen. [96]
Laat de zonden niet de overhand hebben in uw sterfelijke lichaam. Beweegt uw naaste niet tot de zonden. [97]
Johannes Beeltsnijder roept ons op de geestelijke vreugde en blijdschap meer en meer te ontsteken en aan te wakkeren. [148]
Beeltsnijder heeft voor ons een vraag (vertaald in hedendaags Nederlands): “Behoren wij door betrachting van de eeuwige heerlijkheid onze harten niet af te trekken van deze aardse vergankelijke dingen?” Om recht te zoeken en te bezorgen hetgeen dat daarboven is. Alwaar ons leven met Christus verborgen is in God. [158]

Opwekking om stichtelijke lectuur te lezen
Johannes Beeltsnijder roept ons in de voorrede op met het nieuwe jaar de kennis over God en godsdienst te versterken door middel van het lezen van stichtelijke lectuur.
Een ware christen kan geen heerlijkere nieuwjaarswens toegewenst worden, dan een grondige kennis van de diepe verborgenheid die er in de Naam Jezus Christus is, en daarbij met alle nieuwe jaren een nieuwe aanwas in deze zalige kennis. Tot versterking en tot een dagelijkse aanwas van deze, nevens andere heilige gezegende middelen van een naarstige onderzoeking van de Heilige Schrift en het lezen van goede stichtelijke boeken. [Voorrede, vijfde pagina]

Visie op doopsgezinden
De visie op doopsgezinden (mennonieten) komt in de predikatiën diverse keren aan de orde, in alle gevallen in negatieve zin. Doopsgezinden spreken niet in de geest van de Bijbel, het Woord van God. Zij kunnen dan nog wel Bijbelse argumenten aanvoeren om hun standpunten te ondersteunen, maar zij gebruiken deze niet om werkelijk in de Geest van de Bijbel te spreken. Hieronder zijn de punten genoemd.
Mennonieten zoeken volgens Johannes Beeltsnijder het genadeverbond buiten Christus. Zij schrijven het genadeverbond toe aan de geboorte van het vlees, maar niet  zoals het moet – aan de wedergeboorte door de Heilige Geest [12].
Doopsgezinden maken volgens Beeltsnijder de gemeente van het Oude Testament geheel anders dan die van het Nieuwe Testament, namelijk dat het Oude Testament een geheel andere leer van zaligheid gehad heeft dan dat wij nu hebben in het Nieuwe Testament. 
Tijdens het OT was het in de ogen van de doopsgezinden geoorloofd om oorlog te voeren, wat ons zogenaamd verboden geworden is. De kinderen van het OT werden in de gemeente ingelijfd, wat ons zogenaamd niet meer geoorloofd is. En daarbij nog meer van dergelijke zaken, die geheel tegen de ceremonie van Mozes waren. [23]
De mennonieten zeggen dat de kinderen de verborgenheid van de doop niet kunnen verstaan. Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden werden ook niet de verborgenheid van de besnijdenis verstonden. Mennonieten: “Onze kinderen verstaan niet de predikatie bij de doop.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook niet de predikatie verstonden die bij de besnijdenis gehouden werd. Mennonieten: “Onze kinderen hebben geen dadelijk geloof bij de doop.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook geen dadelijk geloof hadden in de belofte van genade bij de besnijdenis. Mennonieten: “Onze kinderen verstaan hun schuldige plicht niet, waartoe zij in de doop verbonden worden.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook niet hun schuldige plicht verstonden, waartoe zij verbonden werden. Dan zeggen de mennonieten: “Toont ons dan waar geschreven staat dat wij kinderen moeten dopen?” Wij kunnen volgens Beeltsnijder wederom roepen: “Waar staat dan geschreven dat wij geen kinderen moeten dopen?” Er is ook niet geschreven dat vrouwen aan het Heilig Avondmaal gingen. De volgelingen van de kerken zijn ook geoefend over de vrouwen. Er zijn volgens Beeltsnijder nog veel meer van dergelijke zaken te noemen die de mennonieten zelf niet buiten Gods Woord achten. Zij worden echter toch met zoveel uitspraken in de Schrift niet gevonden. Beeltsnijder geeft toe dat het wel zo is dat onze kinderen geen dadelijk geloof hebben. Zij hebben echter wel het zaad van het geloof.  Zij zijn kinderen Gods (Ezechiël 16:21-22). God beval Zijn kinderen en bondgenoten op de vastendagen in de gemeente te brengen (Joël 2:16). Daarom heeft ook Christus hen de handen opgelegd en gezegend (Mattheüs 19:13-15). [28, 29]
Dopersen geloven dat de mens in dit leven zo volkomen kan worden dat hij geheel zonder zonde kan zijn. Beeltsnijder noemt dit een grove dwaling. [90]

Visie op vrouwen
Wij kunnen volgens Beeltsnijder vragen aan de doopsgezinden: “Waar staat het geschreven dat wij geen kinderen mogen dopen?” Er is ook niet geschreven dat vrouwen aan het Heilig Avondmaal gingen. De volgelingen van de kerken zijn ook geoefend over de vrouwen [28].

Visie op de Joden
De Farizeeën hebben zich door Johannes de Doper niet laten dopen. Zij hebben volgens Beeltsnijder daarmee de Raad Gods versmaad (Lucas 7:30). [8]
Het valse geloof – zo noemt Beeltsnijder het – van de Farizeeën gaat Christus, de Zoon van God, tegenspreken. [23]
Door de doop wordt men in de christelijke gemeente ingelijfd, en daarmee afgezonderd van de Joden, de Turken en de heidenen. Hiermee wil Beeltsnijder zeggen dat Joden absoluut niet de christenen toebehoren, en dat hun godsdienst daarmee zeer verwerpelijk is. [28]
De gemeente van het Nieuwe Testament bestaat uit zowel heidenen als Joden. [60]
Het is volgens Johannes Beeltsnijder absoluut ketters als men aanneemt dat de Joden in hun joodse religie zalig kunnen worden. Deze dwalingen noemt Beeltsnijder “grovelijk”. [79]
In de marge staat: “Waaraen de rechtzinnighe Kercken van de valsche Synagogen konnen onderscheyden worden”. In de ogen van Johannes Beeltsnijder houden de Joden er een valse godsdienst op na. Er staat in zijn werk over de Joden: “Maer sy verlaten haer op leugenen. (Ier. 7:4)”.
Waaruit volgens Beeltsnijder de rechtzinnige gemeente gekend kan worden, blijkt hieronder.
De rechtzinnige gemeenten kunnen gekend worden uit het feit dat zij alleen recht belijden dat Jezus Christus in het vlees is gekomen (1 Joh. 46). Zij bewaren het getuigenis van Jezus getrouwelijk. Zij houden dit voor hun enige troost beide in leven en sterven, namelijk dat zij Jezus Christus, hun getrouwe Zaligmaker, eigen zijn, zoekende de afwassing van hun zonden alleen in het bloed en de geest van Jezus Christus. [81]

Visie op de Reformatie
Volgens Beeltsnijder mag men de fundamenten van de Reformatie geenszins verlaten. De Reformatie stelde het vertrouwen op de verzoening in Christus als fundament voor geloofszekerheid. Dit ontkrachten de remonstranten, wat Johannes Beeltsnijder verwerpelijk vindt. [119]

Visie op remonstranten
Als Johannes Beeltsnijder over de remonstranten spreekt, dan is dit opnieuw in alle gevallen negatief.
Remonstranten zoeken het genadeverbond buiten Christus. Zij schrijven het genadeverbond toe aan de geboorte van het vlees, maar niet, zoals het volgens Beeltsnijder zou moeten, aan de wedergeboorte door de Heilige Geest [12].
Sociaanse remonstranten zeggen dat de patriarchen in het Oude Testament geen vaste kennis over Jezus Christus, de Zaligmaker, gehad zouden hebben. Zij zouden niet in Christus geloofd hebben. Johannes Beeltsnijder noemt dit een grove dwaling! [24]
Johannes Beeltsnijder schrijft dat het ijdel en tevergeefs is wat remonstranten en socianen zeggen met betrekking tot de uitverkiezing. In dit gedeelte worden niet expliciet hun dwalingen genoemd, maar uit de context is op te maken dat zij ontkennen dat de mens van nature geheel verdorven is. [rond 60]
Velen van de hedendaagse remonstranten geloven dat de mens in dit leven zo volkomen kan worden dat hij geheel zonder zonde kunnen zijn. Beeltsnijder noemt dit een “grove” dwaling. [90]
Een ander vreemd voornemen van sommige remonstranten is volgens Beeltsnijder het volgende: dat God de Heere nog wel een ander middel dan het zoenbloed van Christus had kunnen bedenken waardoor de zondige mens behouden had kunnen worden. [96]
Remonstranten vervallen hoe langer hoe verder tot het socianisme. De verzoening, die de getrouwe Hogepriester alleen voor de zonden van Zijn volk teweeg heeft gebracht, hiervan willen de remonstranten een algemene verzoening maken. De remonstranten verontreinigen volgens Beeltsnijder daarmee het dierbare bloed van de Zone Gods. Remonstranten willen zich van Paulus losmaken. Paulus neemt de schrik van de zonde hoog op, anders moet hij de daarvoor verdiende verdoemenis ingaan. [110, 111]
Beeltsnijder noemt het arminiaanse geloof opnieuw vals. Voorzeker wanneer de Heilige Apostel Petrus eenmaal op Christus’ vraag een goede belijdenis van zijn geloof in Christus bekende. Toen antwoordde hem Jezus Christus naar waarheid, niet op zijn Arminiaans: “Gij Petrus, gij hebt de algemene genade door uw vrije wil gebruikt. Gij hebt het ware geloof aangegrepen, daar andere mensen die evenveel genade hadden als gij, hetzelve hebben verworpen.” Nee, Jezus zegt: “Vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.” [115, 116]
Volgens Beeltsnijder mag men de fundamenten van de Reformatie geenszins verlaten. De Reformatie stelde het vertrouwen op de verzoening in Christus als fundament voor geloofszekerheid. Dit ontkrachten de remonstranten. [119]
Het is satans voornaamste list om dit anker los te maken. Wij mogen ook zeggen van dit anker: de Heere heeft ze gemaakt tot een vaste Stad, de duivel en zijn helhonden zullen daar tegen strijden, maar zij zullen niet winnen. Het is bekend hoe de remonstranten gepoogd hebben dit anker los te maken, met hun afvallige leer – zo noemt Beeltsnijder het  van de afval der heiligen, met alle heiligheid drijvende. Dat de ware gelovige uitverkoren kinderen Gods geheel en al zouden kunnen afvallen en verloren gaan. Dit noemt Beeltsnijder een dwaling. Als God een zondaar heeft uitverkoren, dan kan deze meer opnieuw in zonde vervallen. Anders is hij of zij niet uitverkoren. [136, 137]

Visie op rooms-katholieken
De visie van Beeltsnijder op rooms-katholieken is vaak behoorlijk negatief. Johannes Beeltsnijder is zo mogelijk nog negatiever over rooms-katholieken dan over doopsgezinden. Zo noemt hij de Rooms-Katholieke Sociëteit van Jezus zelfs een satansvergadering. Hieronder zijn de punten vermeld waarin zij volgens hem dwalen, namelijk op het gebied van de Heilige Doop, het Heilig Avondmaal en in hun gehele godsdienst. 
Papisten maken van de uiterlijke tekenen (H. Doop en H. Avondmaal) volgens Beeltsnijder afgoden. [17]
Wij mogen de zaligheid niet laten afhangen van de doop, zoals papisten dat doen. Ook stellen zij de onbesneden kinderen in het OT en de ongedoopte kinderen in het NT buiten alle hoop van zaligheid. Zij willen niet toelaten dat men voor de ongedoopte gestorven kinderen zal bidden. Zij moeten des nachts op een ongewijde plaats, op het ellendige kerkhof begraven worden. Beeltsnijder noemt dit een grouwel der grouwelen.  
Papisten gebruiken naast water in de Doop nog zout, olie, speeksel, wijn, brandende kersen etc.. Al deze verdichte elementen en versierde ceremoniën zijn volgens Beeltsnijder geen pronk, maar een ontheiliging van de doop, een schending van de eerste instellingen van Christus. Papisten strijden hiermee tegen de praktijk van de eerste kerk, die met de eenvoudige instelling van Christus tevreden was. Christus gebruikte absoluut geen zout, olie enz. bij de Heilige Doop, want dit is nergens in de Schrift te vinden. Men doopte met water.
Ook als men de visie van de papisten met betrekking tot het Heilig Avondmaal bestudeert, moet men volgens Beeltsnijder tot de conclusie komen dat de paapse mis veel gemeenschap heeft met de duisternis. Zij hebben de heilige instelling des Heeren veranderd in een “apenspel” (transsubstantiatieleer), zodat de paapse mis met recht vergeleken kan worden met een bedelaarsmantel, want zij is een complot van vele superstitieuze bisschoppen en pausen bijeengeraapt. Zo is het ook met de gehele godsdienst van het pausdom, daar ze niet het juk van de Heere Christus op zich neemt, maar een vreemd juk. Zij laten Gods geboden varen. Er zijn duizenden dingen op te noemen. Zij hebben volgens Beeltsnijder te verwachten dat zij met hun godsdienst door de Heere verstoten zullen worden. [32,33]
De Jezuïeten in het pausdom noemen wel veel de Naam Jezus met hun mond. Zij zeggen dat zij een sociëteit van Jezus zijn, maar zij zijn volgens Beeltsnijder in werkelijkheid verre van Jezus. Zij zijn het niet, zij liegen, zij zijn de vergadering van de satan. Zij verleiden de dienstenknechten van Jezus om te hoereren en afgodenoffer te eten. Zij zijn degenen die als formele vijanden van Christus Jezus in Zijn ledematen zoeken met Herodes te doden. [82, 83]
Vele eenvoudige mensen onder de papisten en ook onder ons menen dat zij de Zaligmaker Jezus grote eer aandoen als zij voor superstitie de knieën buigen, ook wanneer zij bijvoorbeeld dit boven de deuren schrijven. Tegen alle kwaad en spooksel des duivels ingaan. [83]
Wel schrijft Johannes Beeltsnijder dat er papisten zijn die waarlijk in de Zaligmaker Jezus Christus geloven en de zaligheid in Hem alleen zoeken. Hij wenst deze rooms-katholieken toe dat zij in het geheel uit Babel zouden gaan. Met Babel bedoelt Beeltsnijder afgoderij en dwalingen van Rome. [83, 84]
Farizeeën in het pausdom durven te roemen in overtollige werken: dat wil zeggen dat mensen zo volkomen kunnen zijn, dat zij zoveel goede daden hebben verricht zodat anderen hier profijt van kunnen hebben. Dit noemt Beeltsnijder een grove zonde.
“Die welke nooit hebben voor goed gekend die paapse distinctie tussen een eerste en tweede rechtvaardigmaking: na welke onderscheid het geloof voor God ons niet anders zou rechtvaardig maken dan dat wij daardoor geprepareerd gedisponeerd en voor vereidet worden tot de volgende tweede rechtvaardigmaking die, zo zij zeggen, geschied door de verdienstelijke werken van de gerechtigheid en gehoorzaamheid van de geboden van God.” Dit onderscheid tussen de eerste en tweede rechtvaardigmaking is een vals verdichtsel van de antichristelijke leer, daar van in Gods gehele Woord, noch daden noch leer is te vinden. Ja, hetwelk volgens Beeltsnijder in de Heilige Schrift wordt tegengesproken [120, 121]
Beeltsnijder heeft een grondige weerlegging van het “versierde” paapse vagevuur. Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Dus wij worden voor eeuwig zalig, of we worden voor eeuwig in het vuur geworpen [154]
De papisten dwalen af als zij zeggen dat de mens door zijn of haar eigen verdiensten zalig kan worden. Beeltsnijder noemt dit standpunt van de papisten dwaselijk drijven. [165]

Omschrijving van theologie
Hieronder de definitie(s) van theologie die Beeltsnijder in zijn werk geeft.
“De gantsche Heylige Theologie …. is vervattet ende beschreven in groote Boecken ende dicke banden. Die zelve wordt kostelijck aldus beschreven, Dat zij is: Een Goddelijcke onderwijzinge, om den Eenigen waren Godt uyt Zijn gheopenbaerde Woordt recht te kennen en Religieuzelijck te dienen. Het eynde waertoe deze Goddelijcke Onderwijzinge gerichtet is, is deze: Dat den Leerlinck, een zondigh Christen mensche mooghen weder vereeniget worden met Gode door den Middelaer, ende gheraecken tot de ghenietinge van de Zalige ghemeynschap met Gode hier in dezen leven in ghenade, ende nae dezen leven in eeuwighe glorie. In deze Zalighe ghemeynschap met Gode daer in is de hooghste gheluckzaligheydt des menschen gelegen.” [Voorrede, eerste en tweede pagina]
“De Christelijcke Religie vervatet allenlijck uyt den Woorde Godes de ware Theologie, De zuyvere Leere des Heylige Euangeliums kan een waer Christen alleene geven een waren bestandighen troost beyde in leven ende in sterven.” [Voorrede, derde pagina]

Geen opmerkingen:

Een reactie posten