Paginanummering tussen [-]
Bijbelteksten zijn afkomstig uit de
Statenvertaling.
Visie op de (christelijke) feestdagen
Johannes
Beeltsnijder roept ons op om op een speciale
(feest)dag, in dit geval de Nieuwjaarsdag, de betekenis van Gods Naam nog meer
te onderzoeken en de aanwas vanuit Zijn Woord te vermeerderen.
Een
ware christen kan geen heerlijker nieuwjaarswens toegewenst krijgen dan een
grondige kennis van de diepe verborgenheid die er in de Naam Jezus Christus is,
en daarbij met alle nieuwe jaren een nieuwe aanwas in deze zalige kennis. Tot
versterking en tot een dagelijkse aanwas, naast andere heilige
gezegende middelen van een naarstige onderzoeking van de Heilige Schrift en het
lezen van goede stichtelijke boeken. [Voorrede, vijfde pagina]
Visie op doopleden
Johannes
Beeltsnijder wil duidelijk maken dat er een groot onderscheid bestaat tussen
christenen en niet-christenen. Of we zijn ingelijfd in het verbond van
Christus, of wij liggen buiten dit verbond. Er bestaat geen middenweg.
Door
de doop wordt men in de christelijke gemeente ingelijfd. Daarom zijn de doopleden
afgezonderd van de Joden, de Turken en de heidenen [28].
Visie op de Synode van Dordrecht
In
de tweede predikatie verwijst Johannes Beeltsnijder naar de Synode van
Dordrecht om zijn woorden te verduidelijken. Dat wil dus zeggen dat
Beeltsnijder deze synode ziet als Bijbelgetrouw en verbindend voor het
christelijk geloof. [130]
Reformatie der zeden
Johannes
Beeltsnijder roept de (onbekeerde) mens voortdurend op tot bekering. Als we nog
onbekeerd zijn, dan zegt Beeltsnijder dat wij de bekering niet langer
moeten uitstellen. Hij schrijft dan vaak over het afzweren van het aardse goed,
waarna men het hart moet zetten op het verbond van Christus.
Volgens
Beeltsnijder is het niet goed om de besnijdenis van het hart uit te stellen. Het
is niet genoeg als wij alleen een goed voornemen hebben om de Bijbel mettertijd te
betrachten, bijvoorbeeld als we ouder geworden zijn of als we getrouwd zijn. Nee,
we moeten meteen de wereld afsterven. De herders namen niet alleen een goed
voornemen, maar zij versterkten met elkaar dit voornemen ook. Zij hebben niet
gewacht tot de dag was opgekomen. Zij zeiden tegen elkaar: “Laat ons naar
Bethlehem gaan. En zij kwamen met haast.” (woorden uit Lukas 2:15-16) [37,38]
Christus
heeft Zijn besnijdenis ook niet uitgesteld. Hij heeft de besnijdenis niet
uitgesteld totdat Hij sterk geworden was om de smart daarmee
beter te kunnen verdragen. Nee, Hij heeft terstond op de achtste dag na Zijn
geboorte in Zijn heilige en tedere vlees het snijden, de pijn, de smart en het
lijden moeten doorstaan om ons tot een vroege (geestelijke) besnijdenis te
bewegen, inzonderheid op de eerste dag van het nieuwe jaar. Daarom heeft de
Heere geboden dat de kinderen van de Israëlieten terstond in hun jonkheid
besneden dienden te worden, om hen daardoor te vermanen dat zij de verdorvenheid
van hun natuur en de onreinheid van hun zonden die hen vanaf de geboorte
aankleven al vanaf hun eerste jeugd behoren weg te werpen en te verfoeien. Dit
zodra zij tot hun verstand gekomen zijn en de vriendelijkheid beginnen te
verstaan van de Heere in Zijn troostrijk genadeverbond [38].
Beeltsnijder
vraagt of het geen grote verplichting is voor de kinderen als zij tot hun
verstand gekomen zijn om de Heere lief te hebben. Ja, schrijft Beeltsnijder, dit is
een verplichting. Gedenkt aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap
(Prediker 12:1) [39].
Beeltsnijder
spreekt de kinderen aan (vertaald in hedendaags Nederlands): “Als je dit in je
jongelingschap verzuimt hebt, o, vang het dan aan op deze eerste dag van het
nieuwe jaar.” Beeltsnijder hamert sterk op de noodzaak van de (vroege) bekering.
Hij zegt dat Christus door Zijn besnijdenis de bekering geheiligd heeft. Beeltsnijder
refereert aan Psalm 95:7: “... zo gij Zijn stem hoort.” En ook de woorden uit
Hebreeën 3:13: “opdat niemand verhard worde door de verleiding der zonde.”
Daarom moeten we elkaar vermanen, in het bijzonder op deze nieuwjaarsdag. [40]
Volgens
Beeltsnijder is er niets mooier dan de geestelijke besnijdenis om onszelf wil
te smaken, omdat de Heiland door Zijn besnijdenis op de achtste dag geleden
heeft. Wij hoeven onze voorhuid niet meer te pijnigen. Christus heeft dit wel
moeten doen. [41] De bekering kan ons dan wel geestelijk pijnigen, maar God zal
ons verlossen uit de handen van de vreemden en van de vijanden. [44]
Beeltsnijder
roept ons op de vrije onverdiende verkiezing van God te eren en te prijzen door
het erkennen van Zijn genade. We moeten onszelf hoe langer hoe meer afzonderen
en door onze zeden en manieren leven als uitverkorenen, heiligen en beminden
van God, wetende dat Hij ons heeft verkoren opdat wij heilig zouden wezen en
onbestraffelijk voor Hem in de liefde (Efeze 1:4). Want wij zijn door Zijn
maaksel geschapen in Jezus Christus tot goede werken die ons God tevoren
bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen (Efeze 2:10). [70]
Daarom
moeten wij, volgens Beeltsnijder, als uitverkoren geslacht de deugden van
Degene eren Die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar Licht.
Daarom moeten wij als gehoorzame kinderen niet de begeerlijkheden gelijkvormig
maken die tevoren in onze onwetendheid waren. Beeltsnijder roept ons op om ons
heilig te maken in onze wandel, want Hij Die ons geroepen heeft, is ook heilig.
Paulus schrijft in Romeinen 12:1-2: “Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen
Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. En
wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing
uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en
volmaakte wil van God is.” [71,72]
Beeltsnijder schrijft dat wij ons vermaand moeten weten onze
natuurlijke blindheid en naaktheid recht en beter dan die van Laodicea te overleggen
(Openbaring 3:18-19). Iedereen bedenkt zijn of haar zonden opdat hij of zij zichzelf
zou mishagen, ook dat hij of zij met een ware honger en dorst, met ernst en
ijver, haken, zuchten en verlangen naar de zoete Jezus. Tot dat einde moeten we
ons de spiegel van de Wet voor ogen nemen. Laat ons daarbij ondertasten de pols
van onze consciëntie, beproeven onze harten en gedachten. En zijn het niet deze
alle die ons overtuigen en overwinnen van zonden? Wij zijn volgens Beeltsnijder
in alle delen onrein voor Gods ogen. Kortom, van nature zijn wij onheilig,
ondeugend, verkeerd en kwaad. [86]
Beeltsnijder schrijft dat wij ons recht verwonderen moeten over de
goedheid, het welbehagen en de liefde van God. [91]
Men
moet volgens Beeltsnijder de Heere Jezus liefhebben, degene die Hem niet
liefheeft, is vervloekt. Dat vraagt om een opwekking, namelijk deze grote en
onuitsprekelijke liefde van Christus tegen ons arme afgeweken zondaars met
behoorlijke wederliefde te ontmoeten, nadat wij zijn bekeerd tot de Herder en
de Toeziener van onze zielen. [96]
Laat
de zonden niet de overhand hebben in uw sterfelijke lichaam. Beweegt uw naaste
niet tot de zonden. [97]
Johannes
Beeltsnijder roept ons op de geestelijke vreugde en blijdschap meer en meer te
ontsteken en aan te wakkeren. [148]
Beeltsnijder
heeft voor ons een vraag (vertaald in hedendaags Nederlands): “Behoren wij door
betrachting van de eeuwige heerlijkheid onze harten niet af te trekken van deze
aardse vergankelijke dingen?” Om recht te zoeken en te bezorgen hetgeen dat
daarboven is. Alwaar ons leven met Christus verborgen is in God. [158]
Opwekking om stichtelijke lectuur te
lezen
Johannes
Beeltsnijder roept ons in de voorrede op met het nieuwe jaar de kennis over God en godsdienst te versterken door middel van het lezen van
stichtelijke lectuur.
Een
ware christen kan geen heerlijkere nieuwjaarswens toegewenst worden, dan een
grondige kennis van de diepe verborgenheid die er in de Naam Jezus Christus is, en daarbij met alle nieuwe jaren een nieuwe aanwas in deze zalige
kennis. Tot versterking en tot een dagelijkse aanwas van deze, nevens andere
heilige gezegende middelen van een naarstige onderzoeking van de Heilige
Schrift en het lezen van goede stichtelijke boeken. [Voorrede, vijfde pagina]
Visie op doopsgezinden
De
visie op doopsgezinden (mennonieten) komt in de predikatiën diverse keren aan
de orde, in alle gevallen in negatieve zin. Doopsgezinden spreken niet in de
geest van de Bijbel, het Woord van God. Zij kunnen dan nog wel Bijbelse
argumenten aanvoeren om hun standpunten te ondersteunen, maar zij gebruiken deze
niet om werkelijk in de Geest van de Bijbel te spreken. Hieronder zijn de
punten genoemd.
Mennonieten
zoeken volgens Johannes Beeltsnijder het genadeverbond buiten Christus. Zij
schrijven het genadeverbond toe aan de geboorte van het vlees, maar niet – zoals het moet – aan de wedergeboorte door de Heilige Geest [12].
Doopsgezinden
maken volgens Beeltsnijder de gemeente van het Oude Testament geheel anders dan
die van het Nieuwe Testament, namelijk dat het Oude Testament een geheel andere
leer van zaligheid gehad heeft dan dat wij nu hebben in het Nieuwe
Testament.
Tijdens het
OT was het in de ogen van de doopsgezinden geoorloofd om oorlog te voeren, wat ons
zogenaamd verboden geworden is. De kinderen van het OT werden in de gemeente
ingelijfd, wat ons zogenaamd niet meer geoorloofd is. En daarbij nog meer van
dergelijke zaken, die geheel tegen de ceremonie van Mozes waren. [23]
De
mennonieten zeggen dat de kinderen de verborgenheid van de doop niet kunnen
verstaan. Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen
die besneden werden ook niet de verborgenheid van de besnijdenis verstonden. Mennonieten:
“Onze kinderen verstaan niet de predikatie bij de doop.” Wij kunnen volgens
Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden moesten worden
ook niet de predikatie verstonden die bij de besnijdenis gehouden werd.
Mennonieten: “Onze kinderen hebben geen dadelijk geloof bij de doop.” Wij
kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover stellen dat de kinderen die besneden
moesten worden ook geen dadelijk geloof hadden in de belofte van genade bij de
besnijdenis. Mennonieten: “Onze kinderen verstaan hun schuldige plicht niet,
waartoe zij in de doop verbonden worden.” Wij kunnen volgens Beeltsnijder daartegenover
stellen dat de kinderen die besneden moesten worden ook niet hun schuldige
plicht verstonden, waartoe zij verbonden werden. Dan zeggen de mennonieten: “Toont
ons dan waar geschreven staat dat wij kinderen moeten dopen?” Wij kunnen
volgens Beeltsnijder wederom roepen: “Waar staat dan geschreven dat wij geen
kinderen moeten dopen?” Er is ook niet geschreven dat vrouwen aan het Heilig
Avondmaal gingen. De volgelingen van de kerken zijn ook geoefend over de
vrouwen. Er zijn volgens Beeltsnijder nog veel meer van dergelijke zaken te noemen die de mennonieten zelf niet buiten Gods Woord achten. Zij worden echter toch met
zoveel uitspraken in de Schrift niet gevonden. Beeltsnijder geeft toe dat het
wel zo is dat onze kinderen geen dadelijk geloof hebben. Zij hebben echter wel het
zaad van het geloof. Zij zijn kinderen
Gods (Ezechiël 16:21-22). God beval Zijn kinderen en bondgenoten op de vastendagen
in de gemeente te brengen (Joël 2:16). Daarom heeft ook Christus hen de handen
opgelegd en gezegend (Mattheüs 19:13-15). [28, 29]
Dopersen
geloven dat de mens in dit leven zo volkomen kan worden dat hij geheel zonder zonde
kan zijn. Beeltsnijder noemt dit een grove dwaling. [90]
Visie op vrouwen
Wij
kunnen volgens Beeltsnijder vragen aan de doopsgezinden: “Waar staat het
geschreven dat wij geen kinderen mogen dopen?” Er is ook niet geschreven dat
vrouwen aan het Heilig Avondmaal gingen. De volgelingen van de kerken zijn ook
geoefend over de vrouwen [28].
Visie op de Joden
De
Farizeeën hebben zich door Johannes de Doper niet laten dopen. Zij hebben volgens
Beeltsnijder daarmee de Raad Gods versmaad (Lucas 7:30). [8]
Het
valse geloof – zo noemt Beeltsnijder het – van de Farizeeën gaat Christus, de
Zoon van God, tegenspreken. [23]
Door
de doop wordt men in de christelijke gemeente ingelijfd, en daarmee afgezonderd
van de Joden, de Turken en de heidenen. Hiermee wil Beeltsnijder zeggen dat Joden
absoluut niet de christenen toebehoren, en dat hun godsdienst daarmee zeer
verwerpelijk is. [28]
De
gemeente van het Nieuwe Testament bestaat uit zowel heidenen als Joden. [60]
Het
is volgens Johannes Beeltsnijder absoluut ketters als men aanneemt dat de Joden
in hun joodse religie zalig kunnen worden. Deze dwalingen noemt Beeltsnijder
“grovelijk”. [79]
In
de marge staat: “Waaraen de rechtzinnighe Kercken van de valsche Synagogen
konnen onderscheyden worden”. In de ogen van Johannes Beeltsnijder houden de
Joden er een valse godsdienst op na. Er staat in zijn werk over de Joden: “Maer
sy verlaten haer op leugenen. (Ier. 7:4)”.
Waaruit
volgens Beeltsnijder de rechtzinnige gemeente gekend kan worden, blijkt
hieronder.
De
rechtzinnige gemeenten kunnen gekend worden uit het feit dat zij alleen recht
belijden dat Jezus Christus in het vlees is gekomen (1 Joh. 46). Zij bewaren
het getuigenis van Jezus getrouwelijk. Zij houden dit voor hun enige troost
beide in leven en sterven, namelijk dat zij Jezus Christus, hun getrouwe Zaligmaker, eigen zijn, zoekende de afwassing van hun zonden alleen in het bloed en de geest
van Jezus Christus. [81]
Visie op de Reformatie
Volgens
Beeltsnijder mag men de fundamenten van de Reformatie geenszins verlaten. De
Reformatie stelde het vertrouwen op de verzoening in Christus als fundament
voor geloofszekerheid. Dit ontkrachten de remonstranten, wat Johannes
Beeltsnijder verwerpelijk vindt. [119]
Visie op remonstranten
Als
Johannes Beeltsnijder over de remonstranten spreekt, dan is dit opnieuw in alle
gevallen negatief.
Remonstranten
zoeken het genadeverbond buiten Christus. Zij schrijven het genadeverbond toe
aan de geboorte van het vlees, maar niet, zoals het volgens Beeltsnijder zou
moeten, aan de wedergeboorte door de Heilige Geest [12].
Sociaanse remonstranten zeggen dat de patriarchen in het Oude Testament geen vaste kennis over Jezus Christus, de Zaligmaker, gehad zouden hebben. Zij zouden niet in
Christus geloofd hebben. Johannes Beeltsnijder noemt dit een grove dwaling!
[24]
Johannes
Beeltsnijder schrijft dat het ijdel en tevergeefs is wat remonstranten en
socianen zeggen met betrekking tot de uitverkiezing. In dit gedeelte worden
niet expliciet hun dwalingen genoemd, maar uit de context is op te maken dat
zij ontkennen dat de mens van nature geheel verdorven is. [rond 60]
Velen
van de hedendaagse remonstranten geloven dat de mens in dit leven zo volkomen
kan worden dat hij geheel zonder zonde kunnen zijn. Beeltsnijder noemt dit een “grove”
dwaling. [90]
Een
ander vreemd voornemen van sommige remonstranten is volgens Beeltsnijder het
volgende: dat God de Heere nog wel een ander middel dan het zoenbloed van
Christus had kunnen bedenken waardoor de zondige mens behouden had kunnen
worden. [96]
Remonstranten
vervallen hoe langer hoe verder tot het socianisme. De verzoening, die de
getrouwe Hogepriester alleen voor de zonden van Zijn volk teweeg heeft
gebracht, hiervan willen de remonstranten een algemene verzoening maken. De
remonstranten verontreinigen volgens Beeltsnijder daarmee het dierbare bloed van
de Zone Gods. Remonstranten willen zich van Paulus losmaken. Paulus neemt de schrik
van de zonde hoog op, anders moet hij de daarvoor verdiende verdoemenis ingaan.
[110, 111]
Beeltsnijder
noemt het arminiaanse geloof opnieuw vals. Voorzeker wanneer de Heilige Apostel
Petrus eenmaal op Christus’ vraag een goede belijdenis van zijn geloof in
Christus bekende. Toen antwoordde hem Jezus Christus naar waarheid, niet op
zijn Arminiaans: “Gij Petrus, gij hebt de algemene genade door uw vrije wil
gebruikt. Gij hebt het ware geloof aangegrepen, daar andere mensen die evenveel
genade hadden als gij, hetzelve hebben verworpen.” Nee, Jezus zegt: “Vlees en
bloed hebben u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.”
[115, 116]
Volgens
Beeltsnijder mag men de fundamenten van de Reformatie geenszins verlaten. De
Reformatie stelde het vertrouwen op de verzoening in Christus als fundament
voor geloofszekerheid. Dit ontkrachten de remonstranten. [119]
Het
is satans voornaamste list om dit anker los te maken. Wij mogen ook zeggen van dit
anker: de Heere heeft ze gemaakt tot een vaste Stad, de duivel en zijn
helhonden zullen daar tegen strijden, maar zij zullen niet winnen. Het is
bekend hoe de remonstranten gepoogd hebben dit anker los te maken, met hun
afvallige leer – zo noemt Beeltsnijder het – van de afval der heiligen, met alle
heiligheid drijvende. Dat de ware gelovige uitverkoren kinderen Gods geheel en
al zouden kunnen afvallen en verloren gaan. Dit noemt Beeltsnijder een dwaling. Als
God een zondaar heeft uitverkoren, dan kan deze meer opnieuw in zonde
vervallen. Anders is hij of zij niet uitverkoren. [136, 137]
Visie op rooms-katholieken
De
visie van Beeltsnijder op rooms-katholieken is vaak behoorlijk negatief.
Johannes Beeltsnijder is zo mogelijk nog negatiever over rooms-katholieken dan
over doopsgezinden. Zo noemt hij de Rooms-Katholieke Sociëteit van Jezus zelfs
een satansvergadering. Hieronder zijn de punten vermeld waarin zij volgens hem dwalen,
namelijk op het gebied van de Heilige Doop, het Heilig Avondmaal en in hun
gehele godsdienst.
Papisten
maken van de uiterlijke tekenen (H. Doop en H. Avondmaal) volgens Beeltsnijder afgoden. [17]
Wij
mogen de zaligheid niet laten afhangen van de doop, zoals papisten dat doen.
Ook stellen zij de onbesneden kinderen in het OT en de ongedoopte kinderen in
het NT buiten alle hoop van zaligheid. Zij willen niet toelaten dat men voor de
ongedoopte gestorven kinderen zal bidden. Zij moeten des nachts op een
ongewijde plaats, op het ellendige kerkhof begraven worden. Beeltsnijder noemt
dit een grouwel der grouwelen.
Papisten
gebruiken naast water in de Doop nog zout, olie, speeksel, wijn, brandende kersen
etc.. Al deze verdichte elementen en versierde ceremoniën zijn volgens
Beeltsnijder geen pronk, maar een ontheiliging van de doop, een schending van
de eerste instellingen van Christus. Papisten strijden hiermee tegen de
praktijk van de eerste kerk, die met de eenvoudige instelling van Christus tevreden
was. Christus gebruikte absoluut geen zout, olie enz. bij de Heilige Doop, want dit
is nergens in de Schrift te vinden. Men doopte met water.
Ook
als men de visie van de papisten met betrekking tot het Heilig Avondmaal
bestudeert, moet men volgens Beeltsnijder tot de conclusie komen dat de paapse
mis veel gemeenschap heeft met de duisternis. Zij hebben de heilige instelling
des Heeren veranderd in een “apenspel” (transsubstantiatieleer), zodat de
paapse mis met recht vergeleken kan worden met een bedelaarsmantel, want zij is
een complot van vele superstitieuze bisschoppen en pausen bijeengeraapt. Zo is
het ook met de gehele godsdienst van het pausdom, daar ze niet het juk van de
Heere Christus op zich neemt, maar een vreemd juk. Zij laten Gods geboden
varen. Er zijn duizenden dingen op te noemen. Zij hebben volgens Beeltsnijder te verwachten dat zij met hun godsdienst door de Heere verstoten zullen worden. [32,33]
De
Jezuïeten in het pausdom noemen wel veel de Naam Jezus met hun mond. Zij zeggen
dat zij een sociëteit van Jezus zijn, maar zij zijn volgens Beeltsnijder in
werkelijkheid verre van Jezus. Zij zijn het niet, zij liegen, zij zijn de
vergadering van de satan. Zij verleiden de dienstenknechten van Jezus om te
hoereren en afgodenoffer te eten. Zij zijn degenen die als formele vijanden van
Christus Jezus in Zijn ledematen zoeken met Herodes te doden. [82, 83]
Vele
eenvoudige mensen onder de papisten en ook onder ons menen dat zij de
Zaligmaker Jezus grote eer aandoen als zij voor superstitie de knieën buigen,
ook wanneer zij bijvoorbeeld dit boven de deuren schrijven. Tegen alle kwaad en
spooksel des duivels ingaan. [83]
Wel
schrijft Johannes Beeltsnijder dat er papisten zijn die waarlijk in de
Zaligmaker Jezus Christus geloven en de zaligheid in Hem alleen zoeken. Hij
wenst deze rooms-katholieken toe dat zij in het geheel uit Babel zouden gaan.
Met Babel bedoelt Beeltsnijder afgoderij en dwalingen van Rome. [83, 84]
Farizeeën
in het pausdom durven te roemen in overtollige werken: dat wil zeggen dat
mensen zo volkomen kunnen zijn, dat zij zoveel goede daden hebben verricht
zodat anderen hier profijt van kunnen hebben. Dit noemt Beeltsnijder een grove
zonde.
“Die
welke nooit hebben voor goed gekend die paapse distinctie tussen een eerste en
tweede rechtvaardigmaking: na welke onderscheid het geloof voor God ons niet
anders zou rechtvaardig maken dan dat wij daardoor geprepareerd gedisponeerd en
voor vereidet worden tot de volgende tweede rechtvaardigmaking die, zo zij
zeggen, geschied door de verdienstelijke werken van de gerechtigheid en
gehoorzaamheid van de geboden van God.” Dit onderscheid tussen de eerste en
tweede rechtvaardigmaking is een vals verdichtsel van de antichristelijke leer,
daar van in Gods gehele Woord, noch daden noch leer is te vinden. Ja, hetwelk volgens
Beeltsnijder in de Heilige Schrift wordt tegengesproken [120, 121]
Beeltsnijder
heeft een grondige weerlegging van het “versierde” paapse vagevuur. Het bloed
van Jezus Christus reinigt van alle zonden. Dus wij worden voor eeuwig zalig,
of we worden voor eeuwig in het vuur geworpen [154]
De
papisten dwalen af als zij zeggen dat de mens door zijn of haar eigen
verdiensten zalig kan worden. Beeltsnijder noemt dit standpunt van de papisten
dwaselijk drijven. [165]
Omschrijving van theologie
Hieronder
de definitie(s) van theologie die Beeltsnijder in zijn werk geeft.
“De
gantsche Heylige Theologie …. is vervattet ende beschreven in groote Boecken
ende dicke banden. Die zelve wordt kostelijck aldus beschreven, Dat zij is: Een Goddelijcke onderwijzinge, om den
Eenigen waren Godt uyt Zijn gheopenbaerde Woordt recht te kennen en
Religieuzelijck te dienen. Het eynde waertoe deze Goddelijcke Onderwijzinge
gerichtet is, is deze: Dat den Leerlinck, een zondigh Christen mensche mooghen
weder vereeniget worden met Gode door den Middelaer, ende gheraecken tot de
ghenietinge van de Zalige ghemeynschap met Gode hier in dezen leven in ghenade,
ende nae dezen leven in eeuwighe glorie. In deze Zalighe ghemeynschap met Gode
daer in is de hooghste gheluckzaligheydt des menschen gelegen.” [Voorrede,
eerste en tweede pagina]
“De
Christelijcke Religie vervatet allenlijck uyt den Woorde Godes de ware
Theologie, De zuyvere Leere des Heylige Euangeliums kan een waer Christen
alleene geven een waren bestandighen troost beyde in leven ende in sterven.”
[Voorrede, derde pagina]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten