dinsdag 6 november 2018

Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?

Inleiding voor mannenvereniging bijeenkomst 05-11-2018

Naam inleider: Machiel Lock
Tekst: Mattheüs 5:13-16
Thema: Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?

De vorige avond hebben wij gesproken over de zaligsprekingen van de Heere Jezus. De vraag kwam toen op of Jezus deze heeft uitgesproken aan de scharen (menigten mensen) of alleen aan Zijn discipelen. In het eerste vers van Mattheüs 5 staat dat Jezus de menigten mensen ziet, op een berg klimt, gaat zitten en dat Zijn discipelen tot Hem komen. We lezen de zaligsprekingen ook in het evangelie naar Lukas (6:20-26). In dat evangelie lezen we kort daarvoor dat Jezus Zijn discipelen bij Zich roept en er twaalf uitkiest die Hij ook apostelen noemt (zie 6:12-16). Met die twaalf daalt Hij af naar een vlakke plaats. Voor de duidelijkheid: we lezen daar dus niet dat Jezus van de berg wegtrekt. Dus in die zin is er geen tegenstelling met de evangelist Mattheüs. Vandaar ook de naam “de Bergrede van Jezus”. Op die vlakke plaats is een grote menigte van de discipelen van Jezus en een grote menigte die gekomen is om Hem te horen en door Jezus van hun ziekten genezen te worden. Vervolgens spreekt Jezus de zaligsprekingen uit. Vanuit Lukas wordt duidelijk dat Jezus de Bergrede niet alleen heeft uitgesproken aan de twaalf apostelen, maar aan allen die door Jezus geleerd willen worden. Het woord “discipel” is in die zin dus breder dan alleen de twaalf door Jezus gekozen apostelen. Mattheüs schrijft in 5:1 “Zijn discipelen”, dus de discipelen van Jezus in het algemeen. Hij schrijft dus niet over “Zijn twaalf discipelen”, zoals bijvoorbeeld in 11:1. Als we in het tweede vers van Mattheüs 5 lezen dat Jezus Zijn mond opent en hen onderwijst, dan kan “hen” slaan op Jezus’ discipelen, maar ook op “de scharen”. Persoonlijk denk ik dat het het meest voor de hand ligt dat Jezus Zijn Bergrede uitspreekt richting Zijn discipelen, omdat Mattheüs expliciet vermeldt dat Jezus’ discipelen bij Jezus komen (zie vers 5:1) en we direct daarna lezen dat Jezus Zijn mond opent en hen onderwijst. Tegelijkertijd denk ik dat er grote groepen mensen bij de discipelen van Jezus hebben gestaan toen Jezus Zijn Bergrede uitsprak. Aan het einde van de Bergrede lezen we namelijk dat toen Jezus deze woorden geëindigd heeft, “de scharen” versteld staan voor Zijn aangezicht (zie 7:28). Dus er zijn ook scharen bij de Bergrede geweest. Het is aannemelijk dat Jezus tijdens de Bergrede bezig is om uit deze groepen mensen nieuwe discipelen te werven. Dus dat Jezus bezig is om mensen te werven die er bewust voor kiezen om door Hem geleerd te worden. 

Dan komen we aan bij de tekst van vanavond. Jezus spreekt hier in het bijzonder Zijn twaalf gekozen apostelen aan, maar niet alleen zij, al Zijn discipelen. Als thema voor deze avond heb ik geformuleerd: “Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?” Alleen de discipelen van Jezus zijn “het zout der aarde” en “het licht der wereld”. En ook alleen zij laten hun licht schijnen voor de mensen. Als je geen leerling en volgeling van Jezus bent, kun je geen goede werken waarmee God de Vader wordt verheerlijkt, laten zien. Laten we eerst eens kijken naar de eerste benaming: “het zout der aarde”. We weten allemaal wel wat “zout” is. Meestal gaan we naar de supermarkt – tenminste ik wel – om een pot zout te kopen. Zout dient om smaak of om extra smaak in ons eten te krijgen. Maar we hebben zout ook nodig om in leven te blijven. In brood bijvoorbeeld zit zout. Op internet las ik dat personen die 9 tot 50 jaar oud zijn, ongeveer 3,75 gram zout per dag nodig hebben, en personen die 51 tot 70 jaar oud zijn ongeveer 3,25 gram, en de rest iets minder. Ik zie wel eens bij anderen dat ze bij het minst of geringste de zoutpot pakken om zout te strooien over het eten. Maar ik moet eerlijk zeggen dat ik zelf die neiging ook wel heb. Hoe dan ook, zout hebben we nodig om in leven te blijven. Is het ook niet wat Jezus hier bedoelt, zij het in geestelijke zin? Want als we Jezus niet erkennen als de Zaligmaker, zijn we zouteloos oftewel smakeloos. Jezus bedoelt dat Zijn discipelen de opdracht krijgen om de aarde te “zouten”. De mensen dienen gekruid te worden met het zout van de hemelse leer, zo schrijft Calvijn in zijn commentaar op deze tekst. Jezus zegt: “Indien het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden?” Dit is een zogeheten contradictio in terminis. Zout dat smakeloos is, is immers geen zout meer. Het woord “smakeloos worden” kan vanuit de grondtekst ook vertaald worden met “dwaas worden”. Met andere woorden: als je werkelijk een discipel van de Heere Jezus bent, dan laat je Gods wijsheid zien in deze wereld. Dan laat je zien dat God het behoud van elk mens op het oog heeft. En dat het de opdracht is om daarvan in de wereld te getuigen. Als de discipelen dat niet meer doen, dan deugt het nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden. Ik citeer nog eens een treffende zin van Calvijn: “Er is daarom niets beters dan om de Smaakmaker (= God Zelf) te ontvangen, en daarmee wordt elke smakeloosheid gecorrigeerd.” Dat vraagt om gebed tot de Heere God om wijsheid, die alleen de Heilige Geest kan geven. En die Hij ook geeft op het gebed. Dat is Gods belofte (zie bijvoorbeeld Romeinen 8:26).

Daarna maakt Jezus Zijn positieve doelstelling duidelijk door het beeld van het licht te gebruiken. Jezus heeft nu niet meer de waarschuwende toon in Zijn woorden en Hij legt het accent op de roeping van Zijn volk. “Gij zijt het licht der wereld”, zegt Jezus tegen Zijn discipelen. Het begrip “licht” is een zeer belangrijk begrip in de Bijbel. “God is Licht”, staat er in 1 Johannes 1:5. Jezus wordt in het evangelie naar Johannes beschreven als “het Licht van de wereld” (zie Johannes 8:12; 9:5; 12:46; zie ook 1:7-8). God is in Jezus Christus in de wereld vleesgeworden om licht in de duisternis te brengen (zie Johannes 1:4-5,9; 12:46). Dat hopen we eind volgende maand weer in het bijzonder te gedenken als het Kerst is. Mattheüs 4:16a: “Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien” (citaat uit Jesaja 9:1a). Paulus schrijft dat de christenen “kinderen van het licht” zijn (zie Efeze 5:8; 1 Thessalonicenzen 5:5). Jezus roept de mensen op in Hem (dat is het Licht) te geloven, opdat ze kinderen van het licht zullen zijn (zie Johannes 12:35-36). De Knecht des HEEREN in het Oude Testament wordt “Licht der heidenen” (zie Jesaja 42:6) genoemd. David zingt in Psalm 27:1 dat de HEERE zijn licht en zijn heil is. Paulus schrijft ook over het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, waarmee de gelovigen zijn verlicht (zie 2 Korinthe 4:4). Ook schrijft hij bijvoorbeeld dat de christenen schijnen als lichten in de wereld te midden van een krom en verdraaid geslacht (zie Filippenzen 2:15).

In Mattheüs 5 past Jezus het beeld van het licht concreet toe op Zijn discipelen. Ik denk dat het goed is om erbij stil te staan wanneer wij licht nodig hebben. Zeker in dit donkere jaargetijde, in de herfst en in de winter, doen we als het koud is thuis de kachel aan, maar natuurlijk ook de lampen veel sneller aan dan in de lente en in de zomer. In de donker verdwalen we gemakkelijker dan als het licht is. In de donker zie je niet of nauwelijks iets. Stelt u zich eens voor dat op een avond als nu alle lampen van de lantaarnpalen langs de weg uit zouden zijn. Dan is die verlichting weg en dan zou het dus behoorlijk gevaarlijk zijn op de weg. Of je fietst zonder licht op de weg. Dan kunnen andere weggebruikers je minder goed zien. Licht heeft dus iets van veiligheid in zich. Als je een discipel van Jezus bent, dan ben je dus ook het licht. Je bent voor eeuwig gered doordat de Heilige Geest het geloof in het feit dat Jezus de eniggeboren Zoon van God is, in je hart heeft gewerkt. Dan kan het ook niet anders of je gaat de waarheid van Gods redding in Zijn Zoon Jezus Christus bekendmaken in de vanuit zichzelf duistere wereld. En daarbij ook in je daden laten merken dat je voor deze waarheid leeft. De discipelen zijn immers ontvangers van Gods Koninkrijk. Dan volgen er in de verzen 14b en 15 nog twee andere beelden die Jezus gebruikt, namelijk: “een stad die bovenop een berg ligt, kan niet verborgen zijn” en “een lamp op een standaard”. De hoofdgedachte hiervan is te vinden in de verzen 14a en 16. De discipelen zijn overigens niet door zichzelf het licht, maar omdat God hen als middel gebruikt om de wereld te verlichten en Zijn goedheid uit te stralen. Ze zijn dus niet zo hooggeplaatst om in zichzelf hoog te zijn, maar als een middel om daarmee de wereld te verlichten. Jezus zal toen Hij sprak over “een stad op een berg” waarschijnlijk ook gedacht hebben aan de berg Sion te Jeruzalem. Die berg was bekend onder het Oude Testament. Nu in het Nieuwe Testament en in de Nieuwtestamentische kerk gaat het er met name om dat de Heere Jezus hooggehouden wordt voor alle volken. Hij is immers de beloofde Messias, over Wie in het Oude Testament al geprofeteerd werd. 

Wat is het doel van een lamp? Dat is het geven van licht. Daarom wordt deze niet onder een korenmaat, maar op een standaard geplaatst. Jezus heeft het hier over een olielamp. Dat waren de lampen toentertijd. De lampen die we tegenwoordig hebben, kenden ze toen nog niet. De discipelen van Jezus, en in het bijzonder de twaalf apostelen, dienen nauwkeurig te zijn in een vroom en heilig leven, omdat de ogen van allen op hen gericht zijn. Als de lamp op de kandelaar staat, schijnt zij namelijk voor allen die in het huis zijn. De zinsnede “allen die in het huis zijn” moet niet opgevat worden in een beperkende zin, maar “allen” betekent “elk mens” (zie ook de verzen 13 en 16).

Vers 16 is het hoogtepunt van het gehele gedeelte (de verzen 13 t/m 16). De Heere Jezus roept de discipelen op om hun licht te laten schijnen voor de mensen, zodat zij hun goede werken zien en hun Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken. Omdat de discipelen het licht van de wereld zijn (zie vers 14), worden ze nu door Jezus vermaand om hun licht te laten schijnen voor de mensen. Met “het licht laten schijnen” bedoelt Jezus niet “de aandacht vestigen op zichzelf”, maar “de aandacht vestigen op de aanwezigheid van het Koninkrijk van God” en dus God verheerlijken vanwege Zijn genadige vervulling van Zijn beloften. Dat het niet goed is wanneer je goede werken doet met het doel om door de mensen gezien te worden, zegt Jezus even verderop in de Bergrede. Jezus zegt dat als je gaat bidden, je niet moet zijn als de huichelaars, want die vinden het fijn om door de mensen gezien te worden als ze in de synagogen en op de hoeken van de straat staan te bidden (zie Mattheüs 6:5).

Kijkend naar Mattheüs 5:16: wat bedoelt Jezus met “goede werken”? Meerdere verklaringen wijzen erop dat Jezus hier verwijst naar de zaligsprekingen. Mijns inziens terecht, omdat Jezus deze vlak hiervoor heeft uitgesproken. We moeten de onderdelen van de Bergrede namelijk niet los van elkaar zien. Met goede werken bedoelt Jezus (kijk maar mee naar in het bijzonder de verzen 3 t/m 9) “arm zijn van geest, treurig zijn, zachtmoedig zijn, hongerig en dorstig zijn naar de gerechtigheid, barmhartig zijn, rein zijn van hart en vredestichter zijn”. De apostel Petrus herhaalt met iets andere bewoordingen datgene wat de Heere Jezus in vers 16 zegt. Lezen 1 Petrus 2:11-12: “Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking.” Alleen wanneer de onderscheidende levenswandel zichtbaar is voor de mensen, kan deze het gewenste effect hebben. En met effect bedoel ik: dat de mensen God de Vader, Die in de hemelen is, gaan verheerlijken. Het loopt als een rode draad door de gehele Bijbel heen dat God de Vader door de mensen verheerlijkt dient te worden. Denk bijvoorbeeld alleen al aan de Psalmen. Vooral in de laatste 5 (Ps. 146 t/m 150) wordt Gods lof bezongen. In het “Gebed des Heeren”, waarvan wij vanavond inmiddels twee verzen hebben gezongen, wordt gebeden (berijmd): “Geheiligd word’ Uw Naam, ai geef, dat elk, waar hij op aarde leev’, dien Vadernaam erkennen moog’”. Jezus zegt ook dat degene die in Hem gelooft, niet in Hem gelooft, maar in Degene Die Hem gezonden heeft, en degene die Hem ziet, ziet Degene Die (de Vader dus) Hem gezonden heeft (zie Joh. 12:44-45). 

Het is hier in Mattheüs 5 voor de eerste keer dat in het gehele evangelie naar Mattheüs Jezus spreekt over “uw Vader in de hemelen”. Jezus legt de discipelen de Vadernaam in de lippen als uitdrukking van hun persoonlijke verhouding tot God. Veel godsdienstige Joodse leiders in de tijd van Jezus spraken over God in een afstandelijke zin. Ze spraken niet over God in de zin dat God gemeenschap uitdrukt. Tenminste, in ieder geval niet in het kinderlijk vertrouwend besef waarin Jezus Zijn discipelen over God leert denken en spreken. Ook werd in het jodendom ten tijde van Jezus’ rondwandeling op aarde vaak tot God gebeden op een afstandelijke wijze. Jezus onderscheidt hier Zijn discipelen uitdrukkelijk van “de mensen”, dat zijn niet alleen degenen buiten Israël, maar allen die Jezus niet erkennen als de eniggeboren Zoon van God. Jezus zegt in vers 16 nog iets over Zijn Vader, Die tegelijkertijd de Vader is van Zijn discipelen. Het gaat dan concreet om de toevoeging “Die in de hemelen is”. Deze toevoeging is niet alleen bedoeld om de hemelse Vader van onze aardse, biologische vader te onderscheiden. Jezus wil ons duidelijk maken dat we van de hemelse majesteit van God niet aards mogen denken. Jezus spreekt bijna altijd over “uw Vader” en Hij leert Zijn discipelen ook bidden “onze Vader”. De discipelen van Jezus belijden God als hun God. Dat is enkel te danken aan God Zelf. God komt zelfs zo dichtbij dat Hij Zijn eigen Zoon heeft gegeven aan een wereld verloren in schuld.

Wat betekent het Bijbelgedeelte Mattheüs 5:13-16 voor ons in deze maatschappij? Het is in ieder geval duidelijk dat wij leven in een maatschappij die helaas behoorlijk geseculariseerd is. Als we kijken naar de tijd van nu in Nederland, dan zien we dat de invloed van het christelijk geloof op de Nederlandse maatschappij duidelijk minder is dan bijvoorbeeld in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Gelukkig is de kerk nog wel duidelijk zichtbaar in Nederland, met name op de Biblebelt, een brede strook van Zeeland tot aan de kop van Overijssel. In die strook zitten we hier in Hardinxveld-Giessendam en in Sliedrecht en omgeving ook. Maar inmiddels is in Nederland sinds 1984 abortus officieel toegestaan en euthanasie met voorzorgsmaatregelen sinds 2002. Abortus en euthanasie zijn tere onderwerpen, dat weet ik. Want het is voor vrouwen niets niks om ongewenst zwanger te zijn of wanneer mensen uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Tegelijkertijd weten we ook dat elk menselijk leven een geschenk van God is. En moord is strafbaar, zo weten we vanuit de Tien Geboden. Een ander voorbeeld waarin we zien dat de secularisatie in ons land is toegenomen, is de zondagsopening van winkels, die de laatste jaren is toegenomen. In een artikel van 17 juli jl. van de NOS las ik dat in bijna 70% van de gemeentes in Nederland de winkels al elke zondag geopend zijn. In dit artikel staat: “En na de laatste gemeenteraadsverkiezingen komen er naar verwachting snel nog dertig plaatsen bij waar de zondagsopenstelling mogelijk wordt, concludeert Detailhandel Nederland na het bestuderen van de plannen van de nieuwe gemeentebesturen”. En wat ds. Kos gistermorgen aanhaalde, afgelopen woensdag werd door veel protestanten Hervormingsdag gehouden, maar door een groot deel van de Nederlandse bevolking Halloween gevierd. Ik las in het artikel van afgelopen dinsdag dat ongeveer 55% van de Nederlanders ieder jaar Halloween viert. Het is volgens de Bijbel niet toegestaan om geesten op te roepen. Het moet ons gaan om de ene Naam onder de hemel gegeven waardoor wij zalig moeten worden (zie Handelingen 4:12). Het is niet eenvoudig om staande te blijven in een maatschappij die doordrenkt is van het secularisme. Daarvoor is kracht nodig die alleen de Heilige Geest ons kan schenken. Kracht om te leven tot Gods eer. Daarbij merk ik in het bijzonder op dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag (= brengt veel teweeg) (zie Jakobus 5:16).

Ook op de werkvloer, in bedrijven etc. is het vaak niet eenvoudig om uit te komen voor het christen-zijn. Ik weet van diverse werkomstandigheden waar vaak gevloekt wordt. Het is nodig om daar iets van te zeggen. We hebben hier de vorige avond ook over gesproken. Een prikkelende vorm werkt denk ik het handigst. Zoiets als: “Zeg, ik wist niet dat jij God nodig hebt?” Dan moet de vloeker vaak toch even nadenken in de zin van: “Hé, wat bedoelt hij nu precies?” Het stoot dan minder af, terwijl je ook duidelijk aangeeft dat je het kwalijk neemt als Gods heilige Naam misbruikt wordt. Ik denk dat de Schriftlezing van vanavond er duidelijk in is dat een christen door het laten zien van goede werken een middel voor anderen kan zijn tot bekering. Ik denk bijvoorbeeld alleen al aan het tot uiting komen van liefde tot de naaste (zie bijvoorbeeld Mattheüs 22:39). We moeten natuurlijk ook in het bijzonder denken aan de zaligsprekingen (het gedeelte direct voor Mattheüs 5:13-16). Wanneer mensen arm van geest zijn, treuren, zachtmoedig zijn, hongerig en dorstig zijn naar de gerechtigheid, barmhartig zijn, rein van hart zijn, vredestichters zijn, zullen zij een zoutend zout en een lichtend licht zijn, een licht voor de mensen die nog buiten Christus leven.

Ik geloof ook, broeders, dat wij zeker ook onszelf niet mogen vergeten. Zijn wij beter dan de mensen die niet naar de kerk gaan? Ik heb zojuist gezegd dat de discipelen van Jezus niet vanuit zichzelf hooggeplaatst zijn. Gisteren hebben wij in de kerk Daniël 9 gelezen. Daniël belijdt (vers 4): “Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten.” Wat was er eigenlijk op Daniël aan te merken? Hij leefde tot eer van God. Voor zover ik weet, wordt er in de Bijbel geen enkele expliciete zonde van Daniël benoemd. En toch belijdt hij de zonde van het volk Israël, waarin hijzelf is inbegrepen. En in Daniël 9:20 wordt het nog intenser. Daniël belijdt zijn persoonlijke zonde. Hij weet dat God volmaaktheid eist, maar dat hij dat bij lange na niet is. Wij lezen in de Bijbel (1 Johannes 1:7): “Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet.” Dat “wij” geldt voor elk mens op aarde. Maar in het vers daarna staat ook: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid.” Dus dat is ook waar.

Tot slot wil ik nog even terugkomen op het thema van deze inleiding: “Wat betekent het om een discipel van Jezus te zijn?” Dat betekent geen discipel zijn van de duivel. Een discipel van Jezus zijn, betekent “het zout der aarde” en “het licht der wereld” zijn. Dat betekent ook dat een discipel van Jezus zijn of haar licht in de wereld laat schijnen. En dat daarmee zijn of haar goede werken tot eer van God gezien worden door de mensen. Ik besef dat ook dan het evangelie van Jezus Christus niet door alle mensen in onze omgeving aangenomen zal worden. Maar ik geloof wel dat als wij leven tot Gods eer, wij, zoals we lezen in 2 Korinthe 2:15, daarmee een aangename geur van Christus zijn, onder hen die zalig worden en onder hen die verloren gaan.


Vragen bij inleiding over Mattheüs 5:13-16
Mannenvereniging maandag 5 november 2018

- Welk verband heeft dit Schriftgedeelte met het gedeelte hiervoor (de zaligsprekingen, Mattheüs 5:1-12)?
- N.a.v. de verzen 13 en 14: Waarom noemt Jezus Zijn discipelen “het zout der aarde” en “het licht der wereld”?
- Wat betekenen deze zaken voor ons leven hier op aarde?
- N.a.v. vers 15: Waarom gebruikt Jezus het beeld van een brandende olielamp op een standaard?
- N.a.v. vers 16: Wat bedoelt Jezus met “uw licht”?
- N.a.v. vers 16: Wat bedoelt Jezus met “uw goede werken”?
- Welke middelen dienen wij te gebruiken om in deze wereld en in onze cultuur God de Vader te verheerlijken?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten