zaterdag 26 december 2020

Geloof en bekering

Vanmiddag las ik §40 (Geloof en bekering) uit de "Beknopte gereformeerde dogmatiek" van dr. J. van Genderen en dr. W.H. Velema, beiden waren lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Het is lezenswaardig.

Van Genderen en Velema schrijven dat het geloof ziet op de totale relatie van de mens tot God en op het totale mens-zijn voor Gods aangezicht. Ze behandelen "geloof" en "bekering" na "roeping" en "wedergeboorte". Daar kom ik straks nog even op terug. Volgens Van Genderen en Velema betekent "geloven": door de aanvaarding van de beloften van het evangelie het leven ontvangen. Hiermee moet natuurlijk wel duidelijk worden wat "aanvaarding" inhoudt. Van Genderen en Velema maken dat duidelijk door meer te zeggen over de werkzaamheden en de componenten van het geloof: (naar antwoord 21 uit de Heidelbergse Catechismus) kennis en vertrouwen. Daarbij maken ze duidelijk dat we geloven met ons hart. We krijgen in het geloof een relatie met God, Die Zich door Zijn belofte aan ons openbaart, en we kunnen niet geloven buiten de kennis van de belofte om. Van Genderen en Velema schrijven dat we ook nog vanuit een ander gezichtspunt over "geloof" kunnen spreken: de zonde is ongeloof, ongehoorzaamheid, hoogmoed en haat; en geloof is dat we van de zonde verlost worden. Inderdaad hangen "geloven" en "van de zonde verlost worden" volledig met elkaar samen. Wel zeg ik het liever op een iets andere wijze: namelijk dat het geloof erkent dat onze zonden alleen vergeven worden door het bloed van Jezus Christus (zie 1 Joh. 1).

Van Genderen en Velema schrijven over de verschillende gesteldheden waarin de gelovige kan verkeren:
- groot geloof: verwachting hebben van Jezus, vertrouwen stellen op Jezus' welwillendheid, geloven in de kracht van Jezus' woord en erkennen van eigen onwaardigheid
- klein geloof: is wel betrokken op Jezus, maar laat de heerschappij van Zijn Woord en Zijn macht niet voluit gelden
- zwak geloof: is zich bewust van eigen beperktheid en worstelt met eigen gebreken

Op catechisatie moest ik vragen en antwoorden leren uit een boekje van gereformeerd predikant Abraham Hellenbroek, "Voorbeeld der Goddelijke waarheden voor eenvoudigen die zich bereiden tot de belijdenis des geloofs", en Hellenbroek behandelt hier in hoofdstuk XV het geloof. Daarin geeft hij aan dat er naast het zaligmakend geloof drie andere soorten geloof zijn. Die andere soorten worden door Van Genderen en Velema ook genoemd, al deze drie soorten zijn in wezen ongeloof:
- historisch geloof: alleen de feiten en de woorden verstandelijk voor waar houden (zie Hand. 26:27-28), zonder innerlijke betrokkenheid op de God van deze feiten en woorden
- tijdgeloof: functioneert slechts voor een tijd (zie Matth. 13:21). Persoonlijk denk ik hierbij aan Demas, die Paulus verliet en de tegenwoordige wereld heeft liefgekregen (zie 2 Tim. 4:10).
- wondergeloof: aanvaardt dat er wonderen kunnen gebeuren zonder dat in de Zaligmaker Zelf wordt geloofd (zie Joh. 6:26,66; Hand. 8:13a).
Hellenbroek schrijft dat het zaligmakend geloof, het ware geloof dus, uit drie delen bestaat: kennis, toestemmen en vertrouwen. Kerkhervormer Johannes Calvijn benadrukt in zijn Institutie (III.2.7) het meeste "kennis" in zijn definitie van geloof: "Het geloof is een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, die gegrond op de waarheid van Zijn genadige belofte in Christus door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld." Globaal kan ik met de definities van Van Genderen, Velema, Hellenbroek en Calvijn instemmen. Zelf vind ik dat Hebreeën 11:1 de mooiste omschrijving van geloof geeft, ik citeer vanuit de Herziene Statenvertaling: "Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet." De kanttekeningen van de Statenvertaling geven als alternatieve vertalingen voor "een vaste grond" "een vast vertrouwen" en voor "een bewijs" "overtuiging". Het gaat erom dat we vast vertrouwen op Christus en overtuigd zijn van de waarheid in Christus.

In lijn met Zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus beschrijven Van Genderen en Velema "bekering" als de afsterving van de oude mens en het opstaan van de nieuwe mens. Terecht dat de HC dit schrijft, want het is voluit Bijbels (zie o.a. Rom. 6:4-6). Van Genderen en Velema schrijven dat bekering vooral ziet op de gehoorzaamheid en de ootmoed, en geloof vooral op de vertrouwende overgave aan en de aanvaarding van Gods gunst. Dat is waar en zoals de twee theologen al duidelijk maken, is er geen geloof zonder bekering en geen bekering zonder geloof. Jezus noemt bekering en geloof namelijk in één adem, zie Markus 1:15. De wedergeboorte beschrijven Van Genderen en Velema als een gave van God, bewerkt door de Heilige Geest: de wedergeboorte wordt gewerkt door middel van het Woord en is vrucht van de roeping, terwijl geloof en bekering vruchten van de wedergeboorte zijn. Hieraan voeg ik toe dat de roeping dan wel positief beantwoord moet zijn. Wanneer dat het geval is, worden we door de Heilige Geest vernieuwd en dat zorgt ervoor dat we ons bekeren en gaan geloven. In hoofdlijn schrijven Van Genderen en Velema dat ook in §40 (Geloof en bekering) van hun "Beknopte gereformeerde dogmatiek" . Op pagina 534 van het genoemde boek geven Van Genderen en Velema als definitie van "wedergeboorte": de innerlijke vernieuwing door Gods Geest, die als gave van Christus ons deel wordt. Ik kan met deze definitie instemmen. De naam zegt het feitelijk al. Het is opnieuw geboren worden. Niet fysiek, wat Nicodemus aanvankelijk dacht, maar geestelijk (zie Joh. 3). Wanneer iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan. We worden geroepen om in het evangelie van Jezus Christus te geloven. Dat is de roeping. De Dordtse Leerregels geven terecht aan (II,5) dat hieraan het bevel tot bekering en geloof verbonden is. Alleen als we aan dat bevel gehoor geven, zijn we voor eeuwig behouden.

Machiel Lock
december 2020

Geen opmerkingen:

Een reactie posten