woensdag 23 december 2020

Bijbelstudie over Jesaja 40 t/m 55

Met Jesaja 40 begint het tweede hoofddeel van het Bijbelboek Jesaja. Terwijl er in het eerste hoofddeel (de hoofdstukken 1 t/m 39) met name oordeelsprofetieën waren die Jesaja moest uitspreken, zijn het nu vooral boodschappen van verlossing en vertroosting die hij verkondigt. Het eerste vers van Jesaja 40 zet meteen de toon van waar het in het tweede hoofddeel over gaat: “Troost, troost Mijn volk, zal Uw God zeggen.” De strijd van Jeruzalem is vervuld en haar ongerechtigheid is verzoend. Dit verwijst waarschijnlijk naar het behoud dat God voor de Judese ballingen op het oog heeft wanneer zij terug zijn in Jeruzalem. Een stem van iemand die roept in de woestijn: “Bereid de weg van de HEERE, maak recht in de wildernis een baan voor onze God.” Het volk van God is tot een woestenij geworden, maar God zal die tot een waterpoel maken (zie Jesaja 41:18). Het Nieuwe Testament (Mattheüs 3:3; Lukas 3:4) ziet hierin een profetie over Johannes de Doper, die in de woestijn van Juda preekte en opriep tot bekering. Johannes zei dat Degene (Jezus) Die na hem zou komen, sterker is dan hij. In Jesaja 40:8 lezen we dat het Woord van God voor eeuwig bestaat. Daartegenover staat het vlees, dat gras is en verdort. De Heere HEERE zal komen en heeft Zijn loon bij Zich. Hij zal Zijn kudde weiden als een trouwe herder. In de tweede helft van hoofdstuk 40 gaat het in het bijzonder over de macht van God. God is met niets te vergelijken. Bijvoorbeeld al het vee van de Libanon is niet genoeg om voor de HEERE te offeren. In vers 22 staat dat de HEERE de hemel uitspant als een dunne doek. Dit komen we vaker tegen in de Bijbel (zie bijvoorbeeld Job 9:8 en Psalm 104:2). Jakob (Israël) zegt dan wel dat zijn weg voor de HEERE verborgen en zijn recht aan God voorbij gaat, maar de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, wordt niet moe, Hij geeft de vermoeide kracht, en vermeerdert de sterkte van wie geen sterkte heeft. Ook al zijn er Israëlieten in ballingschap, God verlaat Zijn volk niet. Wie de HEERE verwachten, zullen hun kracht vernieuwen.

In hoofdstuk 41 lezen we dat God Israël, Zijn dienaar, helpt, Hij is Israëls God, Israëls Verlosser, de Heilige van Israël. Hij ondersteunt Israël met Zijn rechterhand, die gerechtigheid werkt. De heidenvolken helpen elkaar door meer afgodsbeelden te maken, waarop ze vergeefs hun vertrouwen stellen. Het wormpje Jakob, volkje Israël, zal zelfs bergen dorsen en verpulveren en heuvels maken als kaf. De HEERE, de God van Israël, zal iemand doen opstaan uit het noorden en die zal komen: vanwaar de zon opkomt zal hij Gods Naam aanroepen, en hij zal de machthebbers vertreden. Meerdere verklaringen gaan ervanuit dat het hier om Kores, de koning van Perzië, gaat. Hij werd als middel gebruikt waardoor Israëlieten weer terug mochten keren naar Jeruzalem en daar een huis voor de HEERE mochten bouwen, waarbij Kores ook de voorwerpen van het huis van de HEERE liet halen die Nebukadnezar in het huis van diens goden had geplaatst (zie Ezra 1).

In Jesaja 42 komen we bij de eerste van de vier profetieën – ook wel “liederen” genoemd (ze komen alle voor in het tweede hoofddeel van het Bijbelboek Jesaja) – over de Knecht van de HEERE. Deze Knecht is de Uitverkorene van God, in Wie God Zijn een welbehagen heeft, en op Wie God Zijn Geest heeft gelegd. Deze Knecht zal niet schreeuwen, het geknakte riet niet verbreken, de uitdovende vlaspit niet uitblussen, maar naar waarheid zal Hij het recht doen uitgaan. De HEERE heeft Hem geroepen in gerechtigheid en zal Hem stellen tot een verbond voor het volk, tot een licht voor de heidenvolken. Voor de HEERE dient een nieuw lied gezongen te worden, waar men dan ook vandaan komt. Jesaja roept ook Kedar (de Arabieren) op om de HEERE de eer te geven. Of Gods verlosten blinden zijn, in duisternis zijn of in kromme situaties: Hij zal hen ervan verlossen. Vanwege zijn zonde is Israël een beroofd en geplunderd volk. Ook Israël wordt Gods knecht genoemd, maar dan een knecht die verlost moet worden. Zie ook de bijgevoegde gedeelten vanuit de Bijbel met uitleg (respectievelijk vanuit p. 1085 en p. 1094 van deze uitgave): “De Knecht des HEEREN” en “Kernwoord ‘Knecht des HEEREN’”.

Hoofdstuk 43 begint met “maar nu”. Dit luidt een nieuwe wending in. Jakob (Israël) heeft dan wel straf verdiend, maar de HEERE is de Schepper en Formeerder van dit volk. Ze hoeven niet bang te zijn, want de HEERE heeft hen verlost. God heeft Egypte als losgeld voor Israël gegeven, Cusj en Seba in de plaats van Israël. De HEERE zegt dat Israël Zijn dienaar is die Hij verkozen heeft, en dat de mensen van Israël Zijn getuigen zijn, in een rechtszaak tegen de heidenen. De HEERE heeft Babel laten vluchten in de schepen waarover ze gejuicht hebben. Het gaat hier vermoedelijk om de Perzische overwinning op Babel in de 6e eeuw voor Christus. De HEERE maakte een weg in de zee, en zal iets nieuws maken. Hiermee verwijst Jesaja ongetwijfeld naar de doortocht door de Rode Zee (oftewel de Schelfzee), waarover we lezen in Exodus 14. Hiermee verloste de HEERE Israël van de slavernij. Maar nu zal de HEERE Israël iets geven wat daarmee niet te vergelijken is (vers 18: “Denk niet aan de dingen van vroeger, let niet op de dingen van het verleden.”) Israël heeft de HEERE dan wel vermoeid met ongerechtigheden, maar de HEERE is het Die de overtredingen van Israël uitdelgt omwille van Hemzelf.

In hoofdstuk 44 lezen we opnieuw dat Jakob, de dienaar van de HEERE, en Israël, die de HEERE verkoren heeft, niet bang moeten zijn. Jakob en Jeschurun zijn hetzelfde als Israël. De naam Jeschurun betekent waarschijnlijk “de oprechte” en komt ook voor in Deuteronomium 32:15; 33:5,26. De HEERE zal Zijn Geest en Zijn zegen geven aan het nageslacht van Israël. Dat zal vrucht dragen: de één zal zeggen dat hij van de HEERE is, en een ander zal zich noemen met de naam Jakob (Israël), en weer een ander zal beide doen. De HEERE, de Koning en de Verlosser van Israël, de HEERE van de legermachten, is de Eerste en de Laatste, en buiten Hem is er geen andere God. De makers van beelden zijn alle leegheid, en hun goden doen geen nut. Jakob (Israël) is de dienaar van de HEERE. De HEERE delft de overtredingen van Israël uit als een nevel en Israëls zonden als een wolk. Zelfs de diepten van de aarde, de bergen en de bossen worden opgeroepen om te juichen over het feit dat de HEERE Jakob verlost en Zich verheerlijkt in Israël. De HEERE, de Schepper, zal alle waarzeggers en wijzen als dwazen ontmaskeren. Kores, Gods herder, zal de Israëlieten naar hun eigen land laten terugkeren en Jeruzalem en de tempel laten herbouwen. De steden van Juda zullen herbouwd worden. Hier wordt Kores voor het eerst in de Bijbel genoemd.

In hoofdstuk 45 lezen we verder over Kores. Hier noemt Jesaja Kores zelfs de gezalfde van de HEERE. Vanuit de context wordt duidelijk dat Kores als instrument voor Gods plannen t.a.v. de volken en koningen wordt gebruikt. De HEERE zal Kores verborgen rijkdommen geven, opdat Kores zal weten wie de HEERE is. Ter wille van Israël riep de HEERE Kores bij zijn naam en gaf Hij hem een erenaam. In vers 7 lezen we dat de HEERE zegt dat hij het licht formeert en de duisternis, de vrede maakt en zelfs het onheil schept. Dat laatste betekent niet dat God verantwoordelijk is voor de zonde. Hij heerst er wel over en kan het gebruiken naar Zijn wil. Een mens mag zijn Formeerder niet ter verantwoording roepen, net zomin het leem iets tegen de pottenbakker mag zeggen. Kores zal Gods stad bouwen en de ballingen van de HEERE vrijlaten. Zelfs de arbeidsopbrengst van de Egyptenaren en de koophandel van de Cusjieten, en de Sabeeërs, zullen naar deze ballingen overgaan en voor hen buigen en de ware God belijden. In het tweede deel van hoofdstuk 45 (vanaf vers 15) gaat het over de Verborgene (God), Die Zich openbaart. Israël wordt door de HEERE verlost en heeft niet in het verborgene gesproken. De HEERE heeft tegen het nageslacht van Jakob niet gezegd: “Zoek Mij tevergeefs.” De HEERE roept alle einden van de aarde op om zich tot Hem te wenden, dan zullen ze behouden worden. De HEERE heeft bij Zichzelf gezworen dat elke knie zich voor Hem zal buigen. Paulus citeert deze tekst vanuit de Griekse vertaling (LXX) in Romeinen 14:10-11 en in Filippenzen 2:10-11. In Romeinen 14 schrijft Paulus dat iedereen voor de rechterstoel van Christus wordt gesteld. In Filippenzen 2 lezen we dat in de Naam van Jezus zich zal buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. In het laatste vers van Jesaja 45 lezen we dat in de HEERE heel het nageslacht van Israël gerechtvaardigd zal worden en dit nageslacht zich in de HEERE zal beroemen.

In Jesaja 46 lezen we over Bel en Nebo, de hoofdgoden van Babel. Deze goden zijn overwonnen en  hun afgodsbeelden worden afgevoerd door de dieren. In tegenstelling daarvan heeft God Israël gedragen. God is met niemand te vergelijken. Als iemand tot een afgod roept, antwoordt die afgod niet. God zegt dat Hij God is en niemand anders en er is er geen als Hij. God roept een roofvogel uit het oosten, een man van Zijn raad uit een ver land. Het gaat hier ongetwijfeld over Kores. Het halsstarrige Israël moet naar God luisteren. God brengt Zijn gerechtigheid nabij, en Hij zal heil geven in Sion en aan Israël Zijn luister.

In Jesaja 47 gaat het over de ondergang van Babel. De HEERE van de legermachten is Israëls Verlosser. Babel zal in slavernij gebracht worden en moet stilzwijgen. De HEERE was zeer toornig op Zijn volk en gaf Zijn volk over in de hand van Babel, maar Babel bewees het geen barmhartigheid. Babels kinderen worden gedood en hun vrouwen worden weduwen. Babel zei in zijn hart: “Ik ben het, en niemand anders dan ik.” Daarom zal er onheil over Babel komen. De waarzeggers en sterrenkundigen van Babel zullen als stoppels verbranden.

In hoofdstuk 48 lezen we dat de Israëlieten zweren bij de Naam van de HEERE en de Naam van de God van Israël noemen, maar niet in waarheid en gerechtigheid. God heeft hen bepaalde dingen van tevoren laten weten en laten uitkomen, zodat ze niet kunnen zeggen dat hun afgod dat heeft gedaan. God zal de Israëlieten nieuwe verborgen dingen laten horen, zodat de Israëlieten niet kunnen zeggen dat ze deze dingen al wisten. God stelt Zijn toorn over de Israëlieten uit, terwijl ze dat wel verdiend hadden. God heeft ze wel beproefd, maar met mate, want Hij zal Zijn eer aan geen ander geven. In het tweede deel van Jesaja 48 (vanaf vers 12) maakt de HEERE duidelijk dat Hij de halsstarrige Israëlieten middels Kores zal verlossen van Babel. Vers 16 zou over Jesaja kunnen gaan, maar ook over de Knecht van de HEERE. De HEERE, de Verlosser en de Heilige van Israël, leert Zijn volk wat nuttig is. Als Israël acht had geslagen op Gods geboden, dan zou zijn vrede en gerechtigheid overvloedig geweest zijn, dan zou ook zijn nageslacht overvloedig geweest zijn en zijn naam niet uitgeroeid zijn. Israël krijgt de opdracht om weg te vluchten uit Babel (van de Chaldeeën). Ze zullen dan in de woestijn door God worden verkwikt met water dat uit de rots stroomt. Dit doet herinneren aan de woestijnreis van de Israëlieten na de uittocht uit Egypte. Voor de goddelozen is er echter geen vrede.

In hoofdstuk 49 worden zelfs de kustlanden en de volken van ver door de Knecht van de HEERE opgeroepen om naar Hem te luisteren. De HEERE heeft Hem geroepen, Zijn mond gemaakt als een scherp zwaard, en Hem gemaakt tot een puntige pijl. De Knecht geeft aan dat Hij Zich voor niets heeft vermoeid, maar Zijn recht is bij de HEERE en Zijn arbeidsloon is bij Zijn God. De HEERE zegt tegen de Knecht dat Hij (de Knecht) niet alleen de stammen van Jakob zal oprichten, maar Hij is ook een Licht voor de heidenvolken om het heil van de HEERE te zijn tot aan het einde van de aarde. Dit staat in vers 6 en dit vers wordt geciteerd in Handelingen 13:47. Hier betrekken Paulus en Barnabas Jesaja 49:6 op zichzelf in navolging van de Knecht Jezus. Ze verklaren dat ze zich nu tot de heidenen wenden, nadat de Joden Paulus en Barnabas tegenspraken en lasterden, wat deze Joden deden omdat op de sabbat bijna de gehele stad Antiochië samenkwam om het Woord van God te horen zoals dat verkondigd werd door Paulus en Barnabas. In de verzen 7 t/m 13 van Jesaja 49 lezen we een lofzang op de Knecht van de HEERE. Koningen zullen zich voor deze Knecht neerbuigen, omwille van de HEERE, Die getrouw is. DE HEERE zal Hem beschermen en Hem geven tot een Verbond voor het volk, om de aarde weer op te richten. Gevangenen mogen uitgaan, degenen die in duisternis zitten, mogen tevoorschijn komen, ze zullen geen honger en geen dorst leiden, hun Ontfermer zal hen leiden. Ze zullen van ver komen, onder andere uit het land Sinim (een plaats in Egypte). De HEERE heeft Zijn volk namelijk getroost en zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen. In de verzen 14 t/m 26 wordt nogmaals duidelijk dat de HEERE Sion niet verlaat, al zegt Sion van wel. De HEERE heeft Sion zelfs in beide handpalmen gegraveerd. De kinderen van Sion haasten zich om terug te keren en de verwoesters zullen vertrekken. De kinderen van Sion zullen zelfs zeggen dat de stad Sion te klein is. Sion zal verbaasd zijn over de hoeveelheid kinderen die zij heeft voortgebracht. Dit staat in contrast met Babel (zie 47:8-9), die op één dag al zijn kinderen zal verliezen. Koningen zullen zich voor Sion neerbuigen. De gevangenen van een machtige kunnen ontnomen worden, en het bewijs levert de HEERE dat Hij dat met Zijn volk doet. De HEERE zal de verdrukkers van Zijn volk onderdrukken. Alle vlees zal gewaarworden dat de HEERE de Heiland van Sion is, Sions Verlosser, de Machtige van Jakob.

 

In Jesaja 50 maakt de HEERE duidelijk dat de Joodse ballingen vanwege hun ongerechtigheden verkocht zijn. Maar de HEERE heeft de kracht om te redden. In de verzen 4 t/m 9 is de Knecht van de HEERE aan het woord. Dit is in Jesaja de derde van de in totaal vier profetieën over de Knecht van de HEERE. Hierin komt Hij openbaar als een verworpen Knecht. De Heere HEERE heeft de Knecht een tong van één die onderwijs ontving, gegeven. Zelf is de Knecht niet ongehoorzaam, maar Hij geeft Zijn rug aan degenen die Hem slaan. De Heere HEERE helpt Hem echter. Jesaja geeft de twee mogelijke antwoorden die de mensen kunnen geven richting de Knecht: ofwel luisteren naar de Knecht en vertrouwen op de Naam van de HEERE en steunen op God; ofwel een vuur aansteken en in de vlam van dat vuur wandelen, maar daar zal smart op volgen. De christelijke kerk gelooft dat met deze Knecht ten diepste de Heere Jezus, de eniggeboren Zoon van God, bedoeld wordt. Onder andere in Johannes 3:36 lezen we ook dat er slecht twee reacties op Jezus mogelijk zijn: Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.

Jesaja 51 bevat verdere oproepen om naar de HEERE te luisteren. In de eerste oproep verwijst de HEERE naar wat Hij met Abraham en Sara gedaan heeft. Hij zegende Abraham en gaf hem een groot nageslacht. Zo zal de HEERE Sion troosten en haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als de hof van de HEERE. De belofte van de HEERE aan Abraham, waarnaar de HEERE verwijst, lezen we in Genesis 15:1-6. Abram zal tegen zijn eerdere verwachting in zelf een kind krijgen en zijn nageslacht zal zijn als de talrijke sterren aan de hemel. Eden verwijst naar de hof van Eden (zie Genesis 2:15), dat gelijk was aan het paradijs. Dat laat zien dat Jesaja 51:3 ten diepste vervuld wordt met de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In de tweede oproep in Jesaja 51 lezen we dat de HEERE een wet van Hem zal laten uitgaan en Zijn recht zal Hij tot rust doen komen tot een licht voor de volken. Alleen het heil van de HEERE zal voor eeuwig bestaan en Zijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. Dat laatste lezen we in enigszins andere bewoordingen ook in de derde oproep van de HEERE om naar Hem te luisteren. Daarom hoeven de gelovigen niet bevreesd te zijn voor smaad van stervelingen. In vers 9 lezen we de oproep tot de HEERE om te ontwaken. Er wordt verwezen naar Rahab (dat is Egypte). De HEERE heeft het “zeemonster” Rahab neergehouwen, en heeft de diepten van de zee gemaakt tot een weg, zodat de verlosten erdoor konden gaan. Hier wordt verwezen naar de uittocht uit Egypte. Degenen die door de HEERE zijn vrijgekocht, zullen met gejuich terugkeren in Sion en eeuwige blijdschap hebben. Het volk van de HEERE wordt door Hem getroost en het volk hoeft niet bang te zijn voor een sterveling, die toch sterven moet. De HEERE legt hen de woorden in de mond. Hij zegt tegen Sion: “U bent Mijn volk.” De HEERE heeft Jeruzalem bestraft en er is verwoesting en ondergang, honger en zwaard. Ze zijn dronken, maar niet van wijn. Maar de HEERE hun God zal de beker van bedwelming uit hun hand nemen.

 

In het eerste deel van Jesaja 52 lezen we over de redding die God aan Sion geeft. De HEERE gebruikt een zelfde oproep als die Sion richting de HEERE deed. “Ontwaak, ontwaak, bekleed u met uw kracht, Sion, trek uw mooiste kleren aan, Jeruzalem, heilige stad!” Er zullen voortaan geen vijanden (onbesnedenen en onreinen) meer zijn en ook geen slavernij. De Babyloniërs hebben Gods volk zonder geld verkocht in ballingschap. Gods volk zal ook zonder geld worden verlost. De Heere HEERE verwijst naar het verleden. Zijn volk heeft als vreemdeling in Egypte verbleven, en Assyrië heeft het zonder oorzaak onderdrukt. Door Babel wordt Gods volk voortdurend gelasterd, en daarom zal Gods volk Zijn Naam kennen. Degene die een goede boodschap brengt en tegen Sion zegt: “Uw God is Koning”, is lieflijk. De wachters van Jeruzalem juichen als ze zien dat de HEERE Sion terugbrengt. Alle einden van de aarde zien het heil van onze God. De ballingen krijgen het bevel om uit Babel te vertrekken en het onreine niet aan te raken. Degenen die de heilige voorwerpen van de HEERE (om die te gebruiken voor de tempel) dragen, moeten zich reinigen. De ballingen zullen echter niet met haast weggaan. De HEERE zal voor hen uittrekken en de God van Israël zal hun achterhoede zijn. Dit roept herinneringen op aan de uittocht uit Egypte. In Exodus 14 lezen we dat de Engel van God vóór het leger van Israël uitging en achter de Israëlieten aanging. Dat deed ook de wolkkolom. De Engel kwam toen tussen het leger van Egypte en het leger van Israël. In Exodus 14 lezen we o.a. ook dat de HEERE voor de Israëlieten zal strijden, en zij stil moeten zijn. Het laatste deel van Jesaja 52 begint met de in Jesaja laatste profetie over de Knecht des HEEREN, een profetie die in het volgende hoofdstuk (53) wordt voortgezet. Dit keer manifesteert Hij Zich als de lijdende, schuldverzoenende en verhoogde Knecht. De Knecht zal verstandig handelen, verhoogd en verheven worden. Het gezicht en de gestalte van deze Knecht was zo geschonden, dat velen zich over Hem hebben ontzet (d.w.z. dat velen Hem verworpen hebben), maar zo zal Hij vele heidenvolken besprenkelen. Koningen zullen vanwege Hem sprakeloos staan en zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien, en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen.

In Jesaja 53 wordt de profetie over de Knecht voortgezet. De gelovige rest van Israël vraagt zich af wie hun prediking heeft geloofd. De Knecht had niet de gedaante waarmee wij Hem begeerd zouden hebben. Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en wij hebben Hem niet geacht. Terwijl wij Hem hielden voor een door God geslagene, heeft Hij toch onze ziekten op Zich genomen. Wij dwaalden allen als schapen, maar de HEERE heeft onze zonden op de Knecht doen neerkomen. De Knecht werd als een lam ter slachting geleid, als een schaap dat stom is voor zijn scheerders. De Knecht is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en afgesneden uit het land van de levenden. Zijn graf heeft men bij de goddelozen gesteld, en bij de rijke is Hij in Zijn dood geweest, omdat Hij Zich niet schuldig maakte aan onrecht en bedrog. Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen. Als de ziel van de Knecht zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien. De Knecht zal de dagen verlengen en het welbehagen van de HEERE zal door de hand van de Knecht voorspoedig zijn. Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal hij het (of: het licht) zien en verzadigd worden. Door de kennis van de Knecht zal Hij als Rechtvaardige velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun zonden dragen. Daarom zal de HEERE Hem een deel geven van velen, en machtigen zal de Knecht verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel heeft uitgestort in de dood en onder de overtreders is geteld. Hij heeft immers de zonden van velen gedragen en voor de overtreders gebeden. Jesaja 52:13-53:12 is het oudtestamentisch gedeelte dat – als we het bezien vanuit Nieuwtestamentisch perspectief – het meest specifiek spreekt over het lijden, sterven en de opstanding van Jezus Christus. In het Nieuwe Testament lezen we dat Jezus bespot, veracht en geslagen werd, terwijl Hij niets anders deed dan goed. Dit lezen we bijvoorbeeld in Handelingen 10 in de rede van Petrus aan zijn hoorders.

In hoofdstuk 54 lezen we dat Sion vrolijk moet zingen. Sion is onvruchtbaar en heeft geen kinderen. Maar God belooft Sion dat zij talrijke kinderen zal ontvangen. Sion wordt opgeroepen de plaats voor haar tent te vergroten. Sions nageslacht zal de heidenvolken in bezit nemen. Sion zal niet beschaamd worden en zij zal de schande van haar jeugd vergeten, en niet meer denken aan de smaad van haar weduwschap. Vooral vers 5 is een kernvers: “Want Uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam, en uw Verlosser is de Heilige van Israël, de God van de gehele aarde zal Hij worden genoemd.” God verlost Sion. Sion is als een verlaten vrouw, een bedroefde geest, maar God roept haar. De Babylonische ballingschap wordt door God aangeduid als “een klein ogenblik” ten opzichte van de eeuwige goedertierenheid, waarmee de HEERE Zich over Sion zal ontfermen. God verwijst naar de wateren van Noach. Hij zwoer dat deze niet meer over de aarde zullen komen. Op dezelfde wijze heeft God gezworen dat Hij niet meer op Sion zal toornen en haar niet meer bestraffen zal. In Genesis 9:11 lezen we dat God met Noach een verbond maakt, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten. In Jesaja 54:10 belooft de HEERE aan Israël dat Zijn goedertierenheid niet van hen zal wijken en het verbond van Zijn vrede niet zal wankelen, al zouden bergen wijken en heuvelen wankelen. In de verzen 11 t/m 17 van Jesaja 54 maakt de HEERE duidelijk dat de verwoeste stad (Jeruzalem) met het schitterendste materiaal wordt herbouwd, Sions kinderen zullen door de HEERE onderwezen zijn, Sion zal niet meer aangevallen of onderdrukt worden en degenen die dat toch proberen, zullen te gronde gericht worden.

Jesaja 55 bevat een uitnodiging van de HEERE God om Zijn heil te ontvangen. In vers 1 lezen we al drie keer het woord “kom”. Allen die dorstig zijn en geen geld hebben, worden opgeroepen te komen en te luisteren naar de HEERE. Als ze dat doen, zullen hun zielen leven en de HEERE met hen een eeuwig verbond sluiten: de getrouwe gunstbewijzen aan David. Vers 5 kan over David gaan, maar ook over de Knecht van de HEERE waarover we o.a. lezen in Jesaja 53. In Jesaja 55 lezen we dat de HEERE hem als een getuige en gebieder voor de volken gegeven heeft. Hij zal een volk roepen dat hem niet kende, en dat volk zal naar hem toesnellen, omwille van de HEERE. Jesaja geeft het bevel om de HEERE te zoeken terwijl Hij te vinden is, de HEERE aan te roepen terwijl Hij nabij is. De goddelozen moeten zich bekeren tot de HEERE, dan zal de HEERE God hun zonden vergeven. Gods gedachten zijn niet “uw gedachten”, en “uw wegen” zijn niet de wegen van de HEERE, net als de hemel hoger is dan de aarde. In de context van het gedeelte gaat het erom dat de mensen hun gedachten en wegen moeten verruilen voor die van God. In brede zin kan het ook gaan om de voorzienigheid van God, waarin Gods wegen en gedachten hoger zijn dan de onze. Zoals regen en sneeuw neerdaalt van de hemel en daarheen niet terugkeert, maar de aarde doorvochtigt, zo zal ook Gods woord niet vruchteloos tot God terugkeren. In blijdschap zullen Gods kinderen uittrekken en met vrede verder geleid worden, wat de HEERE zal zijn tot een naam en tot een eeuwig teken. Voor de natuur is dat reden tot gejuich.

Tot zover mijn Bijbelstudie over het tweede gedeelte van Jesaja, de hoofdstukken 40 t/m 55, ook wel Deutero-Jesaja genoemd. De volgende keer is het derde en laatste deel van Jesaja aan de beurt, de hoofdstukken 56 t/m 66, ook wel Trito-Jesaja genoemd.

Machiel Lock, december 2020

Geen opmerkingen:

Een reactie posten