woensdag 20 januari 2021

De roeping van Jeremia

Deze periode bestudeer ik in het bijzonder het Bijbelboek Jeremia. De eerste drie verzen van Jeremia 1 vormen het opschrift van het Bijbelboek. Jeremia was de zoon van Hilkia, uit de priesters te Anathoth, in het land van Benjamin. In 2 Koningen 22:8 lezen we over de hogepriester Hilkia, die het wetboek vond in het huis van de HEERE. Dat is niet Jeremia’s vader. Jeremia komt uit het geslacht van Abjathar, een priester die door Salomo is afgezet en vervangen is door Zadok (zie 1 Kon. 2:26-27). Tegen Abjathar zei de koning Salomo namelijk dat hij naar Anathoth moest, naar zijn akkers. Zo ging in vervulling wat de HEERE over het huis van Eli in Silo gesproken had. Het kan haast niet anders of de “trouwe priester” die in 1 Sam. 2:35 genoemd wordt, is Zadok. Zadok was priester tijdens de regering van David en afstamming van Ithamars broer Eleazer, de zoon van Aäron (zie 1 Kron. 24:3). Terug naar Jeremia. Tot Jeremia kwam het woord van de HEERE in de dagen van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda, in het 13e jaar van zijn regering. Ook kwam het tot Jeremia in de dagen van Jojakim, de zoon van Josia, de koning van Juda, totdat het 11e jaar van Zedekia, de zoon van Josia, de koning van Juda, voorbij was en totdat Jeruzalem in de 5e maand in ballingschap ging.

Josia stond over het algemeen bekend als een godvrezende koning. Toen het wetboek in de tempel gevonden was, voerde hij een reformatie door (zie 2 Kon. 22:8-23:27). Echter blijkt later dat zijn vertrouwen in de HEERE afgenomen was. Op een gegeven moment trok Necho, de koning van Egypte, erop uit om te strijden bij Karchemis in Egypte (zie 2 Kron. 35:20-27). God sprak zelfs door deze Necho heen. Kennelijk wilde Josia Babel als bondgenoot hebben. Josia luisterde niet naar de woorden van God bij monde van Necho, want hij ging strijden in het dal van Meggido, waarna de schutters hem neerstaken. Toen Josia’s dienaren hem naar Jeruzalem hadden gebracht, stierf hij. Heel Juda en Jeruzalem bedreef rouw over Josia. Vervolgens lezen we dan in het betreffende gedeelte uit 2 Kronieken over Jeremia. Jeremia maakte een klaaglied over Josia. De zangers en zangeressen maakten er een verordening van in Israël om in hun klaagliederen Josia te bezingen. Dat geeft aan dat Josia toch wel gewaardeerd werd. Hoe anders is dat met Jojakim, die later koning van Juda was toen het woord van de HEERE ook tot Jeremia kwam. In Jeremia 36 lezen we dat in Jojakims vierde regeringsjaar Jeremia van de HEERE de opdracht krijgt om alle woorden die Hij (de HEERE) tot hem (Jeremia) gesproken heeft over Israël, Juda en alle volken op een boekrol te schrijven. Jeremia roept daartoe Baruch, die dit doet. Maar zodra Jehudi drie of vier kolommen heeft voorgelezen, snijdt koning Jojakim ze met een schrijversmes af en werpt de boekrol in het vuur zodat de rol geheel verbrandt. Jojakim verwerpt hiermee de woorden van de HEERE. Verder wordt de laatste koning van Juda, Zedekia, genoemd in het opschrift van het Bijbelboek Jeremia. Ook ten tijde van Zedekia moet Jeremia van Godswege profeteren. Zedekia vraagt Jeremia weliswaar om advies, maar hij volgt dit advies niet op. Als Nebukadnezer tegen Juda strijdt, geeft koning Zedekia aan Pashur en de priester Zefanja de opdracht om naar Jeremia te gaan om hem te vragen of hij de HEERE voor hen (Juda) wil raadplegen (zie Jer. 21). Jeremia maakt vervolgens duidelijk dat het de HEERE Zelf is Die Juda zal straffen. Degenen die in Jeruzalem blijven, zullen sterven. Degenen die zich overgeven aan de Babyloniërs, zullen leven. In Jer. 38:17-18 lezen we dat Jeremia Zedekia namens de HEERE opnieuw overgave beveelt aan de koning van Babel. Vanuit het volgende hoofdstuk wordt duidelijk dat Zedekia de reactie van Jeremia opnieuw niet serieus neemt. Zedekia geeft zich niet over, maar vlucht weg. Het leger van de Chaldeeën (Babyloniërs) achtervolgt hem, haalt hem in op de vlakten naar Jericho, nemen hem gevangen en brengen hem naar Nebukadrezar, de koning van Babel, naar Ribla, in het land van Hamath. Nebukadrezar spreekt het vonnis over hem uit. Hij laat de zonen van Zedekia in Ribla voor de ogen van Zedekia afslachten en vervolgens laat hij de ogen van Zedekia blind maken en hem met twee bronzen ketenen binden om hem naar Babel te brengen. Vervolgens steken de Babyloniërs het huis van koning Zedekia en de huizen van het volk Juda in brand en breken ze de muren van Jeruzalem af. Het overgrote deel van het volk dat nog in Juda is, voert Nebuzaradan dan in ballingschap naar Babel.

In Jeremia 1:3 worden de Judese koningen Joahaz en Jojachin niet genoemd. Joahaz (ook wel Sallum genoemd) regeerde namelijk tussen Josia en Jojakim (ook wel Eljakim en Jehojakim genoemd) en Jojachin (ook wel Jehojachin genoemd) regeerde tussen Jojakim en Zedekia. De woorden van de HEERE kwamen tot Jeremia dus in de dagen van Josia, Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekia.

Nog voordat de HEERE Jeremia in de moederschoot vormde, kende Hij Jeremia en heeft Hij hem geheiligd. Hij heeft Jeremia aangesteld tot een profeet voor de volken. “Voor de volken” duidt erop dat Jeremia niet alleen moet profeteren voor Israël, maar ook voor andere volken. Jeremia heeft als tegenwerping dat hij niet kan spreken, want hij is nog een jongen. De HEERE zegt echter tegen hem dat overal waarheen Hij hem (Jeremia) zenden zal, hij (Jeremia) zal gaan, en alles wat Hij hem (Jeremia) gebieden zal, zal hij (Jeremia) spreken. Hij hoeft niet bevreesd te zijn (waarschijnlijk doelt de HEERE hier op mensen), want de HEERE is met Jeremia om hem (Jeremia) te redden. Dit “redden” duidt er wel op dat Jeremia’s prediking weerstand zal oproepen. Maar de HEERE belooft Jeremia te beschermen. De HEERE steekt Zijn hand uit en raakt Jeremia’s mond aan. De HEERE zegt tegen Jeremia dat Hij Zijn woorden in Jeremia’s mond zal geven. Hij stelt hem aan over de volken en over de koninkrijken, om:

  • ·        weg te rukken en af te breken (door de zonde aan de kaak te stellen)
  • ·        te vernielen en omver te halen (door de oordelen te verkondigen)
  • ·        te bouwen en te planten (door het herstel aan te kondigen)

Jeremia ziet een amandeltak. De HEERE zegt hiermee dat Hij waakt over Zijn woord om dat te doen. Vervolgens ziet Jeremia een kokende pot en de open kant van die pot verschijnt vanuit het noorden. De HEERE zegt hiermee dat vanuit het noorden het onheil zal komen over al de inwoners van het land. Met het noorden bedoelt de HEERE Babel. Alle geslachten van de koninkrijken uit het noorden zullen hun troon neerzetten bij de ingang van de poorten van Jeruzalem, tegen al zijn muren rondom, en tegen alle steden van Juda. De HEERE zal oordelen over Juda uitspreken, omdat Juda Hem verlaten heeft en aan andere goden geofferd heeft en gebogen heeft voor de werken van hun eigen handen. In de slotverzen van Jeremia 1 wordt duidelijk dat het volk tegen Jeremia zal strijden, maar de HEERE belooft aan Jeremia opnieuw Zijn bescherming. In vers 17 lezen we dat God aan Jeremia vier bevelen geeft:

  • ·        omgord uw middel
  • ·        sta op
  • ·        spreek tot hen (alles wat de HEERE Jeremia gebiedt)
  • ·        wees niet ontsteld vanwege hen (“hen” duidt op Jeremia’s vijanden)

De HEERE stelt Jeremia aan tot

·        een versterkte stad

·        een ijzeren pilaar

·        bronzen muren

tegen de koningen van Juda, tegen Juda’s vorsten en priesters en tegen de bevolking van het land. Dit duidt op de bescherming die de HEERE Jeremia geeft.

Machiel Lock, januari 2021

Geen opmerkingen:

Een reactie posten