De brief van Jakobus is een brief in het Nieuwe Testament van de Bijbel en bestaat uit 5 hoofdstukken. Welke Jakobus heeft deze brief geschreven? In de Bijbel worden vijf personen genoemd met de naam Jakobus:
·
Jakobus, zoon van Zebedeüs. Deze Jakobus is één van de twaalf apostelen
van Jezus (zie Markus 1:19; Handelingen 12:2).
·
Jakobus, zoon van Alfeüs. Deze Jakobus is één van de twaalf apostelen
van Jezus (zie Mattheüs 10:3).
·
Jakobus de kleine, zoon van Maria en
broer van Joses (zie Markus 15:40). De genoemde Maria is getuige van het
sterven van Jezus.
·
Jakobus, de vader (of de broer) van
Judas (zie Lukas 6:16). Judas is één van de twaalf apostelen van Jezus en
wordt in Mattheüs 10:3 “Lebbeüs” en “Thaddeüs” en in Markus 3:18 “Thaddeüs” genoemd.
·
Jakobus, de broer van Jezus, Joses,
Judas en Simon (zie Markus 6:3).
Waarschijnlijk is de laatste Jakobus de schrijver van
de brief. Jakobus geloofde aanvankelijk niet in zijn Broer (zie Johannes 7:5). Hij
geloofde niet dat zijn Broer Jezus de Messias is. In 1 Korinthe 15:7 lezen we
dat Christus is verschenen aan Jakobus. Deze verschijning vindt plaats nadat Jezus
Christus overeenkomstig de Schriften gestorven is voor onze zonden, begraven
is, en opgewekt is op de derde dag. Jakobus omschrijft zichzelf als een dienstknecht
van God en van de Heere Jezus Christus, en hij schrijft aan de twaalf stammen
die in de verstrooiing zijn (zie Jakobus 1:1). Jakobus schrijft dus aan christenen
met Joodse wortels, die niet (meer) in Israël wonen.
Een belangrijk thema van Jakobus is zijn oproep om
daders van het Woord te zijn en niet alleen hoorders daarvan. Met name in de
hoofdstukken 1 en 2 schrijft hij hierover. Verwijzend naar de werken van Abraham
en Rachab schrijft Jakobus dat de mens uit werken (ἔργον) gerechtvaardigd (δικαιόω)
wordt, en niet alleen uit geloof (πίστις) (zie Jakobus 2:24). Paulus schrijft
in Galaten 2:16 dat een mens niet gerechtvaardigd (δικαιόω) wordt uit werken (ἔργον)
van de wet (νόμος), maar door geloof (πίστις) in Jezus Christus. Ook in
Romeinen 3:28 schrijft Paulus dat de mens door geloof (πίστις) gerechtvaardigd
(δικαιόω) wordt zonder werken (ἔργον) van de wet (νόμος). Zowel Jakobus en
Paulus verwijzen naar Abraham. Paulus schrijft dat Abraham niet uit werken
gerechtvaardigd wordt, maar dat zijn geloof hem tot gerechtigheid is gerekend
(zie Romeinen 4:2-3). Jakobus schrijft dat Abraham uit de werken is gerechtvaardigd
en dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken (zie Jakobus 2:21-24). Spreken Jakobus
en Paulus elkaar tegen? Het lijkt er misschien op het eerste gezicht wel op,
maar toch schrijft Paulus in dit kader over “werken van de wet”, en Jakobus
alleen over “werken”.
Dr. L. Floor, hoogleraar Nieuwe Testament, heeft een
aantal punten genoemd waarin duidelijk blijkt dat Jakobus en Paulus elkaar niet
tegenspreken (zie: “Commentaar op het Nieuwe Testament (derde serie). Jakobus.
Brief van een broeder”, 4e druk (2011, 1e druk (1992)).
Interessant is het om de genoemde Bijbelteksten te lezen.
·
De “Sitz im Leben” in Romeinen en in
Galaten verschilt sterk van die in Jakobus. De tegenstanders tot wie Paulus
zich richt, zijn de Joden die meenden dat de gerechtigheid door een strenge
wetsonderhouding te verwerven is. Bij Paulus is het geloof in het geding, bij Jakobus
zijn het de werken die dreigen gedevalueerd te worden.
·
Paulus maakt in zijn schrijven over de
werken duidelijk onderscheid tussen de verschillende soorten werken: goede werken
(zie Efeze 2:10; Kolossenzen 1:10; 2 Thessalonicenzen 2:17), werken van de
duisternis (zie Romeinen 13:12), werken van het vlees (zie Galaten 5:17) en
werken van de wet (zie Romeinen 3:28; Galaten 2:16). Paulus schrijft dat we
niet gerechtvaardigd worden uit de werken der wet. Jakobus schrijft over een andere
categorie van werken als het gaat om werken waardoor we worden gerechtvaardigd:
werken van liefde voor armen en behoeftigen, werken die voortvloeien uit het
geloof, werken die uit een innerlijke geloofsovertuiging gedaan worden. Werken
die volgens Paulus onlosmakelijk aan het geloof verbonden zijn en uit het
geloof voortvloeien, zijn: de vrucht van de Geest (zie Galaten 5:22), geloof
dat door de liefde werkt (zie Galaten 5:6) en het werk van uw geloof (zie 1
Thessalonicenzen 1:3).
·
Hoewel het geloofsbegrip van Paulus in
wezen niet verschilt van de visie van Jakobus op geloof, leggen Paulus en
Jakobus wel verschillende accenten als het gaat om het geloof. Bij Paulus is
geloof in de eerste plaats geloof in het heil dat God in Christus Jezus
geopenbaard heeft (zie Romeinen 10:9). Ook het kennis-element neemt bij hem een
belangrijke plaats in (zie Filippenzen 3:8), evenals het vertrouwens-element en
het toevertrouwen aan Gods genade in Christus Jezus (zie Efeze 3:12). Voor
Paulus is geloof in Christus een persoonlijke relatie tot Christus zoals Christus
in het evangelie tot ons komt en gekend wordt (zie Galaten 2:20). Ook bij Jakobus
zien we dat hij geloof sterk omschrijft als zijnde de relatie met Christus (zie
Jakobus 2:1), maar het is tegelijkertijd ook een geborgen-zijn in Hem, een vertrouwen
op de macht van de horende en helpende God (zie Jakobus 1:6-8). Ook is volgens
Jakobus geloof een aan goede werken gerelateerd geloof (zie Jakobus 2:21-23). Paulus
schrijft dat wij in Christus Jezus geschapen zijn om goede werken te doen (zie Efeze
2:10): de uitdrukking “in Christus” impliceert verbondenheid aan Christus door
het geloof in Hem. Dat betekent dat in de geschriften van Paulus de goede
werken besloten liggen in het geloof: de goede werken zijn geloofswerken. Jakobus
schrijft expliciet over de werken: hij noemt de werken die onlosmakelijk met
het geloof verbonden zijn afzonderlijk.
·
Paulus laat vooral de nadruk vallen op
het geloofsmoment bij Abraham zoals dit in Genesis 15:6 beschreven wordt,
terwijl Jakobus Abrahams leven in zijn totaliteit beziet en daarom betrekt Jakobus
ook Genesis 22:6-9 erbij. De unieke bijdrage van Jakobus m.b.t. het Nieuwe Testament
bestaat hierin dat hij naast de sola-fide van Paulus de volle nadruk legt op geloof
dat zijn echtheid moet bewijzen in de praktijk van het dagelijks leven.
In hoofdstuk 4 waarschuwt Jakobus tegen
wereldgelijkvormigheid.
In Jakobus 5 lezen we achtereenvolgens het wee over de
rijken die niet barmhartig zijn (zie de verzen 1 t/m 6), een oproep om geduldig
te zijn (zie de verzen 7 t/m 12) en over een krachtig gebed (zie de verzen 13
t/m 16). Volgens de meeste uitleggers gaat het in vers 7 over de wederkomst van
Christus. De oproep van Jakobus om geduldig te zijn tot de komst van de Heere
(de wederkomst van Christus) vergelijkt hij met het beeld van de landbouwer,
die de kostbare vrucht van het land verwacht en daarom geduld heeft totdat het
land de vroege en late regen zal hebben ontvangen. Jakobus noemt in de verzen
10 en 11 twee Oudtestamentische voorbeelden van personen die geduldig waren. De
profeten van het Oude Testament hebben in de Naam van de Heere gesproken en moesten
hierdoor lijden ondervinden. De profeten zijn gelukkig, omdat zij hebben
volhard in de opdracht die ze ontvingen. Ook de volharding van Job is het
volgen waard. God heeft Jobs geloof beproefd. Deze beproeving moest volharding
voortbrengen en dat bracht het ook bij Job. De Heere liet daarom Zijn uitkomst
aan Job zien: dat Hij (de Heere) vol ontferming is en barmhartig is. In vers 17,
als Jakobus over de kracht van het gebed schrijft, noemt hij nog een persoon
uit het Oude Testament: Elia. Jakobus noemt een specifiek gebed van Elia: Elia’s
gebed om droogte en om regen. De 3½ jaar durende droogte was ten tijde van koning
Achab in Israël, als straf voor de door Israël bedreven afgoderij (zie 1 Koningen 17 en
18).
Tot slot citeer ik graag nogmaals dr. Floor over dat
het slot van de brief van Jakobus duidelijke overeenkomsten vertoont met andere
brieven in het Nieuwe Testament – ook weer interessant om de genoemde
Bijbelteksten te lezen:
·
Het wijzen op de wederkomst van Christus
vinden we ook aan het einde van enkele brieven van Paulus (zie 1 Korinthe
16:22; 1 Thessalonicenzen 5:23), in de beide brieven van Petrus (zie 1 Petrus
5:1; 2 Petrus 3:12-14), bij Johannes (zie 1 Johannes 5:17 [persoonlijke noot ML:
deze tekst is een indirecte verwijzing naar de wederkomst]) en in de brief van
Judas (zie Judas:18,21).
·
Het gebed komt ook in het slotdeel van
andere brieven in het Nieuwe Testamant aan de orde (zie 2 Korinthe 13:7; Efeze
6:18-19; Filippenzen 4:6; Kolossenzen 4:21 [persoonlijke noot ML: dit moet
4:2-3 zijn]; 1 Thessalonicenzen 5:17; Filemon:22; Hebreeën 13:18; 1 Johannes
5:14-17; Judas:20).
Machiel Lock
oktober 2021
Geen opmerkingen:
Een reactie posten