dinsdag 20 april 2021

Jona en Micha

In mijn persoonlijke Bijbelstudie heb ik laatstelijk de Bijbelboeken Jona en Micha gelezen. Vandaag las ik de laatste drie hoofdstukken van Micha (hoofdstukken 5, 6 en 7).

Vanuit 2 Koningen 14:25 weten we dat Jona, de zoon van Amitthai, leefde in de tijd dat Jerobeam II koning over Israël was. Jerobeam herstelde het gebied van Israël van Lebo-Hamath tot de zee van de Vlakte. Dit gebied was veroverd door de Syriërs. Jerobeams vader Joas mocht al enkele steden van Israël terugveroveren van de Syriërs.

In hoofdstuk 1 van Jona lezen we dat Jona de opdracht van de HEERE krijgt om naar de grote stad Ninevé, de hoofdstad van Assyrië, te gaan. Het kwaad van de stad is opgestegen voor het aangezicht van de HEERE. Maar Jona luistert niet naar de HEERE. Hij vlucht met de boot weg naar Tarsis. Maar dan ontstaat er een grote storm. De zeelieden die met Jona op de boot zijn, roepen een ieder tot zijn god, maar het helpt niet. Maar Jona wordt uit zijn slaap gewekt en hij vertelt dat hij niet heeft geluisterd naar de HEERE. Jona zegt dat als ze hem in de zee werpen, dat de storm zal liggen. En zo gebeurt het. De zeelieden hebben diep ontzag voor de HEERE. Jona is dan drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis.

In hoofdstuk 2 lezen we Jona’s gebed. Dit gebed vertoont sterkte overeenkomst met diverse psalmverzen. Dat geeft aan dat Israëlitische jongetjes Bijbelteksten uit hun hoofd moesten leren. In de buik van de vis looft Jona de HEERE.

In hoofdstuk 3 lezen we dat Jona opnieuw de opdracht van de HEERE krijgt om naar Ninevé te gaan. Jona maakt Ninevé bekend dat deze stad na 40 dagen zal worden omgekeerd. De inwoners van Ninevé geloven in God. Ze gaan vasten. Zelfs de dieren gaan in rouwgewaden gehuld. Misschien zal God Zich omkeren en berouw hebben en Zijn brandende toorn laten varen, zodat ze niet omkomen. En God ziet het, en Hij krijgt berouw over Zijn voornemen, en Hij doet het niet.

In hoofdstuk 4 lezen we dat dit volstrekt kwalijk is in de ogen van Jona. Hij wist het wel dat God genadig en barmhartig is, geduldig en rijk aan goedertierenheid, en dat Hij berouw heeft over het kwaad. Hij zegt tegen de HEERE dat het beter voor hem is om te sterven dan om te leven. God vraagt aan Jona of het terecht is dat hij (Jona) woedend is. Jona gaat in de schaduw zitten om af te wachten wat er met de stad zal gaan gebeuren. De HEERE laat dan een wonderboom boven Jona opkomen. Maar de volgende dag laat de HEERE de wonderboom door een worm steken, zodat die boom verdort. De zon steekt op het hoofd van Jona en Jona raakt uitgeput. Jona is woedend over het ontsteken van de wonderboom. Maar de HEERE wijst hem terecht. Jona heeft verdriet over die wonderboom; zou de HEERE dan geen verdriet hebben over die grote stad Ninevé, waarin meer dan 120.000 mensen zijn die het verschil tussen hun rechter- en hun linkerhand niet weten, en dan nog al dat vee?

Wat mij in het bijzonder aangrijpt, als ik het boek Jona lees, is de bekering van heidenen die niet tot Israël, het volk van de HEERE, behoren, terwijl Jona als Israëliet, de HEERE verdriet aandoet. Dergelijke gevallen lopen als een rode draad door de Bijbel. Hoe vaak laat het volk Israël ten tijde van het Oude Testament het afweten om te leven naar de wet van de HEERE. En in het Nieuwe Testament lezen we over veel joodse vooraanstaande mannen (farizeeën en schriftgeleerden) die niet erkennen dat Jezus de Christus is, terwijl heidenen als de Kananese vrouw (zie Mattheüs 15:21-28 en Markus 7:24-30) en de hoofdman over honderd (zie Mattheüs 8:5-13 en Lukas 7:1-10) Jezus wel erkennen als de Messias, over Wie ten tijde van het Oude Testament al geprofeteerd was. 

 

De profeet Micha komt uit Moreset. Micha profeteert richting zowel het Tienstammenrijk (Israël) als het Tweestammenrijk (Juda), zo blijkt direct uit het eerste vers van hoofdstuk 1. Hij profeteert dat Samaria, de hoofdstad van het Tienstammenrijk, verwoest zal worden. Ook Juda zal met ellende te maken krijgen. Micha noemt diverse Judese steden die door de Assyriërs zijn ingenomen.

In hoofdstuk 2 lezen we dat Micha landeigenaren aanspreekt, die zullen worden bestraft omdat ze zich bezit van armen ten onrecht aannemen. De HEERE veroordeelt de valse profeten. De HEERE zal echter ook het overblijfsel van Israël bijeenbrengen. De Doorbreker trekt vóór hen op.

In hoofdstuk 3 spreekt Micha het oordeel uit over de leiders van Israël, omdat ze onrecht doen.

In hoofdstuk 4 profeteert Micha dat de berg Sion hoogverheven zal worden. De volken die naar deze berg zullen gaan, verlaten hun goden in ruil voor de HEERE, de ware God. Het overblijfsel van Israël hinkt als signaal dat eerst het oordeel van onheil komt.

In hoofdstuk 5 lezen we dat er uit Bethlehem een Heerser zal voortkomen om het volk te redden. De versterkingen tegen de vijanden zullen vergaan. De HEERE zal in toorn wraak doen aan de heidenvolken die niet willen luisteren.

In hoofdstuk 6 spant de HEERE een rechtszaak aan tegen Zijn volk. Hij heeft goede dingen gedaan voor Zijn volk. Zo heeft Hij het volk uit Egypte bevrijd. De HEERE heeft Mozes, Aäron en Mirjam vóór het volk uitgezonden. Hij heeft in de geschiedenis van Balak en Bileam laten zien dat Hij het volk wil zegenen. In Sittim verbrak het volk het verbond en in Gilgal werd het vernieuwd. Het volk wil de HEERE alleen uiterlijk dienen. De HEERE heeft duidelijk gemaakt wat het volk moet doen: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met hun God. Juda gaat voor in de goddeloze weg van de Israëlitische koningen Omri en Achab.

In hoofdstuk 7 lezen we Micha’s klachten over het zondige volk. Maar Micha zelf zal uitzien naar de HEERE, hij zal wachten op de God van zijn heil, zijn God zal hem horen. We lezen dat Sion haar zonden erkent. De HEERE zal de muren van Sion (Jeruzalem) herbouwen. Als in de dagen toen het volk uit het land Egypte trok, zal Hij het wonderen doen zien. Micha belijdt aan de HEERE: “Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft, Die voorbijgaat aan de overtreding van het overblijfsel van Zijn eigendom?” De HEERE vindt vreugde in goedertierenheid en zal Zich weer over Zijn volk ontfermen. Hij zal al hun zonden werpen in de diepten van de zee. De beloften die de HEERE aan Jakob en Abraham heeft gedaan, houdt de HEERE stand.

Wat mij in het bijzonder heeft geraakt, is het laatste gedeelte van het Bijbelboek Micha. Ondanks dat het volk van de HEERE zo erg in de zonde valt, ontfermt de HEERE Zich over Zijn volk. De HEERE zal ervoor zorgen dat het overblijfsel van het volk Hem zal dienen en Hij zal nooit meer denken aan hun zonden. Wie is een God als de HEERE? Dat is de betekenis van de naam Micha. Dat belijdt de profeet Micha zelf ook. Daarom is de HEERE het waard om gediend te worden. Uit Bethlehem is de Leidsman voortgekomen, zoals Micha namens de HEERE al heeft geprofeteerd (zie Micha 5:1, Mattheüs 2:6): Jezus, Die Zijn volk zalig maakt van hun zonden.

Machiel Lock, april 2021

Geen opmerkingen:

Een reactie posten