maandag 14 maart 2022

Esther

De hoofdpersoon van het Bijbelboek Esther is: Esther. Esther is een joods meisje en is wees: ze heeft geen vader en moeder meer. Ze wordt opgevoed door haar neef Mordechai. Mordechai is een achterkleinzoon van Kis en komt uit de stam Benjamin. Zijn vader heet Jaïr, zijn opa Simeï en zijn overgrootvader Kis. De vader van koning Saul van Israël heette ook Kis (zie 1 Samuël 9:1-2). De overgrootvader van Mordechai werd uit Jeruzalem met koning Jechonia (ook wel Jojachin genoemd), de op één na laatste koning van Juda, en een aantal andere ballingen weggevoerd naar Babel (zie ook 2 Koningen 24:10-17). Dat gebeurde in het jaar 597 v. Chr..

In het jaar 538 v. Chr. wordt Babylon door Perzië veroverd. De koning van Perzië, Kores (ook wel Cyrus genoemd), geeft de Joden toestemming om terug te keren naar hun eigen land, dat een provincie van het Perzische Rijk geworden is. Ook laat koning Kores de voorwerpen van de tempel van de HEERE, die de Babylonische koning Nebukadnezer uit Jeruzalem had gehaald en in het huis van zijn eigen goden had geplaatst, halen (zie Ezra 1:7). Een groot deel van Israël en Juda blijft wonen in het gebied waarheen ze in ballingschap was gevoerd. Mordechai is één van hen. Het is goed mogelijk dat hij een goede positie heeft aan het hof van de toenmalige Perzische koning, Ahasveros (zijn Griekse naam is “Xerxes I”). Ahasveros zit op zijn koninklijke troon in de burcht Susan. Zijn rijk bestaat uit 127 provincies. In Esther 2:5 lezen we dat Mordechai in de burcht Susan is. De naam “Mordechai” is waarschijnlijk afgeleid van de Babylonische god Mardoek. Zijn joodse naam is niet bekend. De joodse naam van Esther (ster) is “Hadassah” (mirte). Esther is haar Perzische naam. Esther heeft haar afkomst niet aan Ahasveros bekendgemaakt, overeenkomstig Mordechai haar geboden heeft (zie Esther 2:10).

Het Bijbelboek Esther is het enige Bijbelboek waarin de Naam van God niet genoemd wordt. Toch is Gods werking wel degelijk merkbaar in het boek. Gods zorg voor Zijn volk is duidelijk merkbaar. We zien bijvoorbeeld Zijn werking in Esther, waardoor het joodse volk gered wordt van de volledige ondergang en daarmee ook van de verhindering van de geboorte van Jezus Christus. De Zaligmaker, Jezus Christus, zal uiteindelijk als Mens uit het volk van Esther geboren worden. Als het volk uitgeroeid zou zijn, zouden wij nooit een Borg en Heiland voor onze schuld gehad hebben. De gebeurtenissen rond Esther zijn dus van heilshistorisch belang.

In hoofdstuk 1 van het Bijbelboek Esther lezen we dat koning Ahasveros een feestmaaltijd houdt voor heel het volk dat zich in de burcht Susan bevindt. Koningin Vasthi, de belangrijkste vrouw van koning Ahasveros, richt ook een maaltijd aan, voor de vrouwen in het koninklijk huis dat van koning Ahasveros is. Koning Ahasverhos heeft zeven hovelingen die in zijn tegenwoordigheid dienen: Mehuman, Biztha, Charbona, Bighta en Abagtha, Zethar en Charchas. Zij krijgen van koning Ahasveros de opdracht om koningin Vasthi bij hem te brengen. Vasthi, die er knap uitziet, weigert zich echter te laten zien aan de gasten van Ahasveros. Koning Ahasveros vraagt aan zijn zeven wijzen Carsena, Sethar, Admatha, Tarsis, Meres, Marsena en Memuchan wat er met koningin Vasthi moet gebeuren. Memuchan stelt voor dat vastgelegd moet worden in de wetten van Perzië en Medië dat Vasthi niet meer bij koning Ahasveros mag komen. Dit voorstel is goed in de ogen van koning Ahasveros.

In hoofdstuk 2 lezen we dat Ahasveros op zoek gaat naar een nieuwe koningin. De hovelingen van de koning stellen voor om voor de koning meisjes te zoeken die maagd zijn en er knap uitzien. Aldus geschiedt. De meisjes worden verzameld in de burcht Susan, in het eerste vrouwenverblijf, onder de hoede van Hegai, de hoveling van de koning, de bewaarder van de vrouwen. Als de koning een tweede ontmoeting met een vrouw wil, wordt die vrouw opnieuw bij de koning gebracht. Saäsgaz is verantwoordelijk voor het tweede vrouwenverblijf. Ahasveros kiest Esther als nieuwe koningin. Mordechai verijdelt een moordaanslag die twee hovelingen van de koning, Bigthan en Teres, op de koning willen plegen. Bigthan en Teres worden aan de galg gehangen.

In hoofdstuk 3 lezen we dat alle dienaren van de koning die in de poort van de koning zijn, zich voor Haman knielen en buigen. Mordechai doet dat echter niet, omdat hij een Jood is. Haman, de zoon van Hammedatha, de Agagiet, wordt hierdoor boos. Hij zoekt een manier om alle Joden, het volk van Mordechai, weg te vagen. Haman krijgt van koning Ahasveros toestemming om op één dag alle Joden te vermoorden. Haman laat het lot (“pur”) werpen om deze dag te bepalen. Het lot wordt geworpen in de maand nisan in het 12e regeringsjaar van koning Ahasveros. Het geeft aan dat op de 13e dag van de maand adar de Joden gedood zouden moeten worden.

In hoofdstuk 4 lezen we dat Mordechai naar aanleiding van het besluit van Haman zijn kleren verscheurt en zich in zak en as hult. Er is grote rouw onder de Joden. Mordechai informeert Hatach hierover, en Hatach informeert koningin Esther. Mordechai spoort Esther aan om koning Ahasveros op andere gedachten te brengen. Esther is bereid haar leven te wagen als alle Joden die zich in Susan bevinden, drie dagen voor haar vasten en bidden. Iedereen die zomaar naar de koning gaat, sterft, tenzij de koning die persoon de gouden scepter toereikt. Esther is al 30 dagen niet meer bij de koning geweest.

In hoofdstuk 5 lezen we dat Esther naar de koning gaat. Ze heeft een koninklijk gewaad aan en de koning reikt haar de gouden scepter toe. Esther nodigt de koning twee keer uit voor een maaltijd met Haman erbij. De koning belooft het verzoek van Esther in te willigen, zelfs al is het de helft van het koninkrijk. Haman ziet Mordechai niet voor hem knielen bij de poort van de koning. Hamans vrouw Zeres en een aantal vrienden van Haman raden Haman aan om tegen de koning te zeggen dat men Mordechai moet laten hangen aan een galg van 50 el hoog. Haman stemt hiermee in.

In hoofdstuk 6 lezen we dat koning Ahasveros hoort dat Mordechai zijn leven heeft gered. Koning Ahasveros wil Mordechai hiervoor alsnog belonen. Hij vraagt aan Haman wat hij moet doen met iemand de hij wil eren. Haman denkt dat Ahasveros het over hemzelf (Haman) heeft. Haman heeft het voorstel om diegene te bekleden met de koninklijke mantel, de koninklijke kroon op zijn hoofd te zetten en te laten rijden op het koninklijke paard en dat over hem moet worden uitgeroepen dat de koning hem eert. De koning zegt tegen Haman dat hij dit moet doen met Mordechai. Aldus geschiedt.

In hoofdstuk 7 vraagt koningin Esther aan koning Ahasveros of zij en haar volk in leven mogen blijven. Esther zegt tegen Ahasveros dat zij en haar volk verkocht zijn om te worden gedood. Ahasveros vraagt Esther wie daar achter steekt. Esther zegt dat dat Haman is. Charbona, één van de hovelingen van de koning, wijst de koning op de galg die Haman voor Mordechai heeft gemaakt. De koning beveelt om Haman daaraan te hangen. Aldus geschiedt.

In hoofdstuk 8 lezen we dat alle eigendommen van Haman aan Esther worden gegeven. Esther stelt Mordechai aan over het huis van Haman. De koning geeft aan dat de wet die Haman heeft opgesteld, niet herroepen kan worden. Hij geeft wel aan dat Esther en Mordechai maatregelen mogen treffen om de moordaanslag op de Joden te verijdelen. In opdracht van Mordechai stellen de schrijvers van de koning een brief op die verzonden wordt naar alle provincies van het rijk van de koning. Dat gebeurt op de 23e dag van de maand sivan. In de brief staat dat de Joden op de dag waarop bevolen is dat ze uitgeroeid worden, zichzelf mogen verdedigen en hun aanvallers mogen doden. Bij de Joden is er blijdschap en zelfs velen uit de volken van het land worden Jood, omdat angst voor de Joden op hen is gevallen.

In hoofdstuk 9 lezen we dat de Joden hun vijanden doden, waaronder in de burcht Susan vijfhonderd man en de tien zonen van Haman, dat zijn Parsandatha, Dalfon, Asfata, Poratha, Adalia, Aridatha, Parmastha, Arisai, Aridai en Vaizatha. Op de 14e dag van de maand adar doden de Joden in Susan driehonderd man. Ze steken de hand echter niet uit naar de buit. Onder de rest van de jodenhaters worden 75.000 man gedood. Mordechai roept de Joden op om jaarlijks op de 14e en de 15e dag van de maand adar feest te vieren met maaltijden. Dit feest krijgt de naam “purimfeest”. Geheel tegen de bedoeling van Haman in is immers door de Joden de overwinning behaald. Esther en Mordechai benadrukken in hun brief dat de Joden het purimfeest niet mogen overslaan.

In hoofdstuk 10 lezen we dat koning Ahasveros iedereen in zijn hele koninkrijk belasting laat betalen. Alles over hem is opgeschreven in het boek van de kronieken van de koningen van Medië en Perzië. De Jood Mordechai is na de koning de belangrijkste man in het rijk van de koning en doet er alles aan om zijn volk gelukkig te maken. Hij staat in hoog aanzien bij de Joden.

Machiel Lock

Geen opmerkingen:

Een reactie posten