vrijdag 29 december 2017

Geloven

Wat betekent "geloven" precies? Geloven betekent volgens de christelijke gereformeerde theologen J. van Genderen en W.H. Velema: "door de aanvaarding van de beloften van het evangelie het leven ontvangen".[1] Door het geloof worden we wedergeboren.[2] De benamingen tijdgeloof, historisch geloof en wondergeloof zijn aanduidingen van wat in wezen ongeloof is.[3] Ze wijzen op het ontbreken van de persoonlijke relatie tot God in Christus.[4] Johannes Calvijn (1509-1564), een bekende kerkhervormer, schrijft dat het geloof zich richt op de ene God, maar daaraan moet dit toegevoegd worden dat het ook Jezus Christus erkent, Die Hij gezonden heeft.[5] Calvijn geeft de volgende definitie van geloof: "Het geloof is een vaste en stellige kennis van Gods goedgunstigheid jegens ons, die haar grond vindt in de waarheid van de genadige belofte in Christus en door de Heilige Geest aan ons verstand geopenbaard en in ons hart verzegeld wordt."[6] Het geloof is toevluchtnemend van aard. Het geloof gaat altijd gepaard met berouw, innerlijke verbrokenheid en besef van schuld.[7] Zondag 7, antwoord 21 van de Heidelbergse Catechismus noemt twee kenmerken van het ware geloof[8]: het ware geloof is niet alleen een stellig weten en kennis waardoor ik alles wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft voor waar houd, maar ook een vast vertrouwen dat de Heilige Geest door het evangelie in het hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid door God geschonken zijn, uit enkel genade, alleen vanwege de verdienste van Christus.

De wedergeboorte is een gave van God, bewerkt door de Heilige Geest.[9] De wedergeboorte is de innerlijke vernieuwing door Gods Geest en is het begin van het nieuwe leven, maar ook een werk van de Geest onder en door de prediking van het Woord.[10] De wortel van geloof en bekering is de wedergeboorte.[11] De bekering is geen andere daad dan het geloof: zij is heenwending tot God, welke niet mogelijk is zonder afwending van de zonde.[12] Het Hebreeuwse werkwoord שׁוב is een aanduiding van het "zich bekeren".[13] In het Nieuwe Testament treffen we voor "bekering" de woorden μετάνοια (22 keer) en ἐπιστροφή (1 keer) aan, voor "zich bekeren" μετανοέω (34 keer) en ἐπιστρέφω (15 keer).[14] Door het geloof verbindt de HEERE de zondaar met Christus.[15] God vergeeft de zondaar in Christus (zie Efeze 4:32). Geloof en bekering komen wel in elkaars nabijheid voor, maar dat betekent niet dat zij zo goed als samenvallen.[16] Het geloof ziet vooral op het omhelzen van Gods welwillendheid in Christus, op het zich toevertrouwen aan God.[17] Bij de bekering denken wij vooral aan de directe, praktische consequenties die daarmee in ons leven verbonden zijn: het ons afwenden van de zonde en ons toewenden naar God.[18] Het is in lijn met Zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus: de waarachtige bekering van de mens bestaat uit twee stukken: de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Dat in de wedergeboren mens een voedingsbodem van het kwaad overblijft, maakt duidelijk dat de bekering niet gezien kan worden als een eenmalige zaak.[19] Petrus schrijft in 2 Petrus 3:18: "Maar neemt toe in (de) genade en kennis van onze Heere en Redder Jezus Christus. Hem zij de glorie, zowel nu als in (de) dag van (de) eeuwigheid. Amen."

In Mattheüs 15:22 lezen we over een Kanaänitische vrouw, die Jezus υἱὸς Δαυίδ ("Zoon van David") noemt. Jezus zegt tegen haar dat haar geloof groot is (zie Matth. 15:28). In de evangeliën lezen we meerdere keren dat Jezus het geloof van mensen groot noemt, zoals in Mattheüs 8:10. In Mattheüs 8:10 lezen we: "En Jezus hoorde (dit) en verwonderde Zich en zei tegen degenen die Hem volgden: 'Voorwaar, Ik zeg u, Ik heb bij niemand in Israël zo'n groot πίστιν (geloof) gevonden.'" Jezus zegt dit in Kafarnaüm tegen een centurio (hoofdman over honderd man). De vier trekken die samen bepalen dat diens geloof door Jezus groot genoemd wordt zijn:
  1. de hoofdman heeft verwachting van Jezus;
  2. de hoofdman stelt zijn vertrouwen op Jezus' welwillendheid;
  3. de hoofdman erkent zijn eigen onwaardigheid;
  4. de hoofdman gelooft in de kracht van Jezus' Woord.[20]
Naast een groot geloof lezen we in de Schrift ook over een klein geloof. In bijvoorbeeld Mattheüs 6:30 spreekt Jezus tegen ὀλιγόπιστοι (kleingelovigen). Het adjectief ὀλιγόπιστος komt 5 keer voor in het Nieuwe Testament: Mattheüs 6:30; 8:26; 14:31; 16:8 en Lukas 12:28. In de LXX komt het niet voor. Een klein geloof komt voor uit het bezorgd zijn (zie Matth. 6:30) en is wel betrokken op Jezus, maar laat de heerschappij van Zijn Woord en Zijn macht niet voluit gelden.[21] Een klein geloof stuit op grenzen die het zelf stelt, terwijl Jezus juist in Zijn bestraffing deze grenzen doorbreekt.[22] Als er bij Petrus in het water (zie Matth. 14:31) en bij de discipelen in de storm op zee (zie Matth. 8:24-26) van een klein geloof gesproken wordt, gaat het er om dat zij vanwege hun vleselijke zorgen en angsten een kleine verwachting van Jezus hebben, niet dat zij maar een klein geloof ontvangen hebben.[23] Van Genderen en Velema wijzen in het kader van de bespreking van de verschillende gesteldheden waarin de gelovige kan verkeren ook op een zwak geloof, waarover we lezen in Markus 9:24.[24] Het gaat in dit vers over een vader van een jongen. De jongen heeft een geest die veroorzaakt dat hij niet kan praten (zie Markus 9:17).[25] De vader roept met tranen en zegt (tegen Jezus): "Ik geloof, Heere, kom mijn ongeloof te hulp." De discipelen van Jezus konden de jongen niet genezen (zie Markus 9:18). Een zwak geloof is zich bewust van eigen beperktheid en worstelt met eigen gebreken; het verschil met een klein geloof is dat kleingelovigen zich niet bewust zijn van hun eigen gebreken.[26] 

Machiel Lock



[1] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Utrecht: Uitgeverij Kok, 2013 (4e ongewijzigde druk; 3e druk: 2001) (1e druk: 1992), p. 541
[2] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 541
[3] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[4] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, pp. 545-546
[5] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel I (boek I.1 – boek III.16), p. 530
[6] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel I (boek I.1 – boek III.16), p. 537
[7] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 542
[8] Zelf spreek ik liever van "het ware geloof" in plaats van "een waar geloof". Er is immers maar één waar geloof: het geloof dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God is.
[9] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 546
[10] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, pp. 534-535
[11] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 547
[12] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 547
[13] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 548
[14] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 549. Van Genderen en Velema verwijzen naar Pop, Bijbelse woorden, p. 76. Via Logos Bible Software 5 kom ik erachter dat het werkwoord ἐπιστρέφω 36 keer voorkomt in het Nieuwe Testament. De overige genoemde aantallen in deze zin komen wel overeen met de statistieken die Logos Bible Software 5 geeft.
[15] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, Heerenveen: Uitgeverij Groen, 2010 (8e druk) (1e druk: 2004), p. 192
[16] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 203
[17] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 203
[18] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, pp. 203-204
[19] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 205
[20] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[21] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[22] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[23] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 202
[24] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[25] In Mattheüs 17:15 lezen we dat deze jongen maanziek is.
[26] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545

woensdag 15 november 2017

De twee werkwoorden voor “liefhebben” in Johannes 21:15-17

Artikel, geschreven door: Machiel Lock, op 15 november 2017

Tijdens de jvk-avond van donderdag 26 oktober jongstleden, toen ik de inleiding hield n.a.v. het hoofdstuk “Liefde” uit het boek Christen-zijn in het dagelijks leven. Over de praktijk van het geloof (auteur: J.C. Ryle), kwam de vraag op hoe het precies zit met de twee verschillende Griekse werkwoorden die gebruikt worden voor “liefhebben” in Johannes 21:15-17. Tijdens deze avond heb ik gezegd hierop terug te komen. De eerste twee keer dat Jezus aan Petrus vraagt: “Hebt u Mij lief?” gebruikt Jezus het werkwoord ἀγαπάω (spreek uit “agapao”) voor “liefhebben”, de derde keer gebruikt Hij het werkwoord φιλέω (spreek uit “phileo”) voor “liefhebben”. Petrus gebruikt in zijn bevestigende antwoord drie keer het werkwoord φιλέω. Volgens een bekend Nieuwtestamentisch woordenboek, namelijk dat van Walter Bauer, betekenen de beide Griekse werkwoorden (ook in Johannes 21:15-17) “liefhebben”.[1]

De vraag is: welke van deze twee Griekse werkwoorden is sterker uitgedrukt? Of is er geen enkel verschil in betekenis? In de CNT staat dat er geen betekenisverschil tussen de beide werkwoorden is.[2] In de NICNT staat dat het onderscheid veelal hierin gemaakt wordt, dat ἀγαπᾶν een bewuste keuze of voorkeur impliceert, terwijl φιλεῖν wat meer een eenvoudige genegenheid of vriendschap betekent.[3] Tussen deze twee betekenissen zie ik nauwelijks verschil. Immers een bewuste keuze hoeft niet meer te zijn dan een eenvoudige genegenheid. Persoonlijk denk ik dan aan het verschil tussen een eenvoudig kerkgebouw en een kerkgebouw vol pracht en praal. Hoewel pracht en praal natuurlijk bewonderenswaardig zijn, komt iets eenvoudigs heel kernachtig over. Volgens de WBC is het moeilijk te geloven dat Johannes enig verschil in betekenis tussen deze twee werkwoorden bedoelt.[4] De beide Griekse werkwoorden worden in het evangelie naar Johannes gebruikt voor Gods liefde tot mensen (zie 3:16 en 16:27), voor de liefde van de Vader tot de Zoon (zie 3:35 en 5:20), voor de liefde van Jezus tot mensen (zie 11:5 en 11:3), voor de liefde van mensen tot mensen (zie 13:34 en 15:19) en voor de liefde van mensen tot Jezus (zie 8:42 en 16:27).[5] De kerkhervormer Calvijn (1509-1564) gaat in zijn verklaring op Johannes 21:15-17 niet in op de twee verschillende Griekse werkwoorden. Matthew Henry (1662-1714), Engels predikant, schrijft in zijn verklaring op Johannes 21:17 dat φιλέω sterker is dan ἀγαπάω.[6]

In de NICNT en de WBC lees ik ook dat de bedroefdheid van Petrus niet komt doordat Jezus tijdens de derde keer het werkwoord φιλέω gebruikt i.p.v. ἀγαπάω, maar omdat Jezus voor de derde keer precies dezelfde vraag aan hem stelt. Daar sta ik achter, want we lezen in Johannes 21:17 (Statenvertaling, GBS-editie) o.a.: “Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derde male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief?” Dat versterkt het uitgangspunt dat er geen verschil in betekenis tussen de twee Griekse werkwoorden moet zijn. Alles overwegende kom ik tot de conclusie dat er niet of nauwelijks verschil in betekenis is tussen de twee betreffende Griekse werkwoorden. In de Statenvertaling worden in Johannes 21:15-17 de beide werkwoorden vertaald met “liefhebben”, terwijl hier in de Herziene Statenvertaling ἀγαπάω vertaald wordt met “liefhebben” en φιλέω met “houden van”. In de HSV wordt hier dus aangegeven dat er in het Grieks twee verschillende werkwoorden worden gebruikt. Tussen “liefhebben” en “houden van” is niet of nauwelijks verschil. Kohlbrugge (1803-1875), gereformeerd theoloog, merkt op dat Petrus na twee keer liever van Jezus gehoord zou hebben: “Nu, welaan! Petrus, dat wil Ik wel geloven, dat gij van Mij houdt, dat gij genegenheid tot Mij gevoelt, dat betwijfel Ik niet in het minst.”[7] Wij worden zo graag geprezen en opgehemeld door God en mensen.[8] Hoe naakt en ontdaan van alle heerlijkheid moet Petrus zich gevoeld hebben, merkt Kohlbrugge op, maar juist op deze manier was Petrus gereed om de schapen van de Heere te weiden.[9] Calvijn merkt bij Johannes 21:17 onder andere op dat al degenen die de zorg van de regering van de kerk op zich nemen, dat diegenen zich ernstig moeten afvragen met welke ijver zij bezield zijn.[10] Gaat het een ambtsdrager in de kerk, ook in zijn ambtelijke arbeid, werkelijk om de Koning van de Kerk, en niet om zichzelf?

Ik denk dat de belangrijkste vraag voor ons persoonlijk leven hierin ligt dat als Jezus de vraag die Hij toen driemaal aan Petrus stelde, aan ons zou stellen, wat zullen wij dan antwoorden? “Hebt u Mij lief?” Hebben wij de Heere Jezus lief? Jezus zegt – zoals we elders in het evangelie naar Johannes lezen (14:6) –: “Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven.” We zijn van nature geneigd om God en onze naaste te haten, lezen we in de Heidelbergse Catechismus, Zondag 2, antwoord 5. Maar de Heere heeft het hier niet bij gelaten. De Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren is (zie Lukas 19:10). Dat gold ook voor Petrus. Kortgeleden had hij zijn Meester zo gruwelijk driemaal verloochend (zie o.a. Johannes 18:12-27). Terwijl hij beloofd had dat hij Jezus niet zou verloochenen (zie Mattheüs 26:35). En nu stelt Jezus driemaal de vraag aan Petrus: “Hebt u Mij lief?” En dan driemaal een bevestigend antwoord van Petrus: “U weet dat ik U liefheb.” Hebben we Jezus lief? Alleen Hij is de Zaligmaker. Zijn komst als mens op de aarde hopen we in het bijzonder eind volgende maand, op 25 en 26 december (de jaarlijkse Kerstdagen), te gedenken. Jezus maakt Zijn volk zalig van hun zonden (zie Mattheüs 1:21).

Johannes 3:16 (Statenvertaling, GBS-editie): “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve [niet verloren ga], maar het eeuwig leven hebbe.”

Machiel Lock
Giessenburg, 15 november 2017



[1] W. Bauer (heruitgave K. en B. Aland), Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur, Berlin/New York: Walter de Gruyter, 1988 (6e editie, 2e editie: 1928), kolomnrs. 7 en 1713
[2] P.H.R. van Houwelingen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Johannes. Het evangelie van het Woord, Kampen: J.H. Kok, 2011 (4e druk, 1e druk: 1997), p. 406
[3] R. Michaels, The New International Commentary on the New Testament. The Gospel of John, Grand Rapids, Michigan / Cambridge, U.K.: William B. Eerdmans, p. 1043
[4] G.R. Beasley-Murray, Word Biblical Commentary. Volume 36: John, Waco (Texas): Woord Books, 1987, p. 394
[5] G.R. Beasley-Murray, Word Biblical Commentary. Volume 36: John, p. 394. [Persoonlijke noot (ML): Deze constatering van de WBC klopt; in deze gevallen wordt in de eerstgenoemde tekst steeds het werkwoord ἀγαπάω gebruikt, en in de tweede genoemde tekst steeds het werkwoord φιλέω.]
[6] M. Henry (vertaling H. Bavinck), Letterlijke en practicale verklaring van het Nieuwe Testament. Tweede deel: Johannes – Handelingen der Apostelen, Kampen: J.H. Kok, derde druk, p. 413
[7] H.F. Kohlbrügge, Schriftverklaringen 24 delen. In hedendaagse grammatica herzien, en in volgorde van de Bijbelboeken geplaatst, in 14 aparte documenten. Elfde document: Johannes 21 – Handelingen der apostelen, Middelburg: Stichting De Gihonbron, 2011, p. 39
[8] H.F. Kohlbrügge, Schriftverklaringen 24 delen. Elfde document: Johannes 21 – Handelingen der apostelen, p. 39
[9] H.F. Kohlbrügge, Schriftverklaringen 24 delen. Elfde document: Johannes 21 – Handelingen der apostelen, p. 39
[10] J. Calvijn (vertaald door G.L. Goris), Het evangelie van Johannes, Goudriaan: W.A. de Groot, 1971, p. 861