John Owen was een Engelse
puritein. Hij leefde van 1616 tot 1683. Owen is duidelijk in wat hij schrijft.
Hij doet dat ook in zijn traktaten (1) Of the morticifation of sin in
believers; the necessity, nature, and means of it: with a resolution of sundry
cases of conscience thereunto belonging; (2) Of temptation: the nature
and power of it; the danger of entering into it; and the means of preventing
that danger: with a resolution of sundry cases thereunto belonging; (3) The
nature, power, deceit, and prevalency of the remainders of indwelling sin in
believers together with the ways of its working and means of prevention,
opened, evinced, and applied with a resolution of sundry cases of conscience
thereunto appertaining; die te vinden zijn in deel 6 van Owens verzamelde
werken. In het begin van het laatstgenoemde traktaat schrijft Owen: "Na de bekering tot God
is er de inwonende zonde, die met zijn kracht,
werkzaamheid en effect in mensen blijft, en daarover willen we schrijven."[1]
Het is natuurlijk nooit
verstandig om een bepaalde zonde of lust in de ziel te laten overheersen.
Owen beschrijft hoe de zonde de toestemming van de wil wenst te verkrijgen.[2] Zijn uiteenzetting van de inwonende zonde
baseert Owen op Romeinen 7:21. Owen erkent dat de identiteit van "de
ellendige mens" in Romeinen 7 een veel besproken onderwerp is, maar het is
volgens hem duidelijk dat Paulus in Romeinen 7:21 de situatie van een
wedergeboren persoon schetst.[3]
Er zijn in principe vier punten die Owen na eigen onderzoek uit Romeinen 7:21 trekt.
- De inwonende zonde in de gelovigen oefent kracht uit en blijft werkzaam. Dit blijkt uit het feit dat de apostel de inwonende zonde een "wet" noemt.
- De wijze waarop Paulus tot de ontdekking kwam van deze wet.
- De vervreemding van Paulus' hart toen hij deze wet der zonde onder ogen zag; hij wilde wel goed doen.
- De staat en de activiteit van deze wet, wanneer de ziel het goede wil doen. Paulus zegt dat het kwaad hem bijligt.[4]
Paulus zegt in Romeinen 7:21 over de inwonende zonde dat het een wet is. Wat bedoelt hij hiermee? Owen zegt dat er twee betekenissen zijn van de term "wet". Ten eerste verwijst een wet naar een regel om iets te doen. In die zin verwijst de wet naar de commando's die een persoon krijgt om iets te doen, terwijl die niet voortkomen uit het innerlijk van deze persoon.
Er is ook een andere manier van spreken over de wet. Owen schrijft over het beginsel dat in de aard van alles ligt en dat is het handelen naar zijn eigen doel en rust. Dit is de wet van de natuur. In dit opzicht is ieder beginsel dat neigt naar of aandringt tot actie geschikt om zelf een wet te zijn, zoals ook Paulus het woord "wet" in Romeinen 7:21 gebruikt.[5] Ook om deze reden verwijst Paulus in Romeinen 8:2 naar het heiligende werk van de Heilige Geest in het leven van de gelovige als een wet, die constant en effectief is, en ons leidt naar overtuigingen en handelingen in overeenstemming met dat werk, dat wil zeggen naar overtuigingen en handelingen gericht op heiligheid.[6]
Toch zegt Owen dat de term "wet" in Romeinen 7 op verschillende manieren gebruikt wordt. Sommigen zullen misschien zeggen dat datgene wat Paulus hier met "wet" bedoelt, gewoon de geestelijke staat is en niet de inwonende zonde. Toch heeft Owen wel een punt. Het is namelijk belangrijk om op te merken dat het begrip "wet" in Romeinen 7 verbonden wordt met de term "zonde" en dat wijst op de aard of de zondemacht zelf. Zonde gedraagt zich als een wet in ons en is krachtig genoeg om zijn werk in ons te doen.[7]
Als we Romeinen 7:23 lezen, krijgen we een duidelijker beeld van wat de term "wet" precies betekent, wanneer de term "wet" in Romeinen 7 gebruikt wordt in verband met de term "zonde". In Romeinen 7:23 staat: "Maar ik zie een andere wet in mijn leden, die oorlog voert tegen de wet van mijn verstand en mij gevangenneemt onder de wet van de zonde, die in mijn leden is." Als Paulus zegt dat hij een andere wet in zijn leden ziet, dan verwijst hij naar het wezen en de aard van de inwonende zonde en als Paulus zegt dat deze wet hem gevangenneemt onder de wet der zonde, die in zijn leden is, dan verwijst Paulus naar de kracht en de effectiviteit van de zonde. Beide punten liggen volgens Owen opgesloten in de term "wet" zoals deze in Romeinen 7:21 gebruikt wordt. Het punt dat Owen hieruit wil trekken, is dat er een overschrijdend(e) effect en macht in de gelovigen schuilgaat vanwege de restanten van de inwonende zonde, met een constante neiging tot het kwaad.[8]
Owen spreekt ook over de mortificatie. Natuurlijk is dit niet alles wat hij te zeggen heeft over de groei in heiligheid en gelijkvormigheid aan het beeld van Christus. Maar het is wel de plicht van de gelovigen, wanneer ze zich bewust zijn van de restanten van de inwonende zonde in hun leden. Sterven aan onszelf is essentieel, omdat ongedode zonde zowel een verzwakking van de ziel alsook het ontnemen van de kracht van de zonde inhoudt.[9]
Er is geen andere manier om te groeien in gelijkvormigheid aan Christus en de gemeenschap te genieten met God. Owen stelt dat het vaststellen van de inwonende zonde als doel heeft om ons te leiden tot zelfkennis, die op haar beurt moet leiden naar een ernstige toewijding op het sterven aan jezelf. Sterven aan jezelf moet leiden tot heiligheid. Maar zelfs heiligheid is geen doel op zich. Eerder is het van fundamenteel belang voor het herstel van het beeld van God in ons, dat uiteindelijk moet leiden naar het leven met God. Dit punt vindt Owen belangrijk en het geeft een heerlijk doel van het pijnlijke proces van sterven aan jezelf.[10]
Owen verklaart de manier waarop Paulus in Romeinen 7:21 de inwonende zonde als een wet beschouwt. De apostel wist van het gegeven en had hier ongetwijfeld van gehoord. Maar Owen zegt dat dit niet het soort kennis is waar Paulus naar verwijst. Paulus heeft het over het kennen door middel van persoonlijke ervaring, een kennen dus vanuit het innerlijk.[11]
Het voorrecht van het kennen (uit persoonlijke ervaring) van de inwonende zonde als een wet is alleen toevertrouwd aan (oprechte) christenen. Een christen echter die voortdurend toegeeft aan zondige verlangens, kent de ervaring van de macht en de werkzaamheid van de inwonende zonde veel minder dan de christen die door de kracht van de Heilige Geest consequent oorlog tegen de zonde voert.[12] Het erkennen van de zonde als een wet met grote kracht is zo belangrijk voor een christen, dat Owen zegt dat het het grote conserveermiddel is van alle goddelijke waarheid in de ziel. Als we dit uit het oog verliezen, dan weten we niet wie we zijn en raken we het zicht op Gods genade en barmhartigheid kwijt en raken we ook onze behoefte aan Hem kwijt. Owen maakt dit punt af met een verklaring van zijn tweede principe, dat gelovigen de kracht en de effectiviteit van de inwonende zonde ervaren.[13] Christenen zien de aanwezigheid, de kracht en de effectiviteit van de inwonende zonde in door middel van de Heilige Geest, het Woord, het gebed en de gemeenschap met Christus, en het zich houden aan de morele wet van God.[14]
Een wet probeert haar macht en invloed uit te oefenen. Het moet gezegd worden dat de wet van de zonde een wet is in de gelovigen, maar het is niet langer een wet tot hen. Owen zegt dat er in de gelovigen een ander en hoger recht is, die geplant is en onderhouden wordt door God, zie Romeinen 8:1-2. Paulus schrijft dit in Romeinen 8:1-2, terwijl hij ook zegt het goede te willen doen. Deze verklaring heeft betrekking op het voortdurende en blijvende verlangen in het hart van elke gelovige om het goede te willen doen. Owen maakt dit punt duidelijk: het goede te willen doen is de gewone neiging van datgene te doen wat goed is, dat is, moreel en spiritueel goed.[15]
Hierom maakt Owen nog een principe, namelijk dat er door genade in de gelovigen een blijvende heersende wil is om het goede te doen, ondanks de werkzaamheid van de inwonende zonde.[16] De ongelovige is dood in de zonde (Efeze 2:1) en zijn wil is altijd afgestemd op de zonde (Romeinen 8:7). Dit betekent niet dat een ongelovige nooit het goede probeert te doen. Owen zegt dat de zwakke pogingen van de ongelovigen om goed te doen toch ver weg zijn van het goede doen. Ze hoeven er niet voor te kiezen om het goede te doen, in ieder geval niet met als doel de uitnemendheid en de waarde van de ziel te verbeteren, want een dergelijke redenering, vrees en werking zal niet binnen het vermogen van de ongelovige bestaan.[17]
Het moet door de christen begrepen worden dat de wil om goed te doen voldaan zal moeten worden ondanks een tegenoffensief, de inwonende zonde, en deze strijd past hoe dan ook in het christenleven. Wanneer er geen ervaring is van deze strijd, hebben we een probleem. De inwonende zonde werkt tegen zowel de genadige gezindheid die dankzij de Heilige Geest constant blijft in de gelovige alsook wanneer de gelovige het goede wil doen. Paulus zegt dat het kwaad bij hem aanwezig is als hij het goede (gehoorzamen aan God en het houden van Zijn Woord) wil doen. Dit leidt ons naar het vierde punt van Owen, namelijk de inwonende zonde is krachtig werkzaam en is geneigd tot het kwaad, wanneer de wil om goed te doen op een bepaalde manier actief is en geneigd is tot gehoorzaamheid.[18]
Nadat Owen vier inleidende opmerkingen over Romeinen 7:21 heeft gegeven, herhaalt hij de eerste, namelijk dat de inwonende zonde in de gelovigen kracht uitoefent en werkzaam blijft, met een constante neiging tot het kwaad.[19] Deze stelling wil Owen vervolgens verdedigen. En dus begint hij die dingen te beschrijven die aantonen dat de inwonende zonde krachtig is. Het belangrijkste punt dat Owen vanuit Romeinen 7:14-26 trekt, is als volgt. Het feit dat de inwonende zonde een wet genoemd wordt, laat zien dat de inwonende zonde krachtig is. Owen maakt een onderscheid tussen de wet als een moreel gebod, de wet als een regel en de wet als een principe, een "operative effective principe".[20] In Romeinen 7:21 gebruikt Paulus het woord "wet" in de laatste zin. Deze wet is in overeenstemming met de werking van zijn eigen natuur. Zo is het, bijvoorbeeld, dat de wet van de natuur werkt, het principe dat aan het werk gaat naar alles in de wereld om ons heen. En zo is het ook met de wet van zonde.
Een overweldigend gevoel van onze zwakheid om de macht van de zonde te kunnen weerstaan is geen belemmering, maar eerder een hulp in de plicht van sterven aan jezelf, omdat deze macht niet van onszelf komt. Hoewel sterven aan jezelf een plicht is, is het centrum Christus en is het met de Heilige Geest bezield. Owen spoort ons aan: hecht waarde aan het werk van Christus ten behoeve van het doden van uw zonde. Christus' bloed is de grote soevereine hulp voor de zondige zielen.[21]
De kracht voor het sterven aan jezelf is te vinden in het kruis van Christus en het stroomt door de werking van de Heilige Geest naar de ziel. Het is de Heilige Geest, Die de daden van het lichaam doodt. We moeten weten wat we moeten verwachten als we aan de zonde sterven en Owen is er duidelijk over dat het niet zo is dat de zonde dusdanig weg is dat het geen macht meer heeft in ons. Door te sterven aan jezelf kunnen we volgens Owen een verzwakking van de zonde in ons verwachten.[22] Een langdurige loop van het sterven aan de zonde moet leiden tot vooruitgang, dat Owen beschrijft als een achtervolging van de zonde om de zonde te veroveren.[23]
John Owen wil hier uiteraard niet mee zeggen dat er niet langer meer roerselen van de zonde in het hart te ontdekken zijn, maar wel dat de zonde geen plicht meer belemmert en de vrede niet meer onderbreekt. Owen geeft een grondig christocentrische leer over de inwonende zonde. En het is in die context dat Owen ons wakker probeert te schudden vanwege de angstaanjagende macht van de zonde. Owens analyse van de inwonende zonde geeft aan dat de inwonende zonde krachtig is. En het tweede voor Owens nadruk op de macht van de inwonende zonde heeft als doel om te wijzen op het gevaar van de zonde.[24]
John Owen geeft een heldere uiteenzetting van het gedeelte over de inwendige strijd in Romeinen 7:14-26. Als uitgangspunt neemt hij Romeinen 7:21, zoals we hebben gezien. Paulus zegt dat wanneer hij het goede wil doen, het kwade hem bijligt (deze wet vindt hij in zichzelf). Owen stelt hieruit vast dat Paulus de inwonende zonde een wet noemt. Volgens Owen gebruikt Paulus het woord "wet" als een beginsel tot actie om zelf een wet te zijn. Het kwaad ligt Paulus bij, is geneigd tot actie en daarom een wet. Owen wil er krachtig op wijzen dat de zonde veel effect heeft op een christenleven.
Een belangrijk principe van Owen is dat er in de gelovigen door genade een constante en normale heersende wil is om het goede te doen, ondanks de werkzaamheid van de inwonende zonde. De ongelovige is dood in de zonde en zijn wil is altijd afgestemd op de zonde. De inwonende zonde in de gelovige is weliswaar een wet, maar is geen wet meer tot (unto) hen, zoals dat wel het geval is bij de ongelovigen. Deze wet veroordeelt de gelovigen dus niet, terwijl het de ongelovigen wel veroordeelt. Bovendien is de aansporing van Owen volgens mij wel het belangrijkste punt wat hij wil maken: hecht waarde aan het werk van Christus ten behoeve van het doden van uw zonde. Owen zegt dat het inleven van de inwendige zonde als doel heeft om ons te leiden tot zelfkennis, die op zijn beurt moet leiden tot een ernstige toewijding op het sterven aan jezelf, dat weer moet leiden tot heiligheid. Maar heiligheid is desondanks geen doel op zich. Het is van fundamenteel belang voor het herstel van het beeld van God in ons, dat uiteindelijk moet leiden naar het leven met God. Owen is er duidelijk over dat de zonde altijd aanwezig blijft in het leven van de gelovige hier op aarde. Er blijft daarom een voortdurende strijd in de gelovige tegen de zonde, omdat het kwaad ons bijligt, zoals Paulus dat beschrijft in Romeinen 7:21. Toch beleeft de gelovige wel het eind van de allesoverheersende macht van de zonde. De zonde wordt gemakkelijker herkend en het drijft de gelovige aan tot berouw en het zoeken van vergeving in het bloed van Christus.
Artikel geschreven door Machiel Lock.
[1] John
Owen, The Works of John Owen, Edinburgh: Banner of Truth, 1967, edited
by William H. Goold, p. 157
[2] ibidem,
p. 253
[3] ibidem,
p. 157
[4] ibidem,
p. 157
[5] ibidem,
p. 158
[6] ibidem,
p. 159
[7] ibidem,
p. 159
[8] ibidem,
p. 159
[9] ibidem,
p. 22
[10] ibidem,
p. 79
[11] ibidem,
p. 159
[12] ibidem,
p. 159
[13] ibidem,
p. 159
[14] ibidem,
p. 160
[15] ibidem,
p. 160
[16] ibidem,
p. 160
[17] ibidem,
p. 161
[18] ibidem,
p. 161
[19] ibidem,
p. 162
[20] ibidem,
p. 158
[21] ibidem,
p. 79
[22] ibidem,
p. 28
[23] ibidem,
p. 32
[24] ibidem,
p. 169
Geen opmerkingen:
Een reactie posten