donderdag 27 april 2017

Het sacrament van de Heilige Doop


Op 27 oktober 2016 verzorgde ik voor de jongvolwassenenkring in de kerkelijke gemeente waarvan ik lid ben een inleiding over het sacrament van de Heilige Doop. Hieronder mijn uitgeschreven tekst.


Het sacrament van de Heilige Doop

Inleiding voor de jongvolwassenenkring op donderdag 27 oktober 2016, geschreven door: Machiel Lock

Zingen: Psalm 81:11,12
Lezen: Romeinen 6:1-23

Inleiding
In Romeinen 6 roept Paulus de christelijke gemeente van Rome op om niet te zondigen. Als gelovigen zijn we immers aan de zonde gestorven. Hij wijst hen in vers 3 op het feit dat zij gedoopt zijn. Wanneer wij in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn wij in Zijn dood gedoopt. Paulus wijst hen nadrukkelijk op de koppeling tussen de dood van Christus en de doop; het lijkt erop dat zij hier niet aan gewend waren.[1] In vers 4 gaat de lijn van vers 3 nog wat verder.[2] Paulus ziet de doop in de vorm van onderdompeling als een afspiegeling van de begrafenis van Christus.[3] Paulus ziet de opgestane Christus als de Bron van kracht, door Wie de gelovigen in staat gesteld worden om anders te leven.[4] Het belangrijkste punt in vers 4 is niet de doop of het met Christus zijn, maar het punt waartoe deze zaken horen te leiden, namelijk tot het nieuwe leven.[5]

Onder ons is bijna iedereen, of misschien wel iedereen, gedoopt. De meesten van ons zijn als klein kind gedoopt. De vermaning van Paulus om niet te zondigen en zijn beroep hierbij op de doop, gelden ook voor ons. Vanavond gaat het over het sacrament van de Heilige Doop. Ik sta stil bij drie aandachtspunten:
1.     De instelling van de Heilige Doop
2.     De betekenis van de Heilige Doop
3.     De grond van de kinderdoop


1       De instelling van de Heilige Doop

De Heilige Doop is geen instelling van mensen, maar van God.[6] Dat is uitermate belangrijk om vast te houden. Daar kom ik straks nog op terug. Nu ga ik de doop van Johannes bespreken, ten eerste in relatie tot vergelijkbare gebruiken in het Oude Testament en ten tweede in relatie tot de christelijke doop.

Als Jezus vlak voor Zijn hemelvaart Zijn twaalf apostelen toespreekt, zegt Hij: “Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen.”[7] (zie Handelingen 1:5). Wie was deze Johannes? Ik neem jullie mee naar het begin van de vier evangeliën. Alle vier de evangelisten (Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes) schrijven in het begin over Johannes de Doper.

Deze Johannes preekte in de woestijn van Judea. Hij zei tegen de mensen die langs hem kwamen: “Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” (zie Mattheüs 3:2). Ook zei hij tegen hen: “Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen.” (zie Mattheüs 3:11). Met “Die na mij komt” doelt Johannes op Jezus, de eniggeboren Zoon van God. Toch kwam Jezus naar de Jordaan om door Johannes gedoopt te worden. Dit is een onderdeel van het lijden van Christus hier op aarde.[8] Door Zich te laten dopen, zet Jezus Zich op één lijn met de andere mensen, zondaren dus.[9] Dit terwijl Hijzelf geen zondaar is. De andere mensen beleden hun zonden toen ze gedoopt werden door Johannes, maar Jezus kwam direct uit het water.[10] Een stem uit de hemel klonk: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb.” (zie Mattheüs 3:17b). Hierbij hebben we dus een belangrijk punt: Jezus Christus heeft geen enkele zonde begaan, geen enkele zonde tegen God en geen enkele zonde tegen een mens. Hij kwam naar de aarde als het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt. Dat zei Johannes toen hij de mensen doopte en de volgende dag Jezus tot zich zag komen (zie Johannes 1:19-34, in het bijzonder vers 29). Petrus schrijft aan de gelovigen: “Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt.” (zie 1 Petrus 2:24). Christus heeft de zonden van de gelovigen gedragen door Zijn lijden en sterven. Maar Hij is ook opgestaan uit de dood, om de dood te overwinnen (zie 1 Korinthe 15).

Mattheüs citeert in zijn evangeliebeschrijving veel teksten uit het Oude Testament. De doop van Johannes verdedigt hij echter niet vanuit het Oude Testament. Mattheüs hoefde de doop niet te verklaren, want in Israël was deze op zichzelf niet nieuw.[11] Dus ook niet ten tijde van Johannes de Doper. Waarom niet?
1.     Ten eerste: de heidenen die Jood werden, werden vanwege hun bedreven afgoderij vaak niet alleen besneden, maar ook gewassen.[12] Dit als teken van het definitieve afscheid van het verleden.[13] Er is wel een verschil met de doop van Johannes: Johannes dringt aan op berouw van en de doop voor de Joden (vanaf hun geboorte), hij spreekt niet tot de heidenen die overgingen naar het Joodse geloof.[14]
2.     Een tweede punt waarom de doop in Israël ten tijde van Johannes niet nieuws was: er waren in het Oude Testament rituele reinigingen in het algemeen.[15] Deze reinigingen werden steeds herhaald. Wel was de doop van Johannes enkel gericht op het belijden van de zonden en geen ritueel dat steeds herhaald werd.[16]
Het Oude Testament noemt herhaaldelijk de afwassing (dus de afwassing van de zonden) door middel van water als een beeld van vergeving.[17] Zie bijvoorbeeld Ezechiël 36:24-27.[18] Lezen: Ezechiël 36:24-27.

Johannes was door God geroepen om voorloper van Jezus te zijn. Hij zegt over zichzelf: “Want deze is het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht.” (zie Mattheüs 3:3).

Er zijn overeenkomsten tussen de doop van Johannes en de christelijke doop. De mensen die naar Johannes luisterden, kregen de opdracht om vruchten voort te brengen die de bekering waardig zijn (zie Mattheüs 3:8).[19] Immers: het Koninkrijk der hemelen was nabijgekomen (zie Mattheüs 3:2).[20] We lezen in het evangelie naar Lukas dat Johannes heel concrete opdrachten gaf aan de verschillende soorten groepen mensen (zie Lukas 3:11-14).[21] De opdracht om vruchten voort te brengen die de bekering waardig zijn, geldt nog steeds en wel in het bijzonder voor degenen die gedoopt zijn.

Er zijn ook verschillen tussen de doop van Johannes en de christelijke doop. De doop van Johannes had een tijdelijk karakter. In Handelingen 19:1-7 lezen we dat Paulus in Efeze is en daar discipelen doopte in de Naam van de Heere Jezus, terwijl zij al door Johannes gedoopt waren. De doop van Johannes had dus een tijdelijk karakter. Johannes bereidde de Joden voor op de komst van de Messias op het moment dat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen was.[22] De Messias is na Zijn lijden, sterven en opstanding opgevaren naar de hemel. Johannes onderwees het volk dat zij de inhoud van het teken en zegel van de besnijdenis niet deelachtig waren.[23] Oprecht berouw is geen zaak van woorden en rituelen, maar gaat gepaard met een werkelijke levensverandering.[24] Ook lezen we over Johannes dat hij zegt dat alleen Christus met de Heilige Geest en met vuur zal dopen. Meerdere verklaringen wijzen hierbij op de in het Oude Testament voorzegde uitstorting van de Heilige Geest. Deze uitstorting zou tijdens Pinksteren plaatsvinden. Zelf sluit ik me, gelet op de context, aan bij de uitleg dat de Heilige Geest door Jezus Christus de mensen zal reinigen, samenbrengen en veroordelen (zie ook Mattheüs 3:12).[25]

Dan ga ik nu over op de door Christus ingestelde Heilige Doop, dat is de christelijke doop. De Nederlandse Geloofsbelijdenis citeert in artikel 34 woorden uit Mattheüs 28:19. Lezen: Mattheüs 28:19. Hier lezen we expliciet dat Jezus de Heilige Doop instelt. De discipelen krijgen van Jezus de opdracht om al de volken te onderwijzen over Hemzelf, Jezus. Let wel dat er staat: “al de volken”. Jezus had de discipelen namelijk eerder (zie Mattheüs 10:5-6; 15:24-27) de opdracht gegeven om het Koninkrijk van God alleen aan Israël te verkondigen.[26] De doop is de eerste stap om nieuwe volgelingen van Christus in te wijden in de kerk.[27] De door Christus ingestelde Heilige Doop wordt eenmalig aan een persoon bediend en verschilt hiermee van de Joodse rituele reinigingen, die steeds herhaald werden.[28] Deze doop wordt bediend met de uitgesproken tekst “in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”, en hiermee verschilt deze doop ook met die van Johannes.[29]

Het is goed om een aantal zaken heel scherp te hebben als het gaat om de noodzaak van de door Christus ingestelde Heilige Doop. Omdat deze doop een instelling is van Christus, is deze noodzakelijk.[30] Het doopformulier zegt dat de doop voor ons een heilige ordening van God is.[31] In de gereformeerde leer wordt daarom ernstig gewaarschuwd tegen elke minachting van de Heilige Doop.[32] Dat betekent echter niet dat een ongedoopte geen waar gelovige kan zijn oftewel niet zalig zou kunnen worden.[33] Wel zal een waar gelovige die nog niet gedoopt is, er beslist naar verlangen om gedoopt te worden, omdat de doop een instelling van Christus is.

Naast de instellingswoorden van Christus behoort ook het zichtbare element tot het wezen van de Heilige Doop.[34] Dat is niet het water als zodanig, maar de onderdompeling in of de besprenkeling met water.[35] De oudste vorm van dopen is die door middel van onderdompeling.[36] Sommige kerken doen dit daarom nog steeds. In augustus 2006 kwam bijvoorbeeld de Levend Woord Gemeente te Gorinchem in het regionale nieuws, omdat vier leden van deze gemeente in de Merwede gedoopt werden.[37] Dat gebeurde op een zondagmiddag in het bijzijn van leden van deze gemeente. Meestal gebeurt de doop door onderdompeling binnen in een kerkgebouw, maar toen gebeurde het dus buiten. In onze kerk wordt de doop bediend door middel van besprenkeling met water. Onderdompeling is ook niet zo geschikt voor kleine kinderen. In de instellingswoorden van Christus of elders in de Bijbel lezen we niet dat de doopbediening per sé door middel van onderdompeling dient te gebeuren. Onderdompeling mag dus wel, maar hoeft niet.


2       De betekenis van de Heilige Doop

Aan het begin van deze avond hebben we Romeinen 6 gelezen. In dit hoofdstuk komt in vers 3 twee keer het werkwoord “dopen” (Grieks: βαπτίζω, spreek uit “bapti(d)zo”) voor, en in vers 4 één keer het zelfstandig naamwoord “doop” (Grieks: βάπτισμα, spreek uit “baptisma”). Het werkwoord βαπτίζω komt 77 keer voor in het Nieuwe Testament[38]. Zoals je aan de grafiek kunt zien (in de bijbehorende PowerPoint-presentatie), komt het werkwoord βαπτίζω het meest voor in het Bijbelboek Handelingen (21 keer). Het zelfstandig naamwoord βάπτισμα komt 19 keer voor in het Nieuwe Testament[39]. Zoals je aan de grafiek kunt zien (in de bijbehorende PowerPoint-presentatie), treffen we dit zelfstandig naamwoord ook het meest aan in het Bijbelboek Handelingen (6 keer). Wat heeft dit ons te zeggen? In Handelingen lezen we over heel veel personen afzonderlijk en ook over groepen mensen die tot het geloof in Jezus Christus als de Zaligmaker komen. Vaak lezen we direct daarna dat zij gedoopt werden. Het geloof en de doop zijn dus met elkaar verbonden. Daar wijst ook het doopformulier op.

Als er bij ons in de kerk een doopdienst gehouden wordt, leest de predikant voordat de doopbediening plaatsvindt, altijd een daarvoor opgesteld formulier. Bij de kinderdoop wordt het formulier om de Heilige Doop aan de kinderen te bedienen in zijn geheel gelezen. Bij de volwassendoop wordt het formulier om de Heilige Doop aan de volwassenen te bedienen in zijn geheel gelezen. In het eerste wordt de noodzaak genoemd van de verantwoordelijkheid van de ouders om hun kinderen te onderwijzen in de leer van het Oude en het Nieuwe Testament, in het tweede wordt de noodzaak van het geloof van de volwassene die gedoopt wordt, genoemd. In het doopformulier staat dat de hoofdsom van de leer de Heilige Doop uit drie stukken bestaat. We herkennen in deze drie stukken de drieslag ellende, verlossing en dankbaarheid.[40] Deze drieslag vinden we ook terug in de Heidelbergse Catechismus. Het gaat om een Bijbelse drieslag. Lezen: Romeinen 7:24-25. Deze drieslag is dus ook in het doopformulier te herkennen.

Ten eerste wijst het doopformulier erop dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren zijn. Daarom zijn wij kinderen van de toorn. In het Koninkrijk van God komen wij alleen als we opnieuw geboren worden. De ondergang en de besprenkeling met het water leren ons dat. Door het water wordt ons de onreinheid van onze zielen aangewezen, opdat wij vermaand worden een mishagen aan onszelf te hebben, ons voor God te verootmoedigen, en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf te zoeken. Als tweede stuk noemt het formulier dat de Heilige Doop ons de afwassing van de zonden door Jezus Christus betuigt en verzegelt. Daarom worden wij gedoopt in de Naam van God de Vader, in de Naam van God de Zoon en in de Naam van de Heilige Geest. Op dit laatste kom ik straks nog terug. Ten derde vermaant en verplicht God ons door middel van de Heilige Doop tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk dat wij deze enige God (Vader, Zoon en Heilige Geest), aanhangen, betrouwen en liefhebben met ons gehele hart, met onze gehele ziel en met ons gehele gemoed. Ook dat wij met geheel ons gemoed en met alle krachten de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw, godzalig leven wandelen. Een verbond moet immers van beide kanten komen. En als wij soms uit zwakheid in zonden vallen, dan nog moeten wij niet twijfelen aan Gods genade en ook niet in de zonden blijven liggen, omdat de Heilige Doop een zegel en onbetwijfelbaar getuigenis is dat wij een eeuwig verbond met God hebben.

We zien dus in het eerste stuk en in het derde stuk dat wij in de Heilige Doop leren dat wij vermaand worden om onze reinigmaking en zaligheid in God te zoeken en de drie-enige God lief te hebben. Het doopwater wijst ons niet alleen de reiniging en de vernieuwing aan, maar verkondigt ons ook de mogelijkheid hiervan.[41] Het doopwater is een uittekening van het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden (zie ook 1 Korinthe 6:11).[42]

In het tweede stuk verwoordt het doopformulier heel expliciet wat God de Vader, wat God de Zoon en wat God de Heilige Geest in de doop laten uittekenen en verzegelen.[43] Als wij gedoopt worden in de Naam van de Vader, betuigt en verzegelt de Vader ons dat Hij met ons een eeuwig verbond van genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt, en daarom wil Hij ons met al het goede verzorgen, en al het kwade van ons weren of het kwaad ten onze beste keren. Als wij in de Naam van de Zoon gedoopt worden, verzegelt de Zoon ons dat Hij ons van al onze zonden wast in Zijn bloed, ons in de gemeenschap van Zijn dood en van Zijn opstanding inlijft, zo worden wij van onze zonden bevrijd en worden wij rechtvaardig voor God gerekend. Als wij in de Naam van de Heilige Geest gedoopt worden, verzekert de Heilige Geest ons door dit heilig sacrament dat Hij in ons wil wonen en ons tot lidmaten van Christus wil heiligen, ons toe-eigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zonden, en de dagelijkse vernieuwing van ons leven, totdat wij tenslotte in de gemeente van de uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt gesteld zullen worden.

De bekende kerkhervormer Johannes Calvijn schrijft in zijn Institutie dat de doop het inwijdingsteken is waardoor wij in de gemeenschap van de kerk opgenomen worden, zodat wij door onze inlijving in Christus als Gods kinderen aangemerkt worden.[44] Verder is de doop ons door God gegeven, in de eerste plaats om ons geloof in Hem te dienen, en in de tweede plaats als middel om ons geloof ten overstaan van de mensen te belijden.[45] Calvijn noemt drie vruchten van het geloof uit de doop (dus wat je door het geloof in de doop ziet):
1.     de doop wordt ons door de Heere voorgesteld als symbool en bewijs van onze reiniging;
2.     de doop wijst ons op onze dood in Christus en op het nieuwe leven in Hem (Calvijn verwijst hierbij naar Romeinen 6);
3.     de doop verzekert ons ervan dat wij niet alleen in de dood en het leven van Christus ingeplant zijn, maar dat wij ook op zo’n wijze met Christus Zelf verenigd zijn dat wij delen in al Zijn goederen.[46]

Let wel: dit zijn de vruchten van het geloof uit de doop. Sommigen denken namelijk dat door de bediening van de Heilige Doop de zonden van de gedoopte automatisch vergeven zijn. Anderen hebben het uitgangspunt dat het geloof alleen voldoende is en dat we daarom geen ernst hoeven te maken met de doop. Ik herinner me dat ds. Kos dit overschatting en onderschatting noemde. Hij zei dit in zijn preek in de avonddienst van zondag 17 april 2016, die ging over Zondag 27 van de Heidelbergse Catechismus. Lezen: Heidelberger Catechismus, Zondag 27, vraag en antwoord 72+73. De Bijbel is er duidelijk over: alleen het bloed van Jezus Christus reinigt ons van elke zonde (zie 1 Johannes 1:7). Dus niet de doop. Tegelijkertijd mag de doop wel als pleitgrond dienen.[47] Tijdens de doop worden wij uitwendig met het water gewassen. Op exact dezelfde manier wil God ons door de doop, als Goddelijk pand en waarteken, verzekeren van het feit dat wij door het geloof werkelijk van onze zonden gewassen zijn. Als gedoopte kinderen, gedoopte familieleden, gedoopte kennissen afhaken van of dreigen af te haken van Gods Woord, mag er in het gebed tot de Heere om bekering altijd een beroep gedaan worden op het feit dat zij gedoopt zijn.

Het sacrament van de Heilige Doop is een teken en zegel van de geestelijke reiniging door Christus.[48] Het is dus niet de geestelijke reiniging zelf. Lezen: Efeze 5:26. Calvijn schrijft in zijn Institutie bij deze tekst: “Paulus koppelt het levende Woord en de doop met het water aan elkaar, alsof hij wil zeggen dat door het Evangelie de boodschap tot ons komt dat wij gewassen en geheiligd zijn en dat deze boodschap door de doop bezegeld wordt.”[49] Vervolgens schrijft Calvijn over een tekst uit één van de brieven van Petrus. Lezen: 1 Petrus 3:21. “Petrus voegt er [aan de tekst van Paulus] meteen aan toe dat deze doop niet een verwijderen van vuil op het lichaam is, maar een goed geweten voor God, en dat komt voort uit het geloof.” [50] De doop is het teken van de reiniging van onze zonden door het bloed van Christus, schrijft Calvijn.[51] Een ander teken hiervan is er volgens hem niet.

Naast de Heilige Doop is er nog een ander sacrament: het Heilig Avondmaal. Kenmerkend voor de sacramenten is dat zij heilige zichtbare waartekenen en zegelen zijn, die door God ingesteld zijn (zie Heidelberger Catechismus, Zondag 25, vraag en antwoord 66). Het Heilig Avondmaal is ook door de Heere Jezus Christus ingesteld. In februari van dit jaar heb ik het Heilig Avondmaal besproken hier op de jongvolwassenenkring. Ik heb toen ook uitgelegd hoe het afleggen van geloofsbelijdenis in het midden van de gemeente in relatie staat tot het toegang verkrijgen tot het Heilig Avondmaal. Nadat de doop aan een baby bediend is, wordt in het dankgebed vanuit het doopformulier gebeden tot God de Vader dat de gedoopte kinderen Zijn Vaderlijke goedheid en barmhartigheid mogen bekennen (= belijden).[52] Als we als klein kindje gedoopt zijn, vraagt dat om een reactie van ons: wat doen wij met Gods belofte van vergeving, die aan ons voorhoofd verzegeld is? Geloven wij hierin of verwerpen wij dat? Het is één van beide, een tussenweg is niet mogelijk.


3       De grond van de kinderdoop

In het formulier om de Heilige Doop aan de kinderen te bedienen, lezen we dat wij onze kinderen niet van de Heilige Doop mogen uitsluiten, omdat zij zonder hun weten de verdoemenis in Adam deelachtig zijn en ook zonder hun weten in Christus tot genade aangenomen worden. Het doopformulier pleit dan concreet op twee teksten: Genesis 17:7 en Handelingen 2:39. In Genesis 17:7 lezen we dat God tegen Abraham zegt: “En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u.” Het bijbehorende verbondsteken is de besnijdenis (zie Genesis 17:11). Abraham en zijn mannelijke familieleden, en alle mannen die bij hen hoorden, werden besneden (zie Genesis 17:23-27). Elk jongetje van acht dagen oud moest voortaan besneden worden (zie Genesis 17:12). Niet alleen de jongetjes uit het geslacht van Abraham, maar ook allen die hierbij hoorden, zoals knechten, moesten besneden worden (zie Genesis 17:12-13). Het nalaten van de besnijdenis werd bestraft met de dood (zie Genesis 17:14). In Handelingen 2:39 lezen we dat Petrus zegt: “Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.” Het doopformulier verwijst vervolgens naar de besnijdenis, dat een zegel van het verbond en van de gerechtigheid van het geloof was. Zo heeft ook Christus de kinderen omhelsd, hen de handen opgelegd en hen gezegend (zie Markus 10:16). Omdat de Heilige Doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, zal men de kinderen, die erfgenamen zijn van het Rijk van God en van Zijn verbond, dopen.

Ook de Heidelberger Catechismus behandelt de vraag rond de kinderdoop en legitimeert de kinderdoop onder andere vanuit de besnijdenis. Lezen: Heidelberger Catechismus, Zondag 27, vraag en antwoord 74

De Catechismus is dus heel stellig in het feit dat ook de jonge kinderen gedoopt horen te worden. Lezen: Kolossenzen 2:11-12. Op grond van deze woorden kunnen we zeggen dat de besnijdenis haar heilshistorische vervulling gevonden heeft in de doop.[53] Ook bestaat het genadeverbond in het Oude en het Nieuwe Testament niet uit twee delen, maar dat is in wezen één verbond.[54] Zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament heeft het genadeverbond één Middelaar en schenkt het hetzelfde heil: de genadige aanneming tot kinderen van God (vergelijk Calvijn, Institutie, IV, 16, 11).[55] De christelijk-gereformeerde theologen Van Genderen en Velema schrijven: “Als de kinderen, die in de oude bedeling meegerekend werden als kinderen van het verbond, er nu buiten zouden staan, zou de genade sinds de komst van Christus verminderd zijn!”[56]

Toch is de legitimiteit van de kinderdoop altijd een punt van discussie geweest. Met name omdat er in het Nieuwe Testament niet uitdrukkelijk melding van wordt gemaakt.[57] Ook staat er in het Nieuwe Testament geen uitdrukkelijk bevel om ook kinderen te dopen.[58] Toch lezen we wel dat de apostelen gehele gezinnen gedoopt hebben: het huis van Lydia (zie Handelingen 16:15), dat van de gevangenbewaarder (zie Handelingen 16:32-33) en dat van Stephanas (zie 1 Korinthe 1:16).[59] Het is niet zeker of hier ook kleine kinderen bij waren. In alle drie de gevallen wordt in het Grieks voor “huis” het woord οἶκος (spreek uit “oikos”) gebruikt. Dit woord sluit de kinderen in ieder geval eerder in dan uit.[60] Het betekent in deze situaties namelijk “familie” of “gezin”.[61] Verder is de regel bij de besnijdenis en bij de proselietendoop, om deze ook aan de kinderen toe te passen, in het Nieuwe Testament niet veranderd.[62]

Er is nog een veelgehoord bezwaar tegen de kinderdoop. Dat is dat het geloof aan de doop vooraf moet gaan.[63] Het is inderdaad waar dat we alleen door het geloof het eeuwige leven verkrijgen (dit zinsdeel is een latere toevoeging ter verbetering, 27 april 2017), maar ik stem toch in met wat Van Genderen en Velema hierover schrijven, waarmee het genoemde bezwaar wegvalt: “Als het anders was en als de doop niet van Gods belofte afhing, maar van ons eigen geloof, zouden wij aan onze doop moeten twijfelen, zodra wij aan ons geloof gingen twijfelen.”[64] De tekst Markus 16:16 wordt ook vaak gebruikt als argument voor het uitgangspunt dat het geloof aan de doop vooraf moet gaan.[65] Lezen: Markus 16:16. In vers 16a worden zowel “geloven” als “dopen” genoemd, in vers 16b alleen “geloven”. Hieruit blijkt dat uiteindelijk alleen het geloof doorslaggevend is voor de zaligheid.[66] Er zijn wel gedoopten die het ware geloof nalaten, maar ware gelovigen weigeren de doop nooit.[67] Wanneer Markus 16:16 als argument gebruikt wordt om de babydoop te weigeren, betekent dat ook dat de baby’s van gelovige ouders per definitie verloren gaan en dat lezen we nergens in de Bijbel.

Kortom: alles in de Schrift duidt erop dat de kinderdoop beslist geldig is.

Er zijn mensen die weliswaar als klein kindje gedoopt zijn, maar op volwassenleeftijd ervoor kiezen om zich te laten overdopen. Als argument hebben zij hiervoor dat zij er nu persoonlijk voor kiezen om gedoopt te worden. Dat was niet het geval toen zij als klein kind gedoopt werden. Toen hebben hun ouders ervoor gekozen. Voor dit argument is inderdaad wat te zeggen. Immers: het feit dat je als baby gedoopt bent, vraagt om een keuze van je, zoals ik al eerder heb gezegd. Toch is het beslist niet noodzakelijk om in het geval van het tot geloof komen specifiek voor de herdoop te kiezen, laat staan dat er hiervoor aanwijzingen in de Bijbel te vinden zijn. Als een persoon in de Naam van de Vader, van de Zoon en van de Heilige Geest gedoopt is door een predikant of pastoor, is het niet goed als hij zich nog een keer laat dopen. Zelfs als hij voor het eerst gedoopt is toen hij al volwassenen was. Daarnaast merk ik op dat babydoop iets heel bijzonders in zich heeft. Heel bijzonder blijkt hieruit dat God de Eerste is het leven van de dopeling. Nog voordat een kind die gedoopt wordt, zich hiervan bewust is, strekt God er juist in de Heilige Doop al Zijn hand naar uit.[68] Als je je dit realiseert, zou overdopen dan geen belediging zijn voor God?

Een moeilijke vraag is: ouders die geen levende relatie met de Heere hebben, maar wel lid zijn van een kerk, mogen deze ouders hun kind laten dopen? Immers: zonder het geloof gebruik maken van de sacramenten doet ons niets. Sterker nog: dat klaagt ons aan. Zowel het sacrament van de Heilige Doop alsook het sacrament van het Heilig Avondmaal zijn beide door Christus ingesteld. Daarom dienen wij beslist niet lichtvaardig met de sacramenten om te gaan. Tegelijkertijd betekent dit ook iets anders: is het dan goed wanneer kinderen het teken en zegel van Gods genade onthouden wordt? Ook niet. De kinderen van ouders die lid zijn van een kerk, zijn erfgenamen van het Rijk van God en van Zijn verbond (zie doopformulier). Baby’s kunnen verstandelijk nog niet weten dat zij in Christus geheiligd dienen te worden. Kortom, het is allebei nodig: de ouders dienen te geloven en ze horen hun kinderen te laten dopen.

God belooft ons dat Hij onze zonden vergeeft door het bloed van Zijn Zoon Jezus Christus, en Hij doet dat als wij Hem onze zonden belijden (zie 1 Johannes 1:5-10). De doop mag altijd een pleitgrond zijn van Gods belofte, die in de doop aan het voorhoofd is verzegeld. Die belofte van de vergeving van de zonden is zo ruim, dat wij die met ons menselijk verstand nooit helemaal kunnen bevatten. De Heere schenkt ons werkelijk alles wat wij nodig hebben, als wij tot Hem komen. Zoals we aan het begin van deze avond hebben gezongen (Psalm 81:12, psalmberijming 1773):

Opent uwen mond,
eist van Mij vrijmoedig,
op Mijn trouwverbond.
Al wat u ontbreekt,
schenk Ik, zo gij ’t smeekt,
mild en overvloedig.


Vragen:

  1. Verreweg de meesten van ons zijn gedoopt. Wat betekent het voor u persoonlijk dat u gedoopt bent?
  2. Lees Romeinen 6:3-4 nog eens. Eén van de vruchten van het geloof uit de doop is dat wij in nieuwigheid des levens wandelen. Wat houdt de nieuwe levenswandel concreet in?
  3. Wat vindt u van de in de inleiding door mij gebruikte argumenten voor de kinderdoop?
  4. Tijdens de inleiding zei ik dat ook de kinderen van ongelovige ouders die wel lid zijn van de kerk, gedoopt horen te worden. Bent u het hiermee eens? Waarom wel/niet?
  5. Tijdens de inleiding haalde ik onder andere het derde stuk uit het doopformulier aan, waarin we onder andere lezen over het “uit zwakheid in zonden vallen”. Bij de volwassendoop wordt er vanuit het doopformulier voorafgaand aan de dopeling gevraagd of hij/zij gelooft in de enige waarachtige God. Maar als hij/zij in ongeloof vervalt, maakt dat de aan hem/haar bediende doop ongeldig? Waarom wel/niet? En als hij/zij ongelovig was toen hij/zij gedoopt werd, maakt dat de aan hem/haar bediende doop ongeldig? Waarom wel/niet?
  6. Is de herdoop zo’n ernstige zonde als de motieven hiervoor wel goed zijn? (Een goed motief is bijvoorbeeld het (opnieuw) tot geloof gekomen zijn.)
  7. Welke troost bevat de leer van de Heilige Doop?


[1] J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Romeinen. Christenen tussen stad en synagoge, Kampen: Uitgeverij Kok, 2010 (3e druk, 1e druk: 2006), p. 90
[2] J.D.G. Dunn, Word Biblical Commentary. Deel 38a: Romans 1-8, Dallas, Texas: Word Books, 1988, p. 329
[3] J.D.G. Dunn, Word Biblical Commentary. Deel 38a: Romans 1-8, p. 329
[4] J.D.G. Dunn, Word Biblical Commentary. Deel 38a: Romans 1-8, p. 330
[5] D.J. Moo, The New International Commentary on the New Testament. The Epistle to the Romans, Grand Rapids, Michigan / Cambridge: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 1996, p. 366
[6] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Utrecht: Uitgeverij Kok, 2013 (4e ongewijzigde druk; 3e druk: 2001) (1e druk: 1992), p. 711
[7] Bijbelteksten citeer ik uit de Statenvertaling in de editie van de Gereformeerde Bijbelstichting
[8] J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Derde serie, Afdeling Evangeliën, Matteüs. Het evangelie voor Israël, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok B.V., 1990, p. 68
[9] J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Matteüs, p. 68
[10] J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Matteüs, p. 68
[11] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, Heerenveen: Uitgeverij Groen, 2010 (8e druk) (1e druk: 2004), p. 313
[12] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, pp. 313-314
[13] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 314
[14] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, Grand Rapids, Michigan: Baker Academic, 2008, p. 110
[15] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 110
[16] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 110
[17] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 110
[18] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 110
[19] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[20] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[21] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[22] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[23] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 316
[24] R.T. France, The New International Commentary on the New Testament. The Gospel of Matthew, Grand Rapids, Michigan  /  Cambridge, U.K.: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 2007, p. 111
[25] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 115
[26] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 689
[27] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 690
[28] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 690
[29] D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Matthew, p. 690
[30] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[31] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[32] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[33] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[34] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[35] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[36] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 713
[38] Hoofdtekst van het Nieuwe Testament zoals weergegeven door Nestle-Aland 27
[39] Hoofdtekst van het Nieuwe Testament zoals weergegeven door Nestle-Aland 27
[40] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 319
[41] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 318
[42] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 318
[43] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 319
[44] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Of onderwijzing in de christelijke godsdienst. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), Houten: Den Hertog B.V., 2009, p. 490
[45] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), pp. 490-491
[46] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), pp. 490-495
[47] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 323
[48] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 714
[49] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), p. 491
[50] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), p. 491
[51] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), p. 493
[52] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 723
[53] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 720
[54] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 720
[55] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 720
[56] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 720
[57] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 718
[58] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 327
[59] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 721
[60] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 721
[61] W. Bauer (uitgegeven door K. en B. Aland), Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen Literatur, Berlin/New York: Walter de Gruyter, 1988 (6e druk) (2e druk: 1928), kolomnr. 1137. Deze betekenis geeft Bauer bij οἶκος in Handelingen 16:31 en 1 Korinthe 1:16. Vanuit de context van Handelingen 16:15 mag dit ook gelden voor Handelingen 16:15.
[62] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 721
[63] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 721
[64] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 722
[65] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 722
[66] J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Derde serie, Afdeling Evangeliën, Marcus. Het evangelie volgens Petrus, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok B.V., 1988, p. 401
[67] J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe Testament. Marcus, p. 401
[68] R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 330. Van Kooten citeert: E.F. Vergunst en G. Dekker-van der Kuil, Tussen Mij en u. Over doop en opvoeding, Leiden, J.J. Groen en Zoon, 1991, p. 23

Geen opmerkingen:

Een reactie posten