Op 27 oktober 2016 verzorgde ik voor de jongvolwassenenkring in de kerkelijke gemeente waarvan ik lid ben een inleiding over het sacrament van de Heilige Doop. Hieronder mijn uitgeschreven tekst.
Het sacrament van de Heilige Doop
Inleiding voor de
jongvolwassenenkring op donderdag 27 oktober 2016, geschreven door: Machiel
Lock
|
Zingen: Psalm 81:11,12
Lezen: Romeinen 6:1-23
Inleiding
In Romeinen 6 roept
Paulus de christelijke gemeente van Rome op om niet te zondigen. Als gelovigen
zijn we immers aan de zonde gestorven. Hij wijst hen in vers 3 op het feit dat
zij gedoopt zijn. Wanneer wij in Christus Jezus gedoopt zijn, zijn wij in Zijn
dood gedoopt. Paulus wijst hen nadrukkelijk op de koppeling tussen de dood van
Christus en de doop; het lijkt erop dat zij hier niet aan gewend waren.[1]
In vers 4 gaat de lijn van vers 3 nog wat verder.[2]
Paulus ziet de doop in de vorm van onderdompeling als een afspiegeling van de
begrafenis van Christus.[3]
Paulus ziet de opgestane Christus als de Bron van kracht, door Wie de gelovigen
in staat gesteld worden om anders te leven.[4]
Het belangrijkste punt in vers 4 is niet de doop of het met Christus zijn, maar
het punt waartoe deze zaken horen te leiden, namelijk tot het nieuwe leven.[5]
Onder ons is bijna
iedereen, of misschien wel iedereen, gedoopt. De meesten van ons zijn als klein
kind gedoopt. De vermaning van Paulus om niet te zondigen en zijn beroep
hierbij op de doop, gelden ook voor ons. Vanavond gaat het over het sacrament
van de Heilige Doop. Ik sta stil bij drie aandachtspunten:
1. De instelling van de Heilige Doop
2.
De
betekenis van de Heilige Doop
3. De grond van de kinderdoop
1
De instelling van de Heilige Doop
De Heilige Doop is
geen instelling van mensen, maar van God.[6]
Dat is uitermate belangrijk om vast te houden. Daar kom ik straks nog op terug.
Nu ga ik de doop van Johannes bespreken, ten eerste in relatie tot
vergelijkbare gebruiken in het Oude Testament en ten tweede in relatie tot de
christelijke doop.
Als Jezus vlak voor
Zijn hemelvaart Zijn twaalf apostelen toespreekt, zegt Hij: “Want Johannes
doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet
lang na deze dagen.”[7]
(zie Handelingen 1:5). Wie was deze Johannes? Ik neem jullie mee naar het begin
van de vier evangeliën. Alle vier de evangelisten (Mattheüs, Markus, Lukas en
Johannes) schrijven in het begin over Johannes de Doper.
Deze Johannes preekte
in de woestijn van Judea. Hij zei tegen de mensen die langs hem kwamen: “Bekeert
u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.” (zie Mattheüs 3:2). Ook
zei hij tegen hen: “Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt,
is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur
dopen.” (zie Mattheüs 3:11). Met “Die na mij komt” doelt Johannes op Jezus, de
eniggeboren Zoon van God. Toch kwam Jezus naar de Jordaan om door Johannes
gedoopt te worden. Dit is een onderdeel van het lijden van Christus hier op aarde.[8]
Door Zich te laten dopen, zet Jezus Zich op één lijn met de andere mensen,
zondaren dus.[9] Dit
terwijl Hijzelf geen zondaar is. De andere mensen beleden hun zonden toen ze
gedoopt werden door Johannes, maar Jezus kwam direct uit het water.[10]
Een stem uit de hemel klonk: “Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik
Mijn welbehagen heb.” (zie Mattheüs 3:17b). Hierbij hebben we dus een
belangrijk punt: Jezus Christus heeft geen enkele zonde begaan, geen enkele
zonde tegen God en geen enkele zonde tegen een mens. Hij kwam naar de aarde als
het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt. Dat zei Johannes toen hij
de mensen doopte en de volgende dag Jezus tot zich zag komen (zie Johannes
1:19-34, in het bijzonder vers 29). Petrus schrijft aan de gelovigen: “Die Zelf
onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden
afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij
genezen zijt.” (zie 1 Petrus 2:24). Christus heeft de zonden van de gelovigen
gedragen door Zijn lijden en sterven. Maar Hij is ook opgestaan uit de dood, om
de dood te overwinnen (zie 1 Korinthe 15).
Mattheüs citeert in
zijn evangeliebeschrijving veel teksten uit het Oude Testament. De doop van
Johannes verdedigt hij echter niet vanuit het Oude Testament. Mattheüs hoefde
de doop niet te verklaren, want in Israël was deze op zichzelf niet nieuw.[11]
Dus ook niet ten tijde van Johannes de Doper. Waarom niet?
1. Ten eerste: de heidenen die Jood
werden, werden vanwege hun bedreven afgoderij vaak niet alleen besneden, maar
ook gewassen.[12] Dit als
teken van het definitieve afscheid van het verleden.[13]
Er is wel een verschil met de doop van Johannes: Johannes dringt aan op berouw
van en de doop voor de Joden (vanaf hun geboorte), hij spreekt niet tot
de heidenen die overgingen naar het Joodse geloof.[14]
2. Een tweede punt waarom de doop in
Israël ten tijde van Johannes niet nieuws was: er waren in het Oude Testament
rituele reinigingen in het algemeen.[15]
Deze reinigingen werden steeds herhaald. Wel was de doop van Johannes enkel
gericht op het belijden van de zonden en geen ritueel dat steeds herhaald werd.[16]
Het Oude Testament
noemt herhaaldelijk de afwassing (dus de afwassing van de zonden) door middel
van water als een beeld van vergeving.[17]
Zie bijvoorbeeld Ezechiël 36:24-27.[18]
Lezen: Ezechiël 36:24-27.
Johannes was door God
geroepen om voorloper van Jezus te zijn. Hij zegt over zichzelf: “Want deze is
het van denwelken gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des
roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht.”
(zie Mattheüs 3:3).
Er zijn overeenkomsten
tussen de doop van Johannes en de christelijke doop. De mensen die naar
Johannes luisterden, kregen de opdracht om vruchten voort te brengen die de
bekering waardig zijn (zie Mattheüs 3:8).[19]
Immers: het Koninkrijk der hemelen was nabijgekomen (zie Mattheüs 3:2).[20]
We lezen in het evangelie naar Lukas dat Johannes heel concrete opdrachten gaf
aan de verschillende soorten groepen mensen (zie Lukas 3:11-14).[21]
De opdracht om vruchten voort te brengen die de bekering waardig zijn, geldt
nog steeds en wel in het bijzonder voor degenen die gedoopt zijn.
Er zijn ook
verschillen tussen de doop van Johannes en de christelijke doop. De doop van
Johannes had een tijdelijk karakter. In Handelingen 19:1-7 lezen we dat Paulus
in Efeze is en daar discipelen doopte in de Naam van de Heere Jezus, terwijl
zij al door Johannes gedoopt waren. De doop van Johannes had dus een tijdelijk
karakter. Johannes bereidde de Joden voor op de komst van de Messias op het
moment dat het Koninkrijk der hemelen nabijgekomen was.[22] De Messias is na Zijn lijden, sterven en opstanding opgevaren naar de hemel.
Johannes onderwees het volk dat zij de inhoud van het teken en zegel van
de besnijdenis niet deelachtig waren.[23]
Oprecht berouw is geen zaak van woorden en rituelen, maar gaat gepaard met een
werkelijke levensverandering.[24]
Ook lezen we over Johannes dat hij zegt dat alleen Christus met de Heilige
Geest en met vuur zal dopen. Meerdere verklaringen wijzen hierbij op de in het
Oude Testament voorzegde uitstorting van de Heilige Geest. Deze uitstorting zou
tijdens Pinksteren plaatsvinden. Zelf sluit ik me, gelet op de context, aan bij
de uitleg dat de Heilige Geest door Jezus Christus de mensen zal reinigen, samenbrengen
en veroordelen (zie ook Mattheüs 3:12).[25]
Dan ga ik nu over op
de door Christus ingestelde Heilige Doop, dat is de christelijke doop. De
Nederlandse Geloofsbelijdenis citeert in artikel 34 woorden uit Mattheüs 28:19.
Lezen: Mattheüs 28:19. Hier lezen we
expliciet dat Jezus de Heilige Doop instelt. De discipelen krijgen van Jezus de
opdracht om al de volken te onderwijzen over Hemzelf, Jezus. Let wel dat er
staat: “al de volken”. Jezus had de discipelen namelijk eerder (zie Mattheüs
10:5-6; 15:24-27) de opdracht gegeven om het Koninkrijk van God alleen aan
Israël te verkondigen.[26]
De doop is de eerste stap om nieuwe volgelingen van Christus in te wijden in de
kerk.[27]
De door Christus ingestelde Heilige Doop wordt eenmalig aan een persoon bediend
en verschilt hiermee van de Joodse rituele reinigingen, die steeds herhaald
werden.[28]
Deze doop wordt bediend met de uitgesproken tekst “in de Naam van de Vader, de
Zoon en de Heilige Geest”, en hiermee verschilt deze doop ook met die van
Johannes.[29]
Het is goed om een
aantal zaken heel scherp te hebben als het gaat om de noodzaak van de door
Christus ingestelde Heilige Doop. Omdat deze doop een instelling is van
Christus, is deze noodzakelijk.[30]
Het doopformulier zegt dat de doop voor ons een heilige ordening van God is.[31]
In de gereformeerde leer wordt daarom ernstig gewaarschuwd tegen elke
minachting van de Heilige Doop.[32]
Dat betekent echter niet dat een ongedoopte geen waar gelovige kan zijn oftewel
niet zalig zou kunnen worden.[33]
Wel zal een waar gelovige die nog niet gedoopt is, er beslist naar verlangen om
gedoopt te worden, omdat de doop een instelling van Christus is.
Naast de
instellingswoorden van Christus behoort ook het zichtbare element tot het wezen
van de Heilige Doop.[34]
Dat is niet het water als zodanig, maar de onderdompeling in of de
besprenkeling met water.[35]
De oudste vorm van dopen is die door middel van onderdompeling.[36]
Sommige kerken doen dit daarom nog steeds. In augustus 2006 kwam bijvoorbeeld
de Levend Woord Gemeente te Gorinchem in het regionale nieuws, omdat vier leden
van deze gemeente in de Merwede gedoopt werden.[37]
Dat gebeurde op een zondagmiddag in het bijzijn van leden van deze gemeente.
Meestal gebeurt de doop door onderdompeling binnen in een kerkgebouw, maar toen
gebeurde het dus buiten. In onze kerk wordt de doop bediend door middel van
besprenkeling met water. Onderdompeling is ook niet zo geschikt voor kleine
kinderen. In de instellingswoorden van Christus of elders in de Bijbel lezen we
niet dat de doopbediening per sé door middel van onderdompeling dient te
gebeuren. Onderdompeling mag dus wel, maar hoeft niet.
2 De betekenis van de Heilige Doop
Aan het begin van deze
avond hebben we Romeinen 6 gelezen. In dit hoofdstuk komt in vers 3 twee keer
het werkwoord “dopen” (Grieks: βαπτίζω, spreek uit “bapti(d)zo”) voor, en in vers 4 één keer het
zelfstandig naamwoord “doop” (Grieks: βάπτισμα,
spreek uit “baptisma”).
Het werkwoord βαπτίζω komt
77 keer voor in het Nieuwe Testament[38].
Zoals je aan de grafiek kunt zien (in de bijbehorende PowerPoint-presentatie),
komt het werkwoord βαπτίζω het meest voor in het Bijbelboek Handelingen (21 keer). Het
zelfstandig naamwoord βάπτισμα komt 19 keer voor in het Nieuwe Testament[39].
Zoals je aan de grafiek kunt zien (in de bijbehorende PowerPoint-presentatie),
treffen we dit zelfstandig naamwoord ook het meest aan in het Bijbelboek
Handelingen (6 keer). Wat heeft dit ons te zeggen? In Handelingen lezen we over
heel veel personen afzonderlijk en ook over groepen mensen die tot het geloof
in Jezus Christus als de Zaligmaker komen. Vaak lezen we direct daarna dat zij
gedoopt werden. Het geloof en de doop zijn dus met elkaar verbonden. Daar wijst
ook het doopformulier op.
Als er bij ons in de
kerk een doopdienst gehouden wordt, leest de predikant voordat de doopbediening
plaatsvindt, altijd een daarvoor opgesteld formulier. Bij de kinderdoop wordt
het formulier om de Heilige Doop aan de kinderen te bedienen in zijn geheel
gelezen. Bij de volwassendoop wordt het formulier om de Heilige Doop aan de
volwassenen te bedienen in zijn geheel gelezen. In het eerste wordt de noodzaak
genoemd van de verantwoordelijkheid van de ouders om hun kinderen te
onderwijzen in de leer van het Oude en het Nieuwe Testament, in het tweede
wordt de noodzaak van het geloof van de volwassene die gedoopt wordt, genoemd.
In het doopformulier staat dat de hoofdsom van de leer de Heilige Doop uit drie
stukken bestaat. We herkennen in deze drie stukken de drieslag ellende,
verlossing en dankbaarheid.[40]
Deze drieslag vinden we ook terug in de Heidelbergse Catechismus. Het gaat om
een Bijbelse drieslag. Lezen: Romeinen
7:24-25. Deze drieslag is dus ook in het doopformulier te herkennen.
Ten eerste wijst het
doopformulier erop dat wij met onze kinderen in zonden ontvangen en geboren
zijn. Daarom zijn wij kinderen van de toorn. In het Koninkrijk van God komen
wij alleen als we opnieuw geboren worden. De ondergang en de besprenkeling met
het water leren ons dat. Door het water wordt ons de onreinheid van onze zielen
aangewezen, opdat wij vermaand worden een mishagen aan onszelf te hebben, ons
voor God te verootmoedigen, en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf te
zoeken. Als tweede stuk noemt het formulier dat de Heilige Doop ons de afwassing
van de zonden door Jezus Christus betuigt en verzegelt. Daarom worden wij
gedoopt in de Naam van God de Vader, in de Naam van God de Zoon en in de Naam
van de Heilige Geest. Op dit laatste kom ik straks nog terug. Ten derde
vermaant en verplicht God ons door middel van de Heilige Doop tot een nieuwe
gehoorzaamheid, namelijk dat wij deze enige God (Vader, Zoon en Heilige Geest),
aanhangen, betrouwen en liefhebben met ons gehele hart, met onze gehele ziel en
met ons gehele gemoed. Ook dat wij met geheel ons gemoed en met alle krachten
de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw, godzalig leven
wandelen. Een verbond moet immers van beide kanten komen. En als wij soms uit
zwakheid in zonden vallen, dan nog moeten wij niet twijfelen aan Gods genade en
ook niet in de zonden blijven liggen, omdat de Heilige Doop een zegel en
onbetwijfelbaar getuigenis is dat wij een eeuwig verbond met God hebben.
We zien dus in het
eerste stuk en in het derde stuk dat wij in de Heilige Doop leren dat wij vermaand
worden om onze reinigmaking en zaligheid in God te zoeken en de drie-enige God
lief te hebben. Het doopwater wijst ons niet alleen de reiniging en de
vernieuwing aan, maar verkondigt ons ook de mogelijkheid hiervan.[41]
Het doopwater is een uittekening van het bloed van Jezus Christus, dat reinigt
van alle zonden (zie ook 1 Korinthe 6:11).[42]
In het tweede stuk
verwoordt het doopformulier heel expliciet wat God de Vader, wat God de Zoon en
wat God de Heilige Geest in de doop laten uittekenen en verzegelen.[43]
Als wij gedoopt worden in de Naam van de Vader, betuigt en verzegelt de Vader
ons dat Hij met ons een eeuwig verbond van genade opricht, ons tot Zijn
kinderen en erfgenamen aanneemt, en daarom wil Hij ons met al het goede
verzorgen, en al het kwade van ons weren of het kwaad ten onze beste keren. Als
wij in de Naam van de Zoon gedoopt worden, verzegelt de Zoon ons dat Hij ons
van al onze zonden wast in Zijn bloed, ons in de gemeenschap van Zijn dood en
van Zijn opstanding inlijft, zo worden wij van onze zonden bevrijd en worden
wij rechtvaardig voor God gerekend. Als wij in de Naam van de Heilige Geest
gedoopt worden, verzekert de Heilige Geest ons door dit heilig sacrament dat
Hij in ons wil wonen en ons tot lidmaten van Christus wil heiligen, ons toe-eigenende
hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zonden, en de
dagelijkse vernieuwing van ons leven, totdat wij tenslotte in de gemeente van
de uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt gesteld zullen worden.
De bekende kerkhervormer
Johannes Calvijn schrijft in zijn Institutie dat de doop het inwijdingsteken is
waardoor wij in de gemeenschap van de kerk opgenomen worden, zodat wij door
onze inlijving in Christus als Gods kinderen aangemerkt worden.[44]
Verder is de doop ons door God gegeven, in de eerste plaats om ons geloof in
Hem te dienen, en in de tweede plaats als middel om ons geloof ten overstaan
van de mensen te belijden.[45]
Calvijn noemt drie vruchten van het geloof uit de doop (dus wat je door het
geloof in de doop ziet):
1. de doop wordt ons door de Heere
voorgesteld als symbool en bewijs van onze reiniging;
2.
de
doop wijst ons op onze dood in Christus en op het nieuwe leven in Hem (Calvijn
verwijst hierbij naar Romeinen 6);
3. de doop verzekert ons ervan dat wij
niet alleen in de dood en het leven van Christus ingeplant zijn, maar dat wij
ook op zo’n wijze met Christus Zelf verenigd zijn dat wij delen in al Zijn
goederen.[46]
Let wel: dit zijn de
vruchten van het geloof uit de doop. Sommigen denken namelijk dat door de
bediening van de Heilige Doop de zonden van de gedoopte automatisch vergeven
zijn. Anderen hebben het uitgangspunt dat het geloof alleen voldoende is en dat
we daarom geen ernst hoeven te maken met de doop. Ik herinner me dat ds. Kos
dit overschatting en onderschatting noemde. Hij zei dit in zijn preek in de
avonddienst van zondag 17 april 2016, die ging over Zondag 27 van de
Heidelbergse Catechismus. Lezen:
Heidelberger Catechismus, Zondag 27, vraag en antwoord 72+73. De Bijbel is
er duidelijk over: alleen het bloed van Jezus Christus reinigt ons van elke
zonde (zie 1 Johannes 1:7). Dus niet de doop. Tegelijkertijd mag de doop wel
als pleitgrond dienen.[47]
Tijdens de doop worden wij uitwendig met het water gewassen. Op exact dezelfde
manier wil God ons door de doop, als Goddelijk pand en waarteken, verzekeren
van het feit dat wij door het geloof werkelijk van onze zonden gewassen zijn.
Als gedoopte kinderen, gedoopte familieleden, gedoopte kennissen afhaken van of
dreigen af te haken van Gods Woord, mag er in het gebed tot de Heere om
bekering altijd een beroep gedaan worden op het feit dat zij gedoopt zijn.
Het sacrament van de
Heilige Doop is een teken en zegel van de geestelijke reiniging door
Christus.[48] Het is
dus niet de geestelijke reiniging zelf. Lezen:
Efeze 5:26. Calvijn schrijft in zijn Institutie bij deze tekst: “Paulus
koppelt het levende Woord en de doop met het water aan elkaar, alsof hij wil
zeggen dat door het Evangelie de boodschap tot ons komt dat wij gewassen en
geheiligd zijn en dat deze boodschap door de doop bezegeld wordt.”[49]
Vervolgens schrijft Calvijn over een tekst uit één van de brieven van Petrus. Lezen: 1 Petrus 3:21. “Petrus voegt er
[aan de tekst van Paulus] meteen aan toe dat deze doop niet een verwijderen van
vuil op het lichaam is, maar een goed geweten voor God, en dat komt voort uit
het geloof.” [50] De doop
is het teken van de reiniging van onze zonden door het bloed van Christus,
schrijft Calvijn.[51]
Een ander teken hiervan is er volgens hem niet.
Naast de Heilige Doop
is er nog een ander sacrament: het Heilig Avondmaal. Kenmerkend voor de
sacramenten is dat zij heilige zichtbare waartekenen en zegelen zijn, die door
God ingesteld zijn (zie Heidelberger Catechismus, Zondag 25, vraag en antwoord
66). Het Heilig Avondmaal is ook door de Heere Jezus Christus ingesteld. In
februari van dit jaar heb ik het Heilig Avondmaal besproken hier op de
jongvolwassenenkring. Ik heb toen ook uitgelegd hoe het afleggen van
geloofsbelijdenis in het midden van de gemeente in relatie staat tot het
toegang verkrijgen tot het Heilig Avondmaal. Nadat de doop aan een baby bediend
is, wordt in het dankgebed vanuit het doopformulier gebeden tot God de Vader
dat de gedoopte kinderen Zijn Vaderlijke goedheid en barmhartigheid mogen
bekennen (= belijden).[52]
Als we als klein kindje gedoopt zijn, vraagt dat om een reactie van ons: wat
doen wij met Gods belofte van vergeving, die aan ons voorhoofd verzegeld is?
Geloven wij hierin of verwerpen wij dat? Het is één van beide, een tussenweg is
niet mogelijk.
3
De grond van de kinderdoop
In het formulier om de
Heilige Doop aan de kinderen te bedienen, lezen we dat wij onze kinderen niet
van de Heilige Doop mogen uitsluiten, omdat zij zonder hun weten de verdoemenis
in Adam deelachtig zijn en ook zonder hun weten in Christus tot genade
aangenomen worden. Het doopformulier pleit dan concreet op twee teksten:
Genesis 17:7 en Handelingen 2:39. In Genesis 17:7 lezen we dat God tegen
Abraham zegt: “En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en
tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot
een God en uw zaad na u.” Het bijbehorende verbondsteken is de besnijdenis (zie
Genesis 17:11). Abraham en zijn mannelijke familieleden, en alle mannen die bij
hen hoorden, werden besneden (zie Genesis 17:23-27). Elk jongetje van acht
dagen oud moest voortaan besneden worden (zie Genesis 17:12). Niet alleen de
jongetjes uit het geslacht van Abraham, maar ook allen die hierbij hoorden,
zoals knechten, moesten besneden worden (zie Genesis 17:12-13). Het nalaten van
de besnijdenis werd bestraft met de dood (zie Genesis 17:14). In Handelingen
2:39 lezen we dat Petrus zegt: “Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en
allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.”
Het doopformulier verwijst vervolgens naar de besnijdenis, dat een zegel van
het verbond en van de gerechtigheid van het geloof was. Zo heeft ook Christus
de kinderen omhelsd, hen de handen opgelegd en hen gezegend (zie Markus 10:16).
Omdat de Heilige Doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen, zal men de
kinderen, die erfgenamen zijn van het Rijk van God en van Zijn verbond, dopen.
Ook de Heidelberger
Catechismus behandelt de vraag rond de kinderdoop en legitimeert de kinderdoop
onder andere vanuit de besnijdenis. Lezen:
Heidelberger Catechismus, Zondag 27, vraag en antwoord 74
De Catechismus is dus
heel stellig in het feit dat ook de jonge kinderen gedoopt horen te worden. Lezen: Kolossenzen 2:11-12. Op grond van
deze woorden kunnen we zeggen dat de besnijdenis haar heilshistorische
vervulling gevonden heeft in de doop.[53]
Ook bestaat het genadeverbond in het Oude en het Nieuwe Testament niet uit twee
delen, maar dat is in wezen één verbond.[54]
Zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament heeft het genadeverbond
één Middelaar en schenkt het hetzelfde heil: de genadige aanneming tot kinderen
van God (vergelijk Calvijn, Institutie,
IV, 16, 11).[55] De
christelijk-gereformeerde theologen Van Genderen en Velema schrijven: “Als de
kinderen, die in de oude bedeling meegerekend werden als kinderen van het
verbond, er nu buiten zouden staan, zou de genade sinds de komst van Christus
verminderd zijn!”[56]
Toch is de
legitimiteit van de kinderdoop altijd een punt van discussie geweest. Met name
omdat er in het Nieuwe Testament niet uitdrukkelijk melding van wordt gemaakt.[57]
Ook staat er in het Nieuwe Testament geen uitdrukkelijk bevel om ook kinderen
te dopen.[58] Toch
lezen we wel dat de apostelen gehele gezinnen gedoopt hebben: het huis van
Lydia (zie Handelingen 16:15), dat van de gevangenbewaarder (zie Handelingen
16:32-33) en dat van Stephanas (zie 1 Korinthe 1:16).[59]
Het is niet zeker of hier ook kleine kinderen bij waren. In alle drie de
gevallen wordt in het Grieks voor “huis” het woord οἶκος (spreek uit “oikos”) gebruikt. Dit
woord sluit de kinderen in ieder geval eerder in dan uit.[60]
Het betekent in deze situaties namelijk “familie” of “gezin”.[61]
Verder is de regel bij de besnijdenis en bij de proselietendoop, om deze ook
aan de kinderen toe te passen, in het Nieuwe Testament niet veranderd.[62]
Er is nog een
veelgehoord bezwaar tegen de kinderdoop. Dat is dat het geloof aan de doop
vooraf moet gaan.[63]
Het is inderdaad waar dat we alleen door het geloof het eeuwige leven verkrijgen (dit zinsdeel is een latere toevoeging ter verbetering, 27 april 2017), maar ik stem toch in met wat Van Genderen en Velema hierover schrijven, waarmee het genoemde bezwaar wegvalt: “Als het anders was en als de doop niet van Gods belofte
afhing, maar van ons eigen geloof, zouden wij aan onze doop moeten twijfelen,
zodra wij aan ons geloof gingen twijfelen.”[64]
De tekst Markus 16:16 wordt ook vaak gebruikt als argument voor het
uitgangspunt dat het geloof aan de doop vooraf moet gaan.[65]
Lezen: Markus 16:16. In vers 16a
worden zowel “geloven” als “dopen” genoemd, in vers 16b alleen “geloven”.
Hieruit blijkt dat uiteindelijk alleen het geloof doorslaggevend is voor de
zaligheid.[66] Er zijn
wel gedoopten die het ware geloof nalaten, maar ware gelovigen weigeren de doop
nooit.[67]
Wanneer Markus 16:16 als argument gebruikt wordt om de babydoop te weigeren,
betekent dat ook dat de baby’s van gelovige ouders per definitie verloren gaan
en dat lezen we nergens in de Bijbel.
Kortom: alles in de
Schrift duidt erop dat de kinderdoop beslist geldig is.
Er zijn mensen die
weliswaar als klein kindje gedoopt zijn, maar op volwassenleeftijd ervoor
kiezen om zich te laten overdopen. Als argument hebben zij hiervoor dat zij er
nu persoonlijk voor kiezen om gedoopt te worden. Dat was niet het geval toen
zij als klein kind gedoopt werden. Toen hebben hun ouders ervoor gekozen. Voor
dit argument is inderdaad wat te zeggen. Immers: het feit dat je als baby
gedoopt bent, vraagt om een keuze van je, zoals ik al eerder heb gezegd. Toch
is het beslist niet noodzakelijk om in het geval van het tot geloof komen
specifiek voor de herdoop te kiezen, laat staan dat er hiervoor aanwijzingen in
de Bijbel te vinden zijn. Als een persoon in de Naam van de Vader, van de Zoon
en van de Heilige Geest gedoopt is door een predikant of pastoor, is het niet
goed als hij zich nog een keer laat dopen. Zelfs als hij voor het eerst gedoopt
is toen hij al volwassenen was. Daarnaast merk ik op dat babydoop iets heel
bijzonders in zich heeft. Heel bijzonder blijkt hieruit dat God de Eerste is
het leven van de dopeling. Nog voordat een kind die gedoopt wordt, zich hiervan
bewust is, strekt God er juist in de Heilige Doop al Zijn hand naar uit.[68]
Als je je dit realiseert, zou overdopen dan geen belediging zijn voor God?
Een moeilijke vraag
is: ouders die geen levende relatie met de Heere hebben, maar wel lid zijn van
een kerk, mogen deze ouders hun kind laten dopen? Immers: zonder het geloof
gebruik maken van de sacramenten doet ons niets. Sterker nog: dat klaagt ons
aan. Zowel het sacrament van de Heilige Doop alsook het sacrament van het
Heilig Avondmaal zijn beide door Christus ingesteld. Daarom dienen wij beslist
niet lichtvaardig met de sacramenten om te gaan. Tegelijkertijd betekent dit
ook iets anders: is het dan goed wanneer kinderen het teken en zegel van Gods
genade onthouden wordt? Ook niet. De kinderen van ouders die lid zijn van een
kerk, zijn erfgenamen van het Rijk van God en van Zijn verbond (zie
doopformulier). Baby’s kunnen verstandelijk nog niet weten dat zij in Christus
geheiligd dienen te worden. Kortom, het is allebei nodig: de ouders dienen te
geloven en ze horen hun kinderen te laten dopen.
God belooft ons dat
Hij onze zonden vergeeft door het bloed van Zijn Zoon Jezus Christus, en Hij
doet dat als wij Hem onze zonden belijden (zie 1 Johannes 1:5-10). De doop mag
altijd een pleitgrond zijn van Gods belofte, die in de doop aan het voorhoofd
is verzegeld. Die belofte van de vergeving van de zonden is zo ruim, dat wij
die met ons menselijk verstand nooit helemaal kunnen bevatten. De Heere schenkt
ons werkelijk alles wat wij nodig hebben, als wij tot Hem komen. Zoals we aan
het begin van deze avond hebben gezongen (Psalm 81:12, psalmberijming 1773):
Opent uwen mond,
eist van Mij
vrijmoedig,
op Mijn trouwverbond.
Al wat u ontbreekt,
schenk Ik, zo gij ’t
smeekt,
mild en overvloedig.
Vragen:
- Verreweg de meesten van ons zijn gedoopt. Wat betekent het voor u persoonlijk dat u gedoopt bent?
- Lees Romeinen 6:3-4 nog eens. Eén van de vruchten van het geloof uit de doop is dat wij in nieuwigheid des levens wandelen. Wat houdt de nieuwe levenswandel concreet in?
- Wat vindt u van de in de inleiding door mij gebruikte argumenten voor de kinderdoop?
- Tijdens de inleiding zei ik dat ook de kinderen van ongelovige ouders die wel lid zijn van de kerk, gedoopt horen te worden. Bent u het hiermee eens? Waarom wel/niet?
- Tijdens de inleiding haalde ik onder andere het derde stuk uit het doopformulier aan, waarin we onder andere lezen over het “uit zwakheid in zonden vallen”. Bij de volwassendoop wordt er vanuit het doopformulier voorafgaand aan de dopeling gevraagd of hij/zij gelooft in de enige waarachtige God. Maar als hij/zij in ongeloof vervalt, maakt dat de aan hem/haar bediende doop ongeldig? Waarom wel/niet? En als hij/zij ongelovig was toen hij/zij gedoopt werd, maakt dat de aan hem/haar bediende doop ongeldig? Waarom wel/niet?
- Is de herdoop zo’n ernstige zonde als de motieven hiervoor wel goed zijn? (Een goed motief is bijvoorbeeld het (opnieuw) tot geloof gekomen zijn.)
- Welke troost bevat de leer van de Heilige Doop?
[1]
J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe
Testament. Romeinen. Christenen tussen stad en synagoge, Kampen: Uitgeverij
Kok, 2010 (3e druk, 1e druk: 2006), p. 90
[2]
J.D.G. Dunn, Word Biblical Commentary.
Deel 38a: Romans 1-8, Dallas, Texas: Word Books, 1988, p. 329
[3]
J.D.G. Dunn, Word Biblical Commentary.
Deel 38a: Romans 1-8, p. 329
[4]
J.D.G. Dunn, Word Biblical Commentary.
Deel 38a: Romans 1-8, p. 330
[5]
D.J. Moo, The New International
Commentary on the New Testament. The Epistle to the Romans, Grand Rapids,
Michigan / Cambridge: Wm. B. Eerdmans Publishing Co., 1996, p. 366
[6]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, Utrecht: Uitgeverij Kok, 2013 (4e ongewijzigde
druk; 3e druk: 2001) (1e druk: 1992), p. 711
[7]
Bijbelteksten citeer ik uit de Statenvertaling in de editie van de
Gereformeerde Bijbelstichting
[8]
J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe
Testament. Derde serie, Afdeling Evangeliën, Matteüs. Het evangelie voor Israël,
Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok B.V., 1990, p. 68
[9]
J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe
Testament. Matteüs, p. 68
[10]
J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe
Testament. Matteüs, p. 68
[11]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, Heerenveen: Uitgeverij Groen, 2010 (8e
druk) (1e druk: 2004), p. 313
[12]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, pp. 313-314
[13]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 314
[14]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, Grand Rapids, Michigan: Baker Academic, 2008, p.
110
[15]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 110
[16]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 110
[17]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 110
[18]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 110
[19]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[20]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[21]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[22]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 315
[23]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 316
[24]
R.T. France, The New International Commentary on the New
Testament. The Gospel of
Matthew, Grand Rapids, Michigan
/ Cambridge, U.K.: Wm. B.
Eerdmans Publishing Co., 2007, p. 111
[25]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 115
[26]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 689
[27]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 690
[28]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 690
[29]
D.L. Turner, Baker Exegetical Commentary on the New
Testament. Matthew, p. 690
[30]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[31]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[32]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[33]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[34]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[35]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[36]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 713
[38]
Hoofdtekst van het Nieuwe Testament zoals weergegeven door Nestle-Aland 27
[39]
Hoofdtekst van het Nieuwe Testament zoals weergegeven door Nestle-Aland 27
[40]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 319
[41]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 318
[42]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 318
[43]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 319
[44]
J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Of onderwijzing in de
christelijke godsdienst. Deel 2 (boek
3.17 – boek 4.20), Houten:
Den Hertog B.V., 2009, p. 490
[45]
J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), pp. 490-491
[46]
J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), pp. 490-495
[47]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 323
[48]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 714
[49]
J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), p. 491
[50]
J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), p. 491
[51]
J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel 2 (boek 3.17 – boek 4.20), p. 493
[52]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 723
[53]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 720
[54]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 720
[55]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 720
[56]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 720
[57]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 718
[58]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 327
[59]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 721
[60]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 721
[61]
W. Bauer (uitgegeven door K. en B. Aland), Griechisch-deutsches
Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der frühchristlichen
Literatur, Berlin/New York: Walter de Gruyter, 1988 (6e druk) (2e druk:
1928), kolomnr. 1137. Deze betekenis geeft Bauer bij οἶκος in Handelingen 16:31 en 1 Korinthe 1:16. Vanuit de
context van Handelingen 16:15 mag dit ook gelden voor Handelingen 16:15.
[62]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde
dogmatiek, p. 721
[63]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 721
[64]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 722
[65]
J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte
gereformeerde dogmatiek, p. 722
[66]
J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe
Testament. Derde serie, Afdeling Evangeliën, Marcus. Het evangelie volgens
Petrus, Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok B.V., 1988, p. 401
[67]
J. van Bruggen, Commentaar op het Nieuwe
Testament. Marcus, p. 401
[68]
R. van Kooten, Aan Zijn voeten. Onderwijs
en verdieping in de geloofsleer, p. 330. Van Kooten citeert: E.F. Vergunst
en G. Dekker-van der Kuil, Tussen Mij en
u. Over doop en opvoeding, Leiden, J.J. Groen en Zoon, 1991, p. 23
Geen opmerkingen:
Een reactie posten