In 2013 schreef ik mijn masterscriptie
"Reflecteren op de visie van kerkelijke leiders. Een onderzoek naar het
godsbeeld van predikanten" voor de door mij gevolgde masteropleiding
Theologie & Religiewetenschappen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Dit was niet mijn laatste studieonderdeel, want in 2013-2014 en 2014-2015
volgde ik nog een aantal kerkelijke vakken.
De begeleider bij mijn masterscriptie was prof. dr. H.C. Stoffels, toentertijd
als godsdienstsocioloog verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (hij
is in april 2017 met pensioen gegaan). Ten behoeve van mijn masterscriptie heb
ik onder andere een aantal gesprekken gevoerd met predikanten. Ik vond dat erg
mooi om te doen, omdat we dan actuele informatie en meningen aangereikt krijgen.
Hieronder volgt de uitgeschreven tekst van mijn masterscriptie.
INLEIDING
Godsbeelden…. Zijn deze
vandaag de dag nog wel interessant? In onze huidige maatschappij, waarin
secularisatie een grote rol speelt, zouden we bijna zeggen dat godsbeelden er
niet echt meer toe doen. Toch is er meer aan de hand. Nog altijd zijn er
predikanten werkzaam in kerkelijke gemeenten, die zondag aan zondag de
boodschap vanuit de Bijbel verkondigen aan degenen die onder hun gehoor zitten.
In de verkondiging gaat het erom Wie God is, hoe wij als mensen tegenover God
moeten staan en hoe wij ons leven moeten zien. Dat gebeurt al eeuwenlang.
Predikanten
baseren hun verkondiging op de Bijbel. In de loop der tijd zijn er vele
kerkscheuringen geweest. Dit zegt heel veel. Er is verschil van mening.
Predikanten preken zondags over God. Maar dat gaat niet gepaard zonder een
specifieke kleur. Predikanten bestuderen de Bijbel. In de Bijbel staat veel
over God. In de Bijbel komen zeer veel eigenschappen van God naar voren. Ik
denk bijvoorbeeld aan de volgende teksten:
- "Maar Hij [de HEERE] zei: Ik zal Mijn luister aan u voorbij laten gaan en de Naam van de HEERE voor u uitroepen; en Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm." (Exodus 33:19)
- "De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken." (Psalm 145:17)
- "Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft." (Johannes 3:16)
- "Want onze God is een verterend vuur." (Hebreeën 12:29)
Er zijn diverse belijdenisgeschriften die de kerken structuur geven. Toch moeten er keuzes gemaakt worden in het omschrijven van God. De eigenschappen van God spelen hierin een grote rol. Het maken van keuzes geldt ook voor predikanten, die hun verkondiging richten aan degenen die onder hun gehoor zitten.
Deze
scriptie gaat over het godsbeeld van personen, en in het bijzonder over het
godsbeeld van predikanten. Persoonlijk vind ik het godsbeeld van predikanten
van groot belang, omdat predikanten hun beroep uitoefenen in het Koninkrijk van
God. Het beeld dat predikanten van God hebben, heeft weerslag op hun arbeid.
Voor mij vormde dit de aanleiding om na te gaan hoe predikanten God
omschrijven, welke eigenschappen van God zij benadrukken, of zij van mening
zijn dat God in natuurrampen en ziekten werkt en op welke manier dit het geval
is, hoe zij in de uitoefening van hun ambt over God spreken en hoe hun
privé-opvattingen over God in verhouding staan tot de boodschap die zij aan hun
hoorders overdragen.
De vraagstelling van het
onderzoek is als volgt: Welke soorten godsbeelden zijn bij predikanten te
onderscheiden?
Het doel van het
onderzoek is na te gaan welke soorten godsbeelden bij predikanten te
onderscheiden zijn. Ik spreek bewust van "soorten godsbeelden", omdat
er simpelweg geen "gemiddeld godsbeeld" bestaat. Om achter de soorten
godsbeelden te komen, heb ik een vijftal predikanten geïnterviewd. De
uitkomsten van deze interviews zijn in deze scriptie verwerkt. Het godsbeeld
van predikanten heeft indirect invloed op de prediking van de predikanten. Dat
laatste is echter een vraagstuk apart en is moeilijk te bepalen. Het godsbeeld
van predikanten kan wel een indicatie geven.
In het
eerste hoofdstuk besteed ik aandacht aan de vraag hoe belangrijk godsdienst is
voor het Nederlandse volk. Om een algemene indruk te krijgen van godsbeelden heb
ik diverse literatuur bestudeerd teneinde er achter te komen hoe een
persoonlijk godsbeeld psychologisch te verklaren is. Daarom stel ik de vraag
wat een godsbeeld is en in het bijzonder hoe een persoonlijk godsbeeld tot
ontwikkeling komt. Vervolgens letten we op de verschillende soorten
godsbeelden. We letten op de resultaten van het onderzoek, dat ik heb verricht
in de vorm van interviews, gehouden met een vijftal predikanten. Dit is een
belangrijk element in de scriptie. De gegevens van de interviews worden
geanalyseerd. Tenslotte wordt in de conclusie de vraagstelling van het
onderzoek beantwoord.
Tot slot wil
ik de geïnterviewde predikanten en de begeleider van mijn scriptie, prof. dr. H.C. Stoffels, bedanken voor zijn
opmerkingen en tips gedurende het onderzoek en het schrijven van de scriptie.
Machiel Lock
Giessenburg, augustus
2013.
1. RELIGIE IN NEDERLAND
Is er vandaag de dag in
Nederland nog aandacht voor God? Hier is de laatste jaren wel een ontwikkeling
in geweest. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het onderzoek van Ton Bernts, Gerard
Dekker en Joep de Hart, "God in Nederland 1996-2006" (Kampen: Ten
Have, 2007). Gerard Dekker was al bij het eerste onderzoek van 1966 betrokken
en werkte ook mee in 1996. In de versie van 2007 neemt Dekker het eerste
hoofdstuk voor zijn rekening. Ton Bernts, directeur van het KASKI
(onderzoekscentrum naar ontwikkelingen rond kerk, religie en samenleving),
heeft veel ervaring in kerkelijk beleidsonderzoek en is de auteur van het tweede
hoofdstuk. Joep de Hart, onderzoeker bij het Sociaal Cultureel Planbureau, nam
ook in 1996 deel en beschrijft in het derde hoofdstuk de spirituele
alternatieven voor het kerkelijke aanbod. De auteurs hebben in overleg met
elkaar de vragenlijst opgesteld. Ze zijn verantwoordelijk voor hun eigen
hoofdstuk, maar tekenen wel gezamenlijk voor de conclusies van dit
onderzoek.[1]
Het gaat om het vierde
deel van "God in Nederland". Dit deel onderzoekt hoe het anno 2006
met de christelijke kerk en godsdienst in Nederland gesteld is. Hebben de
kerken nog meer leden verloren? Wat hebben de kerken gedaan om in te spelen op
de behoefte aan nieuwe zingeving? In 1996 kwam aan het licht dat Nederlanders
waarde hechtten aan de kerk als informatiebron. Tevens bleek de gelovigheid
hetzelfde gebleven te zijn als in 1966. Maar is dat in 2006 nog steeds het
geval?
De trend van de laatste
jaren is een dalend kerkbezoek. Dit kan allerlei redenen hebben: de sociale
controle is tegenwoordig minder groot en mensen verwachten misschien andere
dingen van de kerkdiensten.[2] Feit is dat slechts de helft van alle kerkleden
zich nauw verbonden voelt met de kerk. Er zijn meerdere redenen waarom men op
de kerk betrokken is: vanwege geloofsbeleving, gemeenschap, steun of
wereldgerichtheid.[3] Er zijn ook redenen waarom men kerkelijke bijeenkomsten
bezoekt: vanwege de verkondiging, de liturgie, het heilige en de ontmoeting met
andere mensen.[4] De kerk is slechts één van de bronnen van informatie over
religieuze zaken.[5] Relevant is ook het feit dat religie en kerkelijkheid in
de beleving van mensen niet samenvallen.[6] In Nederland neemt het aantal
atheïsten toe.[7] Geloof in God en kerkelijkheid vallen niet volledig samen.[8]
Het geloof in het toeval is toegenomen. De onzekerheid over een leven na de
dood neemt nog steeds toe.[9] Slechts één op de vijf Nederlanders gelooft in
een hemels leven na de dood.[10] Duidelijk is dat de kerken hun aanhang in
Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog zagen dalen. Vooral ten gevolge van de
migratie groeide de aanhang van andere religieuze groeperingen. Na het
christendom is de islam nu de tweede grootste godsdienst in Nederland.[11]
Het aantal
mensen dat zich in West-Europa en ook in Nederland gelovig noemt, is gedaald.
Het geloof heeft voor het geringer aantal gelovigen wel een grote betekenis.
Het geloof van de mensen is veelzijdig: het houdt zeer verschillende
overtuigingen en levensbeschouwingen in. Er zijn drie categorieën van
"gelovigen" te onderscheiden:
1. een transcendente – godsdienstige overtuiging;
2. een transcendente – niet-godsdienstige overtuiging;
3. een immanente overtuiging.
Veertig procent van de
Nederlanders heeft een traditioneel godsdienstig geloof. Er is een sterke
samenhang tussen kerkelijkheid en godsdienstig geloof. De godsdienstig
gelovigen vormen een kerngroepering binnen de gehele religieuze wereld.[12]
Bernts, Dekker en De Hart zijn de verslaggeving van hun
onderzoek begonnen door een beschrijving te geven van de ontwikkelingen in en
met betrekking tot de traditionele christelijke godsdienstigheid en
kerkelijkheid. Uit die beschrijving blijkt duidelijk dat de ontkerkelijking nog
steeds doorgaat en dat de traditioneel christelijke opvattingen minder aanhang
ondervinden. Maar het totaalbeeld verandert niet: "Het grootste deel van
de Nederlandse bevolking voelt zich met het christendom verwant."[13] Dit gegeven is dan ook niet in strijd met de
conclusie dat het (traditionele) kerkelijke christendom sterk aan aanhang heeft
verloren. Wel kan hierbij gezegd worden dat er geen andere overheersende
levensbeschouwing voor in de plaats is gekomen. Wat het kerkelijk leven betreft
moeten we constateren dat alle gegevens op een verdere achteruitgang van de
traditionele kerkelijkheid wijzen.[14]
Over het
geloof in God als basis voor de moraal blijven de meningen gelijk verdeeld. Het
belang van religie wordt vooral gezien in haar morele en rituele functies.
Kerkelijke betrokkenheid leidt tot maatschappelijke betrokkenheid in de vorm
van vrijwilligerswerk.[15] Er is steeds minder aanhang voor de vormende rol van
religie voor onze samenleving. De kerken worden niet als de meest betrouwbare
tipgevers gezien in geval van maatschappelijke of politieke kwesties. Over de
omgang met religie in de publieke ruimte wordt erg verschillend gedacht.[16]
De eerste vraag van de auteurs is:
"In hoeverre wordt anno 2006 religie gewaardeerd in haar functies voor
mens en samenleving?" Met andere woorden: in hoeverre Nederlanders religie
waarderen als een bron van sociaal kapitaal. Religie wordt belangrijk gevonden
vanwege de rituelen bij speciale gebeurtenissen. Hier komt bij dat religie
vooral gewaardeerd wordt als een moreel oriëntatiepunt bij de opvoeding en bij
het behoud van waarden en normen. Ook minstens de helft van de niet-kerkelijke
Nederlanders onderschrijft deze functie van religie. Verder is de mate waarin
het geloof in God als basis voor de moraal wordt gezien in vergelijking met
1996 niet minder geworden.[17]
Veel Nederlanders
beschouwen religie eerder als iets persoonlijks dan als een collectieve
aangelegenheid, en eerder als een verbinding met een zoekproces dan als een
vaste zekerheid. Individualistische opvattingen van religie worden het minst
gewaardeerd door kerkgaande protestanten. Een ruime meerderheid, zowel binnen
als buiten de kerken, is ervan overtuigd dat de waarheid innerlijk ervaren moet
worden. De helft van de bevolking sluit niet uit ooit de aanwezigheid van een
God of hogere macht te hebben ervaren. Kerkgaande protestanten en gelovige
buitenkerkelijken zeggen het vaakst de aanwezigheid van een God of hogere macht
te hebben ervaren. "Nieuwe spirituelen" vormen een kerngroep in het
milieu van de postmoderne spiritualiteit; zij voelen zich het meest betrokken
bij de belangrijkste kenmerken daarvan (zoekreligiositeit,
ervaringsspiritualiteit, bidden als meditatievorm, belangstelling voor
zelfbezinning, geloof in magisch handelen).[18]
De schrijvers stellen dat "oude
organisatievormen op allerlei levensterreinen plaats maken voor nieuwe".[19] Maar dit is volgens hen niet hetzelfde als het
verdwijnen van interesses. De leegloop van de grote kerken wil niet zeggen dat
er geen interesse is in levensbeschouwelijke onderwerpen. Wel veranderen de
maatschappelijke verschijningsvormen van religie. Dat heeft om te beginnen
betrekking op de interpretatie van religie. Religie blijkt anno 2006 door de
Nederlanders vooral beschouwd te worden als "een individuele
aangelegenheid" en zij kan volgens hen uit vele bronnen opkomen. Religie
is een dynamisch begrip geworden en veronderstelt een actieve houding: zij
heeft meer te maken met een zoektocht dan met vaste overtuigingen. In het
onderzoek van Bernts, Dekker en De Hart blijkt dat mensen nog steeds
geïnteresseerd zijn in religieuze thema's en gevoelig zijn voor een geestelijke
dimensie van het leven. Meer dan de helft van de mensen die ondervraagd zijn
door Bernts, Dekker en De Hart verklaart
behoefte te hebben in het overdenken van de zin van het leven en onderschrijft
ook zonder voorwaarden de stelling dat "er iets is dat mens, wereld en
natuur tot in de kern verbindt".[20]
De ruime meerderheid van de Nederlanders
is ervan overtuigd dat de waarheid innerlijk ervaren moet worden. De helft
sluit niet uit ooit op één of andere wijze de aanwezigheid van een hogere
macht, hogere kracht of God te hebben ervaren. Veel mensen stellen ooit diep
geraakt te zijn door de schoonheid van de natuur, 30 tot 36% heeft ooit het
gevoel gehad dat alles volmaakt was, dat men één was met alle dingen, dat men
in nauw contact was met iets heiligs.[21]
De godsdienst vormde lange tijd een
belangrijke basis voor de eensgezindheid onder de Nederlanders. De
samenbindende kracht van de zuilen is sinds 1960 sterk afgenomen en lijkt plaats
te hebben gemaakt voor meer individueel getinte vormen van affiniteit.[22]
Hoe is de nieuwe situatie te waarderen?
Is er veel veranderd in de afgelopen tien jaar? De auteurs stellen vast dat de
kerkelijke betrokkenheid sterk is achteruitgegaan, met name de kerkgang. Maar
de mate van geloof is in geringere mate achteruitgegaan en kent een rijke
verscheidenheid. Het geloof is echter wel verder geïndividualiseerd. Tegenover
de ontkerkelijking staat een positief beeld van religie als sociaal en moreel
kapitaal. Als we het morele aspect vergelijken met eerdere metingen, dan zien
we dat dit nagenoeg even sterk aan religie wordt toegeschreven als tien jaar
geleden het geval was. Al bezoeken Nederlanders steeds minder de kerken, men
wil religie en ook de kerken niet missen. De gegevens van "God in
Nederland 2006" kunnen we zo typeren: "religie is voor veel mensen
een onbelangrijke hoofdzaak geworden".[23]
De religie echter waarover nu weer zo ongestoord in de samenleving wordt gediscussieerd,
is een andere dan de traditionele kerkelijke religie. Tegenover de huidige,
meer omvattende maar ook sterk individueel beleefde religie, dienen overheid
en samenleving opnieuw hun houding te bepalen. Die religie zal men positief
moeten benaderen, ook als men het principe van scheiding van kerk en staat wil
handhaven. Of die positieve houding moet resulteren in steun van de overheid
aan religieuze instellingen en activiteiten is een volgende vraag.[24]
De schrijvers Ton Bernts, Gerard Dekker en Joep de Hart
constateren dat "de kerkelijke betrokkenheid sterk achteruitgegaan is,
met name de kerkgang. Maar de mate van geloof is in geringere mate
achteruitgegaan en kent een rijke verscheidenheid. Wel is dit geloof verder
geïndividualiseerd en vormt daarmee een sterker contrast met traditionele
aspecten van de religie. Kerk en religie vallen allang niet meer samen."[25] Ik vind dit een interessant aspect. Ik stem er
ook van harte mee in. Een veel gehoorde geloofservaring van mensen is dat er
wel "iets" moet zijn, dat wil zeggen: iets van/als een hogere macht.
Deze aanname komt vaker voor dan voorheen. Het is dus lang niet meer zo vanzelfsprekend
dat mensen geloven in de God Die al vele eeuwen gediend werd. Een eigen
aanname over een "iets" wordt tegenwoordig veel vaker gehoord. De
schrijvers stellen dat "de leegloop van de grote kerken niet verward moet
worden met desinteresse in levensbeschouwelijke onderwerpen of het opdrogen
van religie als inspiratiebron. Wel zijn de maatschappelijke verschijningsvormen
van religie ingrijpend aan het veranderen."[26]
Dat is dus een zin die volledig aansluit bij het veelgehoorde
"ietsisme".
Herman Vuijsje (1946) is
socioloog en schrijver. Hij is één van de beste beschouwers van de Nederlandse
cultuur en maatschappij. "Pelgrim zonder god" (1990) werd een bestseller
en met "Correct" was hij zijn tijd vooruit. Het boek "Tot hier heeft de Heer ons geholpen. Over
godsbeelden en goed gedrag" (2007) is een
beschrijving van onze verhouding tot godsdienst en moraal en is ook een
zoektocht naar nieuwe beelden van God, de bovennatuurlijke wereld en het
hiernamaals. Herman Vuijsje heeft een centrale vraag: "Wat hebben we
tegenwoordig aan godsbeelden voor ons goede gedrag?" Vuijsje begint zijn
boek door vast te stellen dat God "hot" is. Godsdienstige
ontwikkelingen zijn niet te beïnvloeden door beleid.[27] Vuijsje stelt in zijn
boek de vraag naar "de toekomstige houdbaarheid van de aan het christendom
ontleende moraal vanuit een 'positieve grondhouding'".[28]
Herman Vuijsje beschrijft hoe de God van Nederland verdwijnt of tenminste
verandert (in Nederland gaat de ontkerkelijking nog sneller dan elders in
Europa), hoe de Nederlandse religiositeit langzaam van een moreel veeleisende
godsdienst naar een individualistischer en vrijblijvender "ietsisme"
overgaat.[29] Vuijsje zegt dat de betekenis van het christelijk geloof een
"morele" ontwikkelingsfase is tussen het pantheïsme van onze
voorouders en het ietsisme, dat nu opkomt. Vuijsje stelt de vraag of we het
vooruitgangsgeloof van het christendom en de Verlichting ingeruild hebben voor
pessimisme. Nee, eerder voor een vorm van escapisme, zegt Vuijsje: we denken er
maar liever niet te veel over na.[30]
Volgens Vuijsje bracht God ons de regels bij van goed en kwaad, maar maakte hij
daarbij zelf ook een leerproces door. Vooral in de afgelopen eeuw werd hij
steeds minder veeleisend en steeds minder ''persoonlijk". Wie nu nog
behoefte heeft aan een persoonlijke god of godin, die moet er zelf maar één in
elkaar knutselen, zegt Vuijsje.[31]
Ik begrijp het punt dat Vuijsje wil maken, maar ik denk niet dat ik zou zeggen
dat God verandert. Het beeld van God is in de loop der tijd wel deels veranderd. Ik
sluit me aan bij Cornelis Sanders, als hij stelt dat het "anders denken over God
niet verwerpelijk is. Al onze begrippelijke kennis is immers voorlopig,
onvolledig, niet absoluut en universeel. Naar mijn overtuiging zullen wij in
ons theologisch doordenken en discussiëren … minder concreet mensvormig over
God moeten gaan spreken."[32] Hier kom ik later nog op terug.
Herman
Vuijsje gaat ook in op de predestinatieleer, die de gedachte van beloning of
straf in het hiernamaals radicaal verwierp. Dat wil zeggen dat de mens al
voorbeschikt is, onze gedachten stonden reeds vast. Maar zulke verwachtingen
zijn volgens Vuijsje niet meer reëel in een tijd waarin de globalisering alle
leed van de wereld binnen ons gezichtsveld brengt. De confrontatie met dat
lijden brengt een gevoel van schuldige nalatigheid bij ons teweeg. Vuijsje zegt
verder dat de God van Nederland steeds moeilijker wordt en uiteindelijk in
lucht opgaat, maar de Sint van Nederland is een vaderfiguur en een baken van
toewijding in een baaierd van vrijblijvendheid.[33]
Rituelen spelen een belangrijke rol bij "alternatieve" vormen van
gewetensbevestiging. In hoofdstuk 11 van zijn boek beschrijft Vuijsje deze
nieuwe rituelen als "cascorituelen", die veel ruimte laten voor een
individuele invulling en daardoor goed zijn toegesneden op onze tijd en op een
multiculturele samenleving. De consument krijgt een basisproduct aangeboden met
mogelijkheden voor afbouw naar eigen smaak. Cascorituelen zijn ook flexibel in
de tijd: ze passen zich aan in gevallen van veranderende opvattingen en
geloofsstemmingen.[34]
Solidariteit in het "werelddorp" is anoniem en globaal, en daardoor onbaatzuchtig.
Degenen die ervan profiteren zijn onbekende mensen in verre landen. Juist
post-christelijk Europa wordt uitgedaagd om ernst te maken met het christelijke
ideaal dat "de deugd zijn eigen beloning is", zegt Vuijsje.[35] De
centrale vraag hierbij is: "Hoe zit het met de normen en waarden die de
Nederlanders blijkbaar zo dierbaar zijn en die verankerd liggen in een
calvinistische geloofsovertuiging?" Vuijsje ziet het gevaar van een moreel
vacuüm, maar hij laat ook zien hoe door het blijven vertellen van "grote
verhalen", zoals over de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog en over een
groeiende wereldwijde anonieme solidariteit, een nieuwe moraliteit ontstaat,
maar nu zonder dreiging van straf of hoop op beloning in het hiernamaals. Vuijsje
stelt dan ook als afsluiting dat de "goede werken" van de toekomst
het moreel gedrag is, in het werelddorp dat steeds meer de vorm van een
globale, anonieme solidariteit aanneemt. Daarmee vervliegt de gedachte dat
goede daden zullen worden vergolden door de ontvangers en de getuigen
ervan.[36]
Herman
Vuijsje beschrijft heel helder de ontwikkeling in Nederland en West-Europa. Wel
maakt hij een scherpe tegenstelling tussen onze maatschappij en de eerdere
situaties. Dat doet hij bijvoorbeeld ook aan het einde van zijn boek. Hij zegt
dat de barmhartige Samaritaan (Lukas 10:25-37) het eigenlijk maar gemakkelijk
had, in vergelijking met een "hedendaagse barmhartige Europeaan".[37]
De barmhartige Samaritaan kon immers rekenen op een beloning in het hiernamaals.
Het was maar één sloeber langs de kant van de weg die hij geholpen heeft,
terwijl wij het lot kennen "van alle sloebers langs al 's Heeren
wegen". En zij allen zijn onze naasten die we ingevolge de gulden regel
moeten liefhebben als onszelf, stelt Vuijsje.[38] Dat klopt, maar dat was op
het moment dat Jezus deze gelijkenis uitsprak, niet anders. Hoe vaak lezen we
niet in de evangeliën dat het onderwijs van Jezus haat en nijd opleverde, bij
verschillende groepen mensen? En Jezus zegt Zelf dat we onze naaste lief moeten
hebben als onszelf, dat gold ook toentertijd. Ik kan me wel goed vinden in de
stelling dat God in de beleving van meerdere personen in een rap tempo vervaagt. Het geloof in een persoonlijke God
en in het hiernamaals is minder geworden. De naastenliefde is echter blijven
bestaan. Hoe is dit bij predikanten?
Nu is al uit eerder
onderzoek gebleken dat het voor enige predikanten niet vanzelfsprekend is om
in God geloven. Het onderzoek van Hijme Stoffels, godsdienstsocioloog aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam, geeft aan dat één op de zes pastores niet weet
of er een God (of hogere macht) bestaat of zelfs het bestaan van God ontkent.[39] Er is tegenwoordig ook bij predikanten een
steeds vrijere omgang in de manier waarop over God gedacht wordt. Het kwam zo
ongeveer honderd jaar geleden wel voor dat predikanten twijfelden aan het
bestaan van God. Denk aan Conrad Busken Huet, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en
Allard Pierson. Zij stopten echter met het predikantschap. Tegenwoordig gebeurt
het vaker dat "twijfelende" predikanten in het ambt van predikant
blijven functioneren.
Om de zaken helder voor
ogen te houden, moeten we niet meteen met de deur in huis vallen en de vraag
beantwoorden welk godsbeeld predikanten hebben. Laten we eerst eens stilstaan
bij het begrip "godsbeeld" en hoe zich het godsbeeld bij een individu
ontwikkelt. Wat is nu eigenlijk een godsbeeld en hoe ontwikkelt zich het
godsbeeld van een individu? In dit hoofdstuk tracht ik antwoord te geven op
deze vraag. We kunnen deze thematiek heel breed opvatten. Het gaat mij om het
specifieke godsbeeld dat mensen hebben. Hier valt heel veel over te zeggen,
maar om de zaken helder voor ogen te krijgen en ons te focussen op het
godsbeeld van predikanten, is het relevant hier eerst onze aandacht op te
richten.
Het begrip
"godsbeeld" stamt van de kerkvaders, die meenden dat de imago Dei in
de menselijke ziel is ingeprent of in het lichaam is ingebracht. Als zo'n beeld
spontaan opduikt, moet dat binnen de psychologische beschouwingswijze worden
opgevat als een symbool van het zelf.[40]
Ana-Maria Rizzuto is
geneeskundige professor in de psychiatrie. Rizzuto maakt onderscheid tussen het
godsbeeld en het godsconcept. Onder het godsbeeld verstaat zij "God zoals
beleefd en ervaren door het individu". Het godsconcept verwijst naar
kennis over God op het rationele niveau. Rizzuto stelt dat "het
geloof in God" of de afwezigheid ervan afhankelijk is van de "identiteit van ervaring", waarbij het
ontwikkelingsmoment een grote rol speelt.[41]
Rizzuto
onderzoekt het ontstaan, de ontwikkeling en het gebruik van onze godsbeelden.
Ze maakt gebruik van zowel geneeskundig materiaal op basis van de
levensgeschiedenissen van de twintig patiënten als gegevens uit de werken van
bijvoorbeeld Sigmund Freud en Donald Winnicott. Waar Freud van mening is dat
het geloof in God gebaseerd is op de opvatting van een kind over zijn vader
(bijvoorbeeld door de vader als beschermer te zien), stelt Rizzuto dat het
godsbeeld uit verschillende bronnen kan putten en een belangrijk element is in
iemands kijk op zichzelf, op anderen en op de wereld om ons heen.[42]
Ana-Maria Rizzuto geeft
in haar boek een weergave van het proces van ontwikkeling in het geloof in
God.[43] Haar onderzoek gaat uit naar de mogelijke oorsprong van de individuele
privé-voorstellingen van God en de latere uitwerking hiervan. Rizzuto's
onderzoek baseert zich vooral op de theorie van objectrelaties, om hiermee te
laten zien hoe mensen God zien als een overgangsobject om in een psychologische
behoefte te voorzien, die betekenis geeft in het persoonlijk leven. Rizzuto
stelt dat wanneer het kind in aanraking komt met God, het fundament van het
individuele godsbeeld gelegd is. Ze schrijft immers: "No child arrives at
the "house of God" without his pet God under his arm."[44] Dit is
een belangrijke constatering, waar ik persoonlijk achter kan staan. De eerste
indruk is altijd veelzeggend. Toch kunnen we er niet omheen dat een persoon
zich ontwikkelt, en dus ook iemands godsbeeld.
Als het gaat
om het geloof in God met als doel in een psychologische behoefte te voorzien,
zijn er meerdere personen die een bepaalde visie hebben in die richting. Carl
Gustav Jung (1875-1961, Zwitsers psychiater) poneert de werkelijkheid van een
godsbeeld als een eenheid, als een scheppend en transcendent symbool, dat in
staat is heterogene, psychische fragmenten samen te brengen, of gepolariseerde
tegenstellingen te verenigen.[45]
In hoofdstuk 2 van haar
boek presenteert Rizzuto de theorie van Freud. Het gaat over Freuds theorie van
de psychoanalyse bij het vaststellen van de theoretische basis van
objectrelaties en de dieptepsychologie. Het verschuift uiteindelijk meer naar
objectrelaties, en de menselijke behoefte om gehecht te zijn aan deze objecten.
Rizzuto probeert haar theorie in onderscheiding van Freud te kenschetsen door
uitbreiding van de primaire relatie met een vader als een primaire verzorger.
Het onderzoek probeert te zoeken naar de vraag hoe de ontwikkeling van de
relatie met het primaire object correleert met het overgangsobject dat God
vertegenwoordigt. Eerst wordt een levensgeschiedenis beschreven met als doel na
te gaan waar positieve en traumatische ervaringen waren, en om te bepalen hoe
de mensen dachten over God tijdens verschillende perioden in de
ontwikkelingsstoornissen. Ten tweede wordt een spirituele geschiedenis
beschreven naar religieuze ervaringen van een persoon, uit de kindertijd naar
het heden.[46]
De
representatieve, ervaringsgerichte en gefantaseerde geschiedenis van het
godsbeeld van elk individu verleent psychologische kracht. God wordt een
veelzijdig "voorwerp" met enkele dominante trekjes. De psychologische
beperkingen en de macht van God ontlenen aan deze kenmerken de oorspronkelijke
objecten, alsmede uit de gelovige creatieve kracht van fantasie. Wensen,
verdedigingen en angsten vormen volgens Rizzuto de kern van ons godsbeeld.[47]
Rizzuto
concludeert dat zolang kinderen hun notie van causaliteit kunnen volgen naar
het einde en hun vragen beantwoord zijn door hun ouders, zij sommige precaire
godsbeelden gefabriceerd hebben vanuit hun ouderlijke voorstellingen. Zij
concludeert ook dat zolang de capaciteit er is om te symboliseren, te
fantaseren, en bovenmenselijke wezens te creëren, God in menselijke
voorstellingen zal blijven bestaan, althans, in ieder geval in het
onbewuste.[48] In de loop van de ontwikkeling van elk individu produceert zich
een eigenzinnig en zeer persoonlijke voorstelling van God, die verkregen is
vanuit zijn eigen objectrelaties, en vanuit zijn evoluerende
zelfvoorstellingen, en vanuit zijn milieusysteem van
overtuigingen.[49]
Rizzuto
concludeert dat de mens behoefte heeft aan een overgangsobject als een
emotionele teddybeer om zich te helpen goed te kunnen functioneren. Kinderen
worden geboren in de mythologische context van dromen en wensen en deze
mythologie zal door het kind gebruikt worden voor zijn eigen godsbeeld.[50]
Echter, terwijl Freud religie en God afdoet als "wenselijke kinderachtige
illusie", zegt Rizzuto het hier niet mee eens te zijn, zij zegt dat
"mensen niet kunnen zijn als mensen zonder illusies".[51]
Rizzuto
stelt zich mijns inziens sterk op door zich te verwijderen van Freud. Freud
ziet religie enkel als een persoonlijke bescherming die mensen zoeken. Freud
zegt dat religie een "wenselijke kinderachtige illusie" is. Rizzuto
stelt dat "mensen niet kunnen zijn als mensen zonder illusies".[52]
Rizzuto's onderzoek lijkt het idee te bevestigen dat mensen zich tot God wenden
alsof God een ouder is en God een innerlijke leegte kan opvullen en bevestigen.
Het blijven echter illusies, alleen Rizzuto waardeert deze positief. Mijns
inziens stelt Rizzuto zich niet ver van Freud, ook al bedoelt zij het niet als
zodanig. Terwijl Rizzuto afstand neemt van de object-relatietheorie als een
afzonderlijke benadering van de psychoanalyse, blijkt ondertussen wel dat zij
zich niet ver verwijdert van Freuds denken. Ook zij benadrukt het eerste
godsbeeld dat een kind ontvangen heeft. De verdergaande ontwikkeling van het
individuele godsbeeld komt bij Rizzuto minder goed uit de bus. Het enige
verschil met Freud is dat Rizzuto stelt dat het godsbeeld niet enkel subjectief
is. Het godsbeeld is volgens haar ook een transitioneel object. Het lijkt mij
daarom dat ze zich minder ver van Freud verwijdert dan ze zich bewust is.
Carl Gustav Jung zegt dat
het uiteraard aan de eeuwige vermenging van object en imago ligt, dat mensen zich
geen verschil kunnen indenken tussen "God" en het
"godsbeeld". De vraag wat God op zichzelf is, valt buiten het terrein
van de psychologie.[53] Voor Jung is als godsbeeld acceptabel al hetgeen een
individu als God zegt te ervaren, dat wat voor het individu de hoogste waarde
vertegenwoordigt, of hij dit nu bewust of onbewust tot uitdrukking brengt.[54]
Ook het onbewuste tot uitdrukking brengen valt er dus onder. Het godsbeeld van
persoon kan zo diep verankerd zijn in een persoon, dat hij haast niet (meer)
weet dat hij een specifiek godsbeeld heeft.
Ook Rizzuto
spreekt over een ontwikkeling in het godsbeeld van een individu. Rizzuto stelt
dat het godsbeeld diep verankerd is in het individu. Dit is juist en heeft
effect op allerlei zaken, ook in het predikantschap. Het is van belang hoe het
godsbeeld van predikanten doortrekt in allerlei meningen die zij hebben,
bijvoorbeeld in de mening hoe God werkt in natuurrampen.
Ook in één
persoon zelf kunnen affectief en inhoudelijk verschillende godsbeelden gevonden
worden. De theologisch inhoudelijke typering laat zien dat godsbeelden niet
alleen door het levensverhaal, maar ook door de maatschappelijke en de
culturele context bepaald worden.[55]
Als het gaat om het
denken over God, kunnen we ons bijvoorbeeld verdiepen in de literatuur van
Cornelis Sanders. Sanders is emeritus hoogleraar in de Geschiedenis van de
Psychologie, de Theoretische Psychologie en de Wijsbegeerte van de Psychologie
aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij schreef diverse essays over de
problematiek van religie, psychologie en wetenschapstheorie.
Cornelis
Sanders doet in zijn essay "Het godsbeeld te boven" een poging om de
oorspronkelijke inspiraties, die aan de joods-christelijke traditie ten
grondslag liggen, opnieuw tot leven te brengen. Dit omdat deze traditie voor
veel West-Europeanen krachteloos en nietszeggend geworden is, vanwege
verouderde theologische voorstellingen. Het sluit aan bij de problematiek van
zoekende personen die nog niet geheel los zijn van de christelijke traditie
waarin ze zijn opgevoed. De centrale vraag van het essay van Sanders luidt:
"Kan in onze cultuursituatie, doordrenkt van wetenschap en techniek, het
woordje "god" op een dusdanige manier worden gebruikt dat het blijft
verwijzen naar een reële werkelijkheid die reëel ontmoet kan worden, zoals
destijds voor veel gelovigen gold?"[56]
Sanders zegt
dat er hindernissen vanwege het persoonlijk karakter kunnen zijn, die de zoeker naar een god ondervindt op zijn weg naar spirituele groei. Ze hangen samen met de
persoonlijke geaardheid van de mens en de specifieke omstandigheden waarin hij
verkeert. Er zijn ook ernstige belemmeringen die een algemener karakter dragen
en samenhangen met de cultuur waarin wij leven.[57]
De werkelijkheidsvisie
heeft zijn tegenhanger in een aanvechtbaar exclusief geloof in een bepaalde vorm
van kennisverwerving. Sanders typeert deze vorm van kennisverwerving als
"conceptuele kennisverwerving": er kan pas van volwaardige kennis
worden gesproken als het gaat om algemeen geaccepteerde kennis, die
ondubbelzinnig is geformuleerd in begrippen.[58]
De pretentie
dat er naast de conceptuele kennis een volwaardige, maar andersoortige vorm van
kennen bestaat, de onmiddellijk doorleefde, aanschouwelijke kennis, die ten
diepste niet adequaat verwoord kan worden, niet "geobjectiveerd" kan
worden, wordt door veel verlichte wetenschappers bestreden. Het conceptuele
kennen van de wetenschap geeft volgens Sanders de mens een steeds verder
"opgeschoond" zicht op de werkelijkheid.[59]
De stelling
is van belang dat exacte conceptuele kennis slechts kan slaan op een partiële,
een gereduceerde, een gemutileerde werkelijkheid. De mens is onderdeel van die
totale werkelijkheid.[60]
Het
ontgrendelen van de ontwikkeling van de aanschouwelijke vorm van
kennisverwerving, dat in de religie noodzakelijk is, heeft gevolgen voor de
menselijke persoonlijkheidsontwikkeling. Het oog krijgen voor de bredere
werkelijkheid, dus voor de transcendente realiteit, vereist een receptieve, een
ontvankelijke benadering van de werkelijkheid waarbij de mens geen toeschouwer,
maar deelnemer in het gebeuren is geworden. Dit is een benadering die haaks
staat op de houding van de natuurwetenschappen. Sanders wil duidelijk maken
welke geestelijke ontwikkeling daarvoor nodig is. Hij stelt dat zonder het
afzien van vooringenomenheid en ik-zucht, zonder een vorm van het verliezen van
zichzelf, zonder "ontlediging", geen zicht mogelijk is op de
goddelijke werkelijkheid.[61]
Het
gerenoveerde gedachtegoed kan volgens Sanders geredelijker
"gedepasseerd" worden, dat wil zeggen: ingehaald, achter zich
gelaten, getransformeerd naar een niveau van kennen dat onuitsprekelijk is en
geen begrippen behoeft. Een kennen dat op het niveau ligt van doorleven, van
innerlijk gebeuren. Het gerenoveerde gedachtegoed is een noodzakelijke vereiste
daarvoor.[62]
Sanders stelt dat er
verschil is tussen de kennisverwerving binnen de natuurwetenschap en het
religieuze kennen. Binnen het religieuze kennen ligt het accent op het
aanschouwelijke doorleven en het daarin kennis verkrijgen van een
ongereduceerde realiteit.[63] Dit vind ik treffend, omdat Sanders ook zegt dat
het religieuze kennen geen statische aangelegenheid is. Het christelijk geloof
bijvoorbeeld is een geloof waarbij het gaat om een relatie met Jezus Christus.
Terwijl het binnen de natuurwetenschappen echt anders is. Binnen de
natuurwetenschappen gaat het immers om bewijsbare feiten, in tegenstelling tot
wat het geval is in het religieuze kennen. Sanders stelt ook dat het
"anders denken over God niet verwerpelijk is. Al onze begrippelijke kennis
is immers voorlopig, onvolledig, niet absoluut en universeel. Naar mijn
overtuiging zullen wij in ons theologisch doordenken en discussiëren … minder
concreet mensvormig over God moeten gaan spreken."[64] Het doordenken is
mijns inziens belangrijk. Dan hoeft inderdaad het anders denken over God niet
verwerpelijk te zijn. Zelfreflectie kan geen kwaad. Bijbels gezien zou ik
zeggen: we moeten ons spreken over God toetsen aan het Woord. Een
geloofsbelijdenis, zoals opgesteld is door een synode of een kerk, kan hierbij
een hulpmiddel zijn. Dat behoedt ons voor een al te menselijke beeldvorming over God.
2.9 De betekenis van het
persoonlijk geloof van de pastor voor het ontwikkelen van de pastorale
bekwaamheid
Het is belangrijk dat
pastores zich bewust zijn van de manier waarop zij in hun geloof staan. Immers:
de geloofscommunicatie vormt de kern van de pastorale bekwaamheden. We hebben
al eerder gezien dat het godsbeeld heel diep verankerd is in het individu. Dit
is belangrijk, want de opdracht voor predikanten is het verkondigen van de
(Bijbelse) boodschap. Dit gaat altijd gepaard met een specifieke kleur.
Daarnaast is er voor deze scriptie ook een ''onderzoeksprobleem'' en dat is of
er bij predikanten een verschil is tussen hun privé-opvattingen over God en hun
publieke spreken over God, waarbij de hoofdkwestie is of predikanten al dan
niet twijfelen aan de boodschap die zij verkondigen.
Willem
Putman onderzoekt in zijn boek "Godsbeelden en Levensverhaal. Een
onderzoek met behulp van de Waarderingstheorie en de Zelfconfrontatiemethode
naar de betekenis van persoonlijke godsbeelden" (Tilburg: Tilburg University
Press, 1998) de betekenis van het persoonlijk geloof van de pastor voor het
ontwikkelen van de pastorale bekwaamheid; dit aan de hand van persoonlijke
godsbeelden. In zijn empirisch onderzoek heeft Putman studenten onderzocht.
De studie
van Putman wil antwoord geven op de volgende vraag: "Welke betekenis heeft
het stimuleren van de systematische reflectie op persoonlijke godsbeelden van
supervisanten voor het ontwikkelen van hun pastorale competentie?" Putman
onderscheidt hierbij twee deelvragen. Ten eerste of er sprake is van een
affectieve en inhoudelijke samenhang tussen de godsbeelden en het levensverhaal
van de persoon. Ten tweede welke betekenis het voeren van de imaginaire dialoog
heeft met de eigen godsbeelden voor het bewustwordingsproces van de pastor.[65]
Het
individualiseringsproces is een belangrijk cultureel verschijnsel in het westen
voor de manier waarop de moderne mens zich verhoudt tot kerk en geloof. Hoe kan
het geloof voor het eigen levensverhaal belangrijk zijn? Putman bekijkt drie
opties van kerken om op modernisering en individualisering te reageren: de
fundamentalistische optie, de optie van de basisbewegingen en de pluriforme
optie. Putman kiest voor het pluriforme kerkmodel, want dit model biedt de
mogelijkheid om een kritische, open en constructieve dialoog met de wereld aan
te gaan. Van de pastor vraagt deze situatie dat hij leert om te gaan met de
persoonlijke vragen die mensen aan kerk en geloof stellen. Daarbij moet de
pastor vaardigheden ontwikkelen die nodig zijn om met de mens, het geloof, de
Schrift en de traditie een open dialoog aan te gaan. Dit veronderstelt dat de
pastor zich er zelf van bewust is wat het geloof voor hem persoonlijk
betekent.[66]
Putman stelt
de vraag aan de orde welke gevolgen de oriëntatie van de praktische theologie
op het subject en diens leefwereld heeft voor het ontwikkelen van de pastorale
competentie (bekwaamheid). Hiermee wordt de communicatieve competentie bedoeld.
Bij het zich bewust worden van het eigen staan in het geloof spelen godsbeelden
een belangrijke rol. Het geloof van de persoon verdicht zich als het ware in de
beelden over God die in zijn levensverhaal een belangrijke rol spelen.[67]
Putman beschrijft de opzet en uitvoering van het empirisch onderzoek. De
zelfconfrontatiemethode dient in dit onderzoek twee doelen: deze methode wordt
ingezet als onderzoeksmethode (metaniveau) en als methode om bewustwording en
procesbevordering te stimuleren (interactieniveau).[68]
Putman
beschrijft de resultaten van het empirisch onderzoek. De analyse van de
resultaten van het empirisch onderzoek laat zien dat in het levensverhaal van
de deelnemers tenminste twee inhoudelijk en affectief verschillende en zelfs
contrasterende godsbeelden kunnen worden aangetroffen.[69] De vignetten waarin
de deelnemers de godsbeelden binnen de context van hun levensverhaal plaatsen,
laten zien hoezeer deze godsbeelden inhoudelijk en affectief verbonden zijn met
het levensverhaal van de desbetreffende persoon. Twee zaken vallen op: het
verdwijnen uit de waarderingssystemen van de (theïstische) godsbeelden
waartegen men zich verzet en het feit dat de (panentheïstische) godsbeelden
waarbij men zich thuis voelt vooral op het inhoudelijke, bewuste niveau
veranderen.[70] De verwevenheid van geloofsverhaal en levensverhaal laat zien
dat het voor het ontwikkelen van de pastorale competentie van belang is dat de
pastor aan den lijve ervaart hoezeer hijzelf bij de constructie en
deconstructie van zijn godsbeelden is betrokken. Een proces van zelfreflectie
is van belang om zichzelf hiervan bewust te worden.[71]
In hoofdstuk
3 van zijn boek stelt Putman dat God niet slechts op één beeld vastgepind mag
worden en het menselijk bestaan continu aan verandering onderhevig is. Voor het
ontwikkelen van de pastorale bekwaamheid is het volgens Putman van belang dat
de pastor via het stimuleren van de intrapersoonlijke communicatie zich bewust
wordt van de persoonlijke betekenis die deze godsbeelden voor hem hebben en van
de actieve en creatieve rol die hijzelf in dit proces van (de)constructie
heeft. "Het coachen van het (de)constructieproces is niet alleen een taak
van de theologie, maar is op microniveau ook een belangrijke pastorale taak.
Wil de pastor anderen hierbij kunnen begeleiden, dan is het … van belang dat hijzelf
over zijn eigen geloven kan beschikken, dat hij dit in de begeleiding ten
dienste van anderen kan gebruiken. Dat laatste veronderstelt dat bij het
ontwikkelen van de pastorale competentie de pastor geholpen wordt zich ervan
bewust te worden, welke de betekenis is van de godsbeelden die in zijn eigen
leven een belangrijke rol spelen en dat hij inzicht verwerft in de mate waarin
hij zelf actief bij dit proces is betrokken."[72] Dit is een belangrijke
zin die ook relevant is voor de thematiek van mijn scriptie. Als de pastor over
zijn eigen geloof beschikt, dan kan hij dat gebruiken ten dienste van anderen.
Daarom moet de pastor zich bewust zijn van zijn eigen godsbeeld. Dit is een
doorgaand proces waarin hijzelf betrokken is.
Het is goed om stil te
staan bij het feit dat er niet één specifiek godsbeeld is dat alle mensen
hebben. Er zijn verschillende soorten godsbeelden te onderscheiden. Dit is al
te zien in de vraagstelling die ik voor deze scriptie heb geformuleerd:
"Welke soorten godsbeelden zijn bij predikanten te onderscheiden?"
Dit omdat men simpelweg niet kan spreken over "het" godsbeeld. Er
zijn dus verschillende typen te onderscheiden. Het boek van Paul Froese en
Christopher Bader, "America's Four Gods: what we say about God – &
what that says about us" (Oxford: Oxford University Press, 2010), geeft
hier een helder inzicht in. Paul Froese is professor in de sociologie en
wetenschappelijk onderzoeker aan het "Institute for Studies of
Religion". Hij geeft sinds 2002 onderwijs en verricht onderzoek aan de
Baylor University. Christopher Bader is professor in de sociologie aan de
Baylor University en werkzaam voor de "Association of Religion Data
Archives". In het onderzoek van Paul Froese en Christopher Bader wordt
getracht de vraag te beantwoorden hoe de Amerikanen God beschouwen. De
interpretatie van de gegevens door Froese en Bader is een werk dat tot doel
heeft de overheersende standpunten van de Amerikanen met betrekking tot God uit
te leggen.
Het boek van het duo is
gebaseerd op een uitgebreid onderzoek naar de Amerikaanse religieuze
overtuigingen. Het gaat om een systematische verkenning van het feit hoe God
door de Amerikanen gezien wordt. Paul Froese en Christopher Bader stellen dat
veel sociale en politieke verdeeldheid in Amerika voortkomt uit religieuze
overtuigingen die diep worden weggestopt, maar die nauwelijks openlijk
besproken worden. Via diepgaande onderzoeksgegevens van duizenden Amerikanen en
vele diepte-interviews uit alle delen van het land, willen Froese en Bader de
culturele en politieke diversiteit in Amerika aan haar ultieme bron aan het
licht brengen. De bron is: de verschillende meningen over God. Beide schrijvers
tonen aan dat ongeacht onze religieuze traditie (of het ontbreken daarvan), de
Amerikanen vier verschillende types van God aanbidden: de gezaghebbende God, de
welwillende God, de kritische God en de afstandelijke God.[73] De auteurs tonen
aan dat deze vier voorstellingen van God de basis vormen van onze wereldbeelden
en tot de meest krachtige symptomen behoren voor het feit hoe we over de meest
omstreden kwesties in het Amerikaanse leven moeten denken.
Er zijn verschillende
soorten godsbeelden. Het is in ieder geval van belang om onderscheid te maken
tussen monotheïstische en polytheïstische religies. De laatste religies laten
de mens nu eens tot de ene, dan weer tot de andere godheid wenden.[74] Omdat de
scriptie uiteindelijk gaat over het functioneren van het godsbeeld van
predikanten, richt ik me in de scriptie enkel op het godsbeeld zoals gangbaar
is in monotheïstische religies. Feit is dat een monotheïstische religie in de
regel veeleisender is. De ene god is doorgaans meer voorspelbaar en ook minder
angstwekkend.[75] Er is een empirisch belangrijk onderscheid tussen God als een
persoon, die aangesproken kan worden en God als een onpersoonlijke kracht. Over
het algemeen blijkt de gepersonaliseerde invulling van het godsbeeld ethisch en
intellectueel veeleisender te zijn dan een godsbeeld als een onpersoonlijke
kracht. Daarnaast blijkt een persoonlijk godsbeeld zich ook te lenen voor
menselijke invullingen. In de Bijbel staat bijvoorbeeld het "Onze
Vader", en dan ligt het risico van een eenzijdig, seksistisch woordgebruik
voor de hand.[76]
Het woord "God"
wordt vaak gehoord in het gesprek, zowel in privé- als in publieke omstandigheden.
Toch hebben we de neiging om diepgaande discussies over God te vermijden.[77]
In het hart van ieder individu ligt een veronderstelling hoe het universum
gevormd is en hoe de krachten het universum beheersen, genaamd als iets
bestaands.[78] Deze "kracht" kan voor de meeste mensen worden
omschreven langs de as van "in hoeverre God zich met de wereld
bemoeit", en "in hoeverre God de wereld veroordeelt".[79]
Afhankelijk van de reactie van een individu komen er, zoals we al eerder zagen,
vier verschillende beelden van God aan het licht: God als de Gezaghebbende
(bezig/veroordelend), God als de Welwillende (bezig/niet veroordelend), God als
de Kritische (niet bezig/veroordelend), en God als de Afstandelijke (niet
bezig/niet veroordelend). Hoewel er geen gelijkmatige spreiding van de
bevolking te identificeren is met elk van de vier godsbeelden, stellen Froese
en Bader dat elke Amerikaan zich toeschrijft aan één van deze vier beelden.[80]
Er is niet één type, dat domineert in het Amerikaanse religieuze landschap. De
grootste groep (31%) gelooft in een gezaghebbende God. In een afstandelijke God
gelooft 24%. Tevens gelooft 24% in een welwillende God. De kleinste groep (16%)
gelooft in een kritische God. En 5% van de Amerikanen noemt zich atheïst.[81]
Froese en
Bader richten zich op de specifieke kenmerken van elk van de vier beelden en
hoe deze kenmerken de individuele opvattingen van de samenleving beïnvloeden.
Na een beschrijving van de godsbeelden richten Froese en Bader zich op de kern
van het boek: hoe de vier godsbeelden de manier vormgeven waarop de
maatschappij zichzelf beschouwt. Dit geeft een tweezijdig antwoord. Aan de ene
kant komt ons beeld van God binnen via onze socialisatie. De invloedssferen
zijn onze ouders, religieuze leiders en teksten, school, overheid, collega's en
de media. Aan de andere kant: door het formuleren van de wijze waarop we de
maatschappij en de functie van God waarnemen, kunnen we de samenleving
beïnvloeden door haar een (andere) vorm te geven. Een individu zal immers
gesocialiseerd moeten zijn om te geloven in een verafstaande en niet-oordelende
God. Het tweevoudige proces van socialisatie beïnvloedt individuele standpunten
over de politiek, de moraal, de religie, de wetenschap, de relaties en het
kwaad.[82]
3.4 Er hoeft geen strijd
te zijn
Froese en Bader willen
een conclusie trekken door antwoord te geven op deze vraag: "Do these
different Gods matter?"[83] Voor de auteurs is het antwoord bevestigend.
Het uitgesproken beeld van "God als een factor van socialisatie" is belangrijker
dan vele andere individuele opvattingen. Om de samenleving te laten
functioneren moeten Amerikanen begrijpen dat deze verschillende godsbeelden
bestaan en moeten zij ernaar streven om de verschillen te begrijpen. De
verschillende godsbeelden kunnen niet als een obstakel worden overwonnen, maar
het gaat eerder om een verschil, dat bedoeld is om bestudeerd te worden,
stellen Froese en Bader. De auteurs stellen dat de erkenning van deze
verschillen de eerste stap is tot het afbreken van de harde politieke en
culturele lijnen in de samenleving.[84]
Froese en
Bader geven eerlijk toe dat de identificatie van slechts vier godsbeelden (min
of meer) voorbijgaat aan de persoonlijke, individuele overtuiging, die voor elk
mens verschillend is. Ik denk dat dit inderdaad een punt is waar we rekening
mee moeten houden. Froese en Bader willen niet gewoon zeggen dat er vier
verschillende godsbeelden zijn, maar erkennen dat ze bestaan en dat de
samenleving het nodig heeft om actief te werken aan het begrijpen van deze
verschillen. Dit is van groot belang, om zo te zoeken naar interculturele
uitwisseling en communicatie. De media en culturele, kerkelijke en politieke
leiders geven vaak een beeld van een dagelijkse strijd die gaande is tussen
christenen en de wereld. Uit de resultaten van het onderzoek van Froese en
Bader blijkt echter dat deze verschillen geen strijd hoeven te veroorzaken. We
moeten juist de dialoog opzoeken.
Al eerder
heb ik geschreven dat we niet kunnen spreken over een "gemiddeld" godsbeeld.
De literatuur van Froese en Bader bevestigt deze veronderstelling voor mij
opnieuw. Froese en Bader spreken over vier verschillende types van godsbeelden.
Het is voor mijn scriptie van belang om rekening te houden met het feit dat er
niet simpelweg één godsbeeld is. Ook het feit dat de verschillen geen
onenigheid hoeven te veroorzaken, is een punt dat tegenstrijdig lijkt, maar dat
helemaal niet hoeft te zijn. Om deze reden heb ik in de vraagstelling van mijn
scriptie ook rekening gehouden met de verschillende types van godsbeelden.
Zoals ik reeds schreef in de inleiding is de vraagstelling van de scriptie als
volgt: "Welke soorten godsbeelden zijn bij predikanten te
onderscheiden?"
Daarnaast
hebben we gezien in de literatuur van Ana-Maria Rizzuto dat God psychologisch
gezien beschouwd kan worden als een overgangsobject om in een psychologische
behoefte te voorzien, die betekenis geeft in het persoonlijk leven. In de loop
van de ontwikkeling van elk individu produceert zich een persoonlijke voorstelling
van God. Omdat psychologen wijzen op een persoonlijke voorstelling van God, wil
ik de interviewvragen ook zo persoonlijk mogelijk stellen. Daarom stel ik de
vragen zo: "Wat is volgens u...", "Bent u overtuigd van het feit
dat..." enzovoorts.
Vanuit de
literatuur kwam ook sterk het beeld van het individualiseringsproces naar
voren. Dit is een belangrijk cultureel verschijnsel in het westen voor de
manier waarop zich de moderne mens tot kerk en geloof verhoudt. We zagen dit
punt ook in de studie van Bernts, Dekker en De Hart naar voren komen. Hoe kan
het geloof voor het eigen levensverhaal belangrijk zijn? Volgens Putman vraagt
dit van de pastor dat hij leert om te gaan met de persoonlijke vragen die
mensen aan kerk en geloof stellen. Dit veronderstelt dat de pastor zich er zelf
van bewust is wat het geloof voor hem persoonlijk betekent. Daarom stel ik als
één van de inleidende vragen aan de geïnterviewde voorgangers: "Is het
"spreken over God" voor u persoonlijk een belangrijk thema?"
Vooral het persoonlijke element is van belang. In de interviewvragen zal daar
de spits op liggen.
Ten behoeve van het
onderzoek zijn een vijftal predikanten geïnterviewd. Het betreft drie
predikanten die behoren tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), één
predikant die tot de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt behoort en één predikant
die tot de Hersteld Hervormde Kerk behoort. Van de drie geïnterviewde
PKN-predikanten behoren er twee tot de Gereformeerde Bond, en één tot de
Vereniging van Vrijzinnige Protestanten. Zoals aan de kerkgenootschappen te
zien is, heb ik gekozen voor een redelijke diversiteit in de keuze van
voorgangers. De reden hiervan is dat ik de diversiteit van godsbeelden bij
predikanten wil opsporen. De predikanten heb ik telefonisch benaderd met de
vraag of zij bereid waren bij hen het interview af te nemen. In eerste
instantie viel het nog niet mee om vijf predikanten bereid te vinden. Naderhand
lukte dit wel. Ik kende de predikanten alleen van naam, alle geïnterviewde
predikanten kenden mij niet persoonlijk. Mijns inziens krijgt het gesprek dan
een meer open karakter. De geïnterviewden zijn per juni 2013 tussen de 13 en 28
jaar werkzaam als predikant.
Er zijn een
aantal vragen aan de geïnterviewde predikanten gesteld. Om er even in te komen,
heb ik als eerste een aantal inleidende vragen gesteld. Die gaan over de
kerkelijke gemeente van de predikant, hoe zij hun leiderschap omschrijven, of
het spreken over God voor hen een belangrijk thema is, of men in persoonlijke
of in niet-persoonlijke beelden over God spreekt en of het spreken over God
voor hen al dan niet een vorm van menselijke verbeelding is. Daarna heb ik een
aantal vragen gesteld over het godsbeeld. Ook in deze categorie heb ik gekozen
voor een min of meer inleidende vraag die als volgt luidt: "Bent u
overtuigd van het bestaan van God?" Vervolgens heb ik de geïnterviewde
predikanten gevraagd hoe zij God omschrijven, welke eigenschappen van God zij
het meest belangrijk vinden, en of hier in de loop der tijd een ontwikkeling in
geweest is. Vervolgens heb ik me gericht op de vraag hoe God in relatie staat
met de natuur en met de mens. Hierbij heb ik als min of meer inleidende vraag
gesteld hoe iets van Gods aanwezigheid in de natuur valt op te merken. Daarna
heb ik gevraagd hoe God met natuurrampen te maken heeft, hoe Hij met ziekten en
genezing van ziekten te maken heeft, of God al onze gebeden verhoort, hoe het
houden aan Gods regels in verhouding staat tot onze gesteldheid, of God van
atheïsten houdt, of Gods barmhartigheid er voor ieder mens op aarde is, en of
een dicht leven met God en een actief leven met elkaar kunnen samengaan. Tot
slot heb ik vragen gesteld over het godsbeeld in de taken van de predikant. Er
is de vraag naar de kern en het doel van de verkondiging. De laatste vraag gaat
over het verschil tussen het publieke spreken over God en de privé-opvattingen
over God.
Hier en daar
heb ik, als er naar mijn mening meer duidelijkheid vereist was, doorgevraagd
naar aanleiding van de antwoorden van de predikanten. Zo heb ik bij de laatste
vraag, namelijk bij de vraag of er een verschil is tussen het publieke spreken
over God en de privé-opvattingen over God, doorgevraagd, omdat alle predikanten
te kennen gaven dat hierin niet of nauwelijks verschil is. Naar aanleiding van
de antwoorden op andere vragen, heb ik doorgevraagd of er op sommige gebieden
misschien wel een verschil zou kunnen zijn. Toch heb ik getracht de predikanten
niet in een bepaalde richting te sturen, op zo'n manier dat ze het met mij eens
zouden moeten zijn. Ik heb daarom geen oordeel geveld over de antwoorden van de
predikanten. Dus als ik zelf op een vraag een geheel ander antwoord gegeven zou
hebben, heb ik dat niet te kennen gegeven.
De vragen zoals ik ze aan
alle geïnterviewde predikanten heb gesteld, zijn de volgende:
Eerste vragen
1. Sinds wanneer bent u predikant van deze gemeente?
2. Hoe zou u uw kerkelijke gemeente omschrijven?
3. Hoe zou u als predikant uw leiderschap in uw gemeente omschrijven?
4. Is het "spreken over God" voor u persoonlijk een belangrijk thema? Zo
ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
5. Spreekt u in de uitoefening van uw ambt in persoonlijke of in niet-persoonlijke
beelden over God, of beide? Hoe?
6. Is het spreken over God volgens u een vorm van menselijke verbeelding? Zo ja,
waarom? Zo nee, waarom niet?
Het godsbeeld
7. Bent u overtuigd van het bestaan van God? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
8. Hoe zou u God omschrijven?
9. Welke eigenschappen van God vindt u het meest belangrijk? Waarom?
10. Vervolg op vraag 8 en 9: Is hier in de loop der tijd een ontwikkeling in geweest?
Zo ja, hoe?
God in relatie met de
mensen en met de natuur
11. Hoe is volgens u iets van Gods aanwezigheid en werking in deze wereld te
bespeuren?
12. Heeft God volgens u iets met natuurrampen te maken? Zo ja, waarom? Zo nee,
waarom niet?
13. Heeft God volgens u iets met ziekten en genezing van ziekten te maken? Zo ja,
waarom? Zo nee, waarom niet?
14. Verhoort God volgens u alle gebeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
15. Is het volgens u zo dat wanneer we aan Gods regels houden, het dan ook goed met
ons gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
16. Houdt God volgens u van atheïsten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
17. Is Gods barmhartigheid er volgens u voor ieder mens op aarde? Zo ja, waarom? Zo
nee, waarom niet?
18. Kan een dicht leven met God en een actief leven in de wereld volgens u met
elkaar samengaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het godsbeeld in de taken
van de predikant
19. Wat is de kern van uw verkondiging tijdens de erediensten?
20. Welk doel heeft u met uw verkondiging tijdens de erediensten?
21. Is er een verschil tussen uw publieke spreken over God en uw privé-opvattingen
over God? Zo ja, hoe?
Zoals aan de vragen te
zien is, ga ik redelijk de diepte in. Ik heb alle interviews opgenomen en aan
de hand van mijn aantekeningen en de opnames de interviews uitgewerkt.
Vervolgens heb ik de uitwerkingen naar de desbetreffende predikant gemaild,
zodat zij eventuele verbeteringen konden aandragen. Uiteindelijk zijn alle
uitwerkingen door de geïnterviewde predikanten goedgekeurd. De uitwerkingen heb
ik vervolgens omgezet in beschrijvingen, zoals deze in de scriptie te lezen
zijn. Overigens heb ik in de beschrijvingen alle informatie uit de uitwerkingen
gebruikt, dit om willekeur te voorkomen en het risico van zelfselectie tegen te
gaan.
Uit de gehouden
interviews zijn een aantal interessante conclusies te trekken. Het gaat, zoals
ik al eerder schreef, om vijf predikanten, dus het geeft een indicatie van de
godsbeelden, die bij predikanten te onderscheiden zijn. Omdat het om vijf
interviews gaat, kan ik hierin ongetwijfeld niet volledig zijn. Toch zijn er
een aantal mooie dingen uit te halen. Ik heb de afzonderlijke interviews een
nummer gegeven, en daarbij heb ik alle predikanten een naam gegeven. Ik heb bij
het eerste interview een voor- en een achternaam met de beginletter A gegeven,
bij het tweede interview een voor- en een achternaam met de beginletter B, bij
het derde met de letter C, bij het vierde met de letter D, bij het vijfde met
de letter E. De namen zijn dus gefingeerd; in geen enkel geval gaat het om de
echte naam.
·
Interview 1 is het interview dat afgenomen is met de vrijzinnige
PKN-predikante. Dit interview is gehouden op 31 mei 2013. We noemen deze
predikante Alexandra Akkerman.
·
Interview 2 is het interview dat afgenomen is met de predikant van de
Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Dit interview is gehouden op 4 juni 2013. We
noemen deze predikant Bart Bekers.
·
Interview 3 is het interview dat afgenomen is met de PKN-predikant,
behorend tot de Gereformeerde Bond. Dit interview is gehouden op 11 juni 2013.
We noemen deze predikant Christoffel Christianen.
·
Interview 4 is het interview dat afgenomen is met een PKN-predikant. Hij
is lid van de Gereformeerde Bond. Hij geeft aan dat hij zich geen "echte
Bonder" voelt. Hij bedoelt hiermee te zeggen dat hij niet zo orthodox is
als menig predikant binnen de Gereformeerde Bond. Het interview met deze
predikant is gehouden op 12 juni 2013. We noemen deze predikant Dirk
Donk.
· Interview 5 is afgenomen met de predikant, die tot de Hersteld Hervormde
Kerk behoort. Dit interview is gehouden op 14 juni 2013. We noemen deze
predikant Egbert Elfhuizen.
4.1 Beschrijving van het
interview met Alexandra Akkerman
Eerste vragen
De eerste geïnterviewde
predikant is Alexandra Akkerman. Haar gemeente behoort tot de Protestantse Kerk
in Nederland, en werkt samen met de Vereniging van Vrijzinnige Protestanten. Ze
zegt dat er binnen haar gemeente verschillende geloofsopvattingen en meningen
zijn, zonder dat je op een bepaalde visie wordt aangevallen; "de"
waarheid bestaat niet. Verder zegt ze dat het een kleine gemeente is, met veel
ouderen en weinig jongeren.
Qua
leiderschap gebruikt Akkerman graag het beeld van een vroedvrouw. Ze wil mensen
helpen om dat wat ons verbindt met het goddelijke of "de Geest Die in ons
woont" levende werkelijkheid te laten worden. Verder wil Akkerman als
voorganger vooral verbindend zijn.
Akkerman
voelt zich als predikant vooral als vertegenwoordiger van God. Ze vindt het
belangrijk om er zelf mee bezig te zijn en om wat ze, vanuit eigen ervaring
zelf aan God beleeft, aan anderen over te dragen. Ze zegt dat wanneer je bij de
vrijzinnigen terechtkomt, je vervolgens ontdekt dat sommigen zo louter mentaal
gericht zijn, dat ze daardoor hun geloof zijn kwijtgeraakt. Akkerman probeert
deze mensen weer oog te laten krijgen voor eigenschappen als intuïtie en
verbeelding, omdat, volgens haar, alleen zo het geloof terug te brengen is. Verder
probeert ze de "oude woorden" weer nieuwe zin te geven door ze te
vertalen naar hedendaagse vragen en ervaringen. De predikante geeft aan dat het
vaak oudere mensen zijn, die te maken krijgen met het lijden en de dood. In
dergelijke gevallen gunt ze deze mensen graag een God, bij Wie ze troost en
nabijheid kunnen ervaren.
Als het gaat
om de uitoefening van het ambt, of de predikante in persoonlijke of in
niet-persoonlijke beelden over God spreekt, geeft Akkerman aan dat het beide
aan de orde komt. Ze geeft aan dat sommige mensen meer met het één hebben, en
anderen meer met het ander. Met mensen die niet meer kunnen geloven in een
persoonlijk Godsbestaan, spreekt de predikante ook in abstracte termen over
God. Ze geeft aan dat je het ook over de kracht of over de liefde van God kunt
hebben en dat weer kunt verbinden met mensen. Tijdens haar studie werd de
persoonlijke God voor haar pas een groot vraagteken. Ze had veel gebeden en
begon zich toen af te vragen of dat dan niet meer was dan dat je met jezelf in
gesprek bent. Toch was het belangrijk voor haar, dus besloot ze het niet op te
geven, ook al kon ze weinig meer met haar oude persoonlijke godsbeeld. Pas veel
later, toen ze zich ging verdiepen in het bestaan van engelen en gidsen, heeft
ze daar weer een antwoord op gevonden en is het begrip "God" steeds
verder uitgebreid.
In het
spreken over God komt de menselijke verbeelding er volgens Akkerman zeer aan te
pas, maar dat is het niet alleen. Ze geeft aan dat ook van God Zelf de
inspiratie en de hulp komt. Ze geeft aan dat God voor mensen uiteraard altijd
een geheim, een raadsel blijft. Het overstijgt ons denken en ons kunnen.
Akkerman zegt: "Vandaar ook het belang van die verbeelding." Maar ze
is er zich wel zeer van bewust dat het altijd een zoektocht blijft en altijd
weer meer en anders is dan ze denkt.
Het godsbeeld
Akkerman geeft aan dat ze
overtuigd is van het bestaan van God, en dan vanuit de ervaring. Ze zegt dat ze
bij psychiater en psycholoog C.G. Jung weleens zo'n zinnetje heeft gelezen: "Het nadeel van de kerkelijke
dogmatiek is dat deze op de ervaring vooruitloopt." Voor Akkerman begint het
met de ervaring, daar ligt haar geloofsbasis. Toen ze 18 jaar oud was, heeft ze
een mystieke ervaring gehad, een ontmoeting met het goddelijke, een
"licht"- en "liefde"-ervaring, die ver boven het gewone
dagelijkse leven uitstijgt. Akkerman geeft aan dat ze vanaf dat moment nooit
meer getwijfeld heeft aan het bestaan van God. Het heeft haar vanaf dat moment
altijd een criterium gegeven. God is Liefde, dus alle beweringen waarbij die
liefde geen rol speelt, gaan niet over God, maar zeggen iets van mensen.
Volgens Alexandra gaat een God van liefde echt geen miljoenen mensen voor
eeuwig in de hel werpen.
Op de vraag
hoe ze God omschrijft, zegt Akkerman dat de liefde als eerste komt. Dat is ook
altijd het thema en de zoektocht van haar leven geweest; hoe vind je dat in
jezelf, hoe leef je daaruit? Ze zegt dat "God is Liefde" qua
terminologie natuurlijk wel vaag is. Volgens haar is God op zich al een term
waar van alles onder valt. Ze kan God dus niet duidelijk omlijnd omschrijven.
Ze zegt dat de mens, de aarde en het universum ook tot God behoren. De engelen
zijn volgens haar een vorm van het goddelijke. God is verschrikkelijk veel.
Akkerman zegt dat God ook in mensen Zijn adem heeft ingeblazen. Ze geeft aan
dat we zo weinig weten. Ze zegt dat hoe ouder ze wordt, hoe meer ze er achter
komt dat ze nog zo weinig weet.
Op de vraag
welke eigenschappen van God ze het belangrijkste vindt, zegt ze dat de liefde
altijd wel het voornaamste blijft. Ze zegt ook dat de kracht van God belangrijk
is, maar ook de rechtvaardigheid. Ze geeft aan dat je niet in een liefdevolle
God kunt geloven zonder daar morele keuzes aan te verbinden. Ze zegt dat bij
die liefde overigens ook de vreugde hoort.
In
Alexandra's godsbeeld is een duidelijke ontwikkeling geweest. Ze zegt dat
wanneer je in de Christelijke Gereformeerde Kerken en in de Gereformeerde
Gemeenten grootgebracht wordt, je dan natuurlijk een bepaald godsbeeld
meekrijgt. En dat was wel de strenge God, de God met een opgeheven vingertje,
de God der wrake. Ze zegt dat haar ouders weer niet dusdanig waren dat ze bang
werd gemaakt met de hel. Haar hele jeugd had ze naast de God van de kerk een
gespreksmaatje, dat was voor haar ook God. Toen ze ouder werd, kreeg ze een
hervormde vriend. Toen was de bovenaardse vriend al een tijd buiten beeld
geraakt. Op haar achttiende heeft ze die mystieke ervaring gehad. Drie jaar
later ging ze, getrouwd en wel, naar een hervormde kerk, en is de ontwikkeling
begonnen. De predikant van die hervormde kerk raadde haar aan het boek
"Christelijk geloof" van Hendrikus Berkhof te gaan lezen. Voor
Akkerman was het een eye-opener dat ze over de theologie en de Bijbel ook
zinnig na kon denken en vragen mocht stellen. Toen is ze later ook theologie
gaan studeren, ze voelde dat als een duidelijke roeping. Vanaf die tijd heeft
ze geleerd dat haar zekerheid niet zo zeker was. Dat gaf haar meer openheid om
andere dingen te leren. Dat heeft haar leven vrolijker en boeiender gemaakt.
Dat persoonlijke deel is teruggekomen toen Akkerman zich met de engelen bezig
ging houden. Engelen zijn in haar beleving persoonlijke helpers van Hogerhand aan
mensen. Ze zegt dat ze gemerkt heeft dat mensen vaak bang zijn voor een
dergelijk rechtstreeks contact, bang dat ze onder invloed van kwade machten
komen. Akkerman vindt dit heel jammer, en ook onnodig. Ze zegt dat angst veel
te vaak een rol speelt in de kerk. Angst is in haar ogen het werktuig van de
duivel. Dus het zou volgens Akkerman weleens meer iets van de duivel kunnen
zijn, als kerkmensen en predikanten anderen bang maken met een "God der
wrake", of leren dat je eerst een (goedgekeurde) bekeringservaring moet
hebben, omdat anders de kans groot is dat je straks in de hel belandt…
God in relatie met de
mensen en met de natuur
Op de vraag hoe er
volgens Alexandra iets van Gods aanwezigheid en werking in deze wereld te
bespeuren is, zegt ze dat één van de dingen bijvoorbeeld de aanwezigheid van
engelen is. Ze geeft één keer per maand een engelenmeditatie, waarbij ze de
hoop heeft dat mensen daar iets van ervaren. Wat volgens haar treurig is, is
het feit dat mensen daar soms erg van schrikken, om op deze manier in contact
te komen met het Hogere. Ze zijn dat niet gewend. Maar het is volgens haar veel
dichterbij dan de meeste mensen denken. Dat God, of liever gezegd Zijn
afgevaardigde, de engel, achter je in de kamer zit, en jij stug voor je uit
blijft kijken, mopperend dat er niets van te merken, te voelen of te zien is.
Het is alleen een kwestie van omdraaien. De predikante zegt dat je jezelf daar
in kunt oefenen, door je ervan bewust te worden, te mediteren, te bidden,
enzovoorts. Volgens Akkerman is God dus helemaal niet zo moeilijk te vinden.
Een mysticus zegt: "God is alles in allen." Dit is ook haar ervaring,
dat het goddelijke zich steeds meer ontvouwt.
Voor wat
betreft de veronderstelling dat God iets met natuurrampen te maken heeft, daar
kom je volgens de predikante automatisch op als je God overal een vinger in de
pap laat hebben. Alexandra vermoedt dat er een groter plan is, waarin alles met
elkaar verbonden is en geleid wordt. Maar ze zegt dat ze moet toegeven dat dit
haar verstand ver te boven gaat. Akkerman begrijpt zelden waar het allemaal
goed voor is, en ze gaat zeker niet mee met de gedachte dat God mensen zou
straffen door middel van een natuurramp. Ze zegt dat we maar blijven verklaren
in termen van schuld en straf, ook in het denken van deze moderne tijd gebeurt
dat weer. Ze houdt er niet van. We zitten dan weer precies met het oude denken,
dat mensen klein en bang hield, maar nu in een nieuw jasje. Akkerman zegt dat
we natuurlijk ook voor veel dingen zelf verantwoordelijk zijn; maar hoe voorkom
je als individu in deze maatschappij luchtvervuiling en dergelijke? Uit liefde
voor deze wereld is het goed om in actie te komen en te doen wat je kunt, maar
níet uit schuldgevoel en angst voor nog meer straf.
Op de vraag
of God iets met ziekten te maken heeft, antwoordt Akkerman dat ze niet gelooft
dat God ziekte als een straf oplegt. Waarom mensen ziek worden? Kun je daar
iets van leren? Maar kan dat dan niet op een wat vrolijkere manier? Akkerman
weet echt niet of God daar altijd iets mee te maken heeft. Maar ze weet wel,
dat wanneer je God als de "dader" ziet, je in je boosheid of in je
angst geen troost van diezelfde God kunt ervaren. Dat kom je tekort. Akkerman
zegt dat ze daar in pastorale gesprekken wel over probeert te spreken. Ze zegt
dat een mens vooral boos moet worden, maar daarna moet hij of zij zich wel van
die boosheid bewust zijn en die overstijgen, want anders kan hij of zij geen troost
ervaren. Alexandra zegt dat je dus vooral maar wel even boos op God moet zijn,
want als je het inslikt, dan blijf je het houden. Veel mensen zweren God af,
puur uit boosheid, terwijl ze die boosheid niet als zodanig herkennen.
Op de vraag
of God al onze gebeden verhoort, antwoordt Akkerman dat dit heel raar zou zijn
als God dat zou doen. Wat voor het weer zal het dan worden, als iedereen zijn
zin krijgt? Voor Akkerman is het bidden steeds meer een houding, een overgave
aan de wil van God. Overgave is volgens haar veel lastiger, maar uiteindelijk
wel bevredigender, omdat je dan de tegenwoordigheid van God steeds meer ervaart
in alle aspecten van het leven.
Op de vraag
of het volgens haar zo is dat wanneer we aan Gods regels houden, het dan ook
goed met ons gaat, antwoordt Akkerman dat dit met de overgave te maken heeft,
daar draait het om en niet zozeer om de wetten en om de regeltjes. Akkerman
zegt dat wie zoveel mogelijk in overgave is, en dus in liefde leeft, die zal
zich ook goed voelen, en de juiste morele keuzes maken; dat heeft met
uiterlijke omstandigheden weinig te maken. Volgens Akkerman zit er in de
regeltjes zoveel onzin. Want: wat is van de mens, en wat is van God? De predikante
zegt dat ze gescheiden is, en dat mag dus niet. Maar wil God dan dat ze beiden
ongelukkig zijn? Volgens haar is het niet zo simpel. Ze zegt dat scheiden ook
een liefdevolle beslissing kan zijn. Akkerman zegt dat er zoveel onzinwetten
zijn in het Oude Testament. Bijvoorbeeld een vloeker gaan stenigen. Volgens
Akkerman zal niemand het in zijn hoofd halen om die wet te gehoorzamen, we zijn
ondertussen wijzer geworden. Ze zegt dat er in de Tien Geboden natuurlijk wel
zinnige gedachten zitten, maar je moet die wel vertalen naar onze tijd. Het is
haar nog nooit gelukt om zich volledig over te geven aan God. God heeft ons ook
geschapen op een manier dat we niet op een volmaakte wijze kunnen leven. De
predikante zegt dat we het in ieder geval nooit goed doen. Op de één of andere
manier moet ze daar mee kunnen leven. Akkerman zegt dat hoe meer ze volgens de
wil van God leeft, hoe beter het met haar gaat.
Op de vraag
of God volgens haar van atheïsten houdt, antwoordt Akkerman vragenderwijs:
"Zou God daar niet van houden?" Volgens haar houdt God juist extra
van atheïsten, al is het maar uit medelijden, want ze missen echt iets. Dat
vindt ze zo jammer. Volgens haar missen ze vaak creativiteit en verbeelding, ze
denken dat het verstand alles is.
Op de vraag
of Gods barmhartigheid er volgens haar voor ieder mens op aarde is, antwoordt
Akkerman dat ze denkt van wel. Volgens haar is barmhartigheid een uitvloeisel
van de volkomen liefde, die er voor iedereen is. Daarom gelooft ze dat iedereen
een beschermengel heeft; die staat bij wijze van spreken ook altijd klaar om je
te helpen, maar je moet het wel accepteren, het wordt je niet opgedrongen.
Op de vraag
of een dicht leven met God en een actief leven in de wereld volgens haar met
elkaar kunnen samengaan, antwoordt Akkerman dat het naar haar idee de uitdaging
is om deze twee dingen met elkaar te combineren. Volgens haar zijn we hier op
deze wereld neergezet. Het is volgens haar de uitdaging om aan deze wereld deel
te nemen, maar ook dicht bij God te leven. Het valt haar niet gemakkelijk. Ze
vindt het wel onzin om te zeggen dat een discotheek tegen God is. Ze heeft een
Boeddhabeeld in huis, omdat dit voor haar juist een uiting is van concentratie.
Ze heeft een keer iemand gehad, die na het zien van het Boeddhabeeld direct
weer vertrok. Akkerman zegt dat er overal in de wereld sporen van God zijn te
vinden, voor wie er oog voor heeft.
Het godsbeeld in de taken
van de predikant
Op de vraag wat de kern
is van haar verkondiging tijdens de erediensten, zegt ze dat ze opnieuw geneigd
is om te zeggen: "God is Liefde". Volgens haar klopt dat ook wel,
maar dat is het ook weer niet alleen. Wat ze de mensen het liefste zou willen
leren is: mensen, maak contact met God en ga daar meer uit leven. Volgens haar
ontdekken de mensen dan zelf wel wat belangrijk is, dat is ook voor iedereen
anders. Akkerman zegt dat er heel veel manieren zijn om het contact met God tot
stand te brengen.
Op de vraag
welk doel Akkerman heeft met haar verkondiging tijdens de erediensten, antwoordt
ze dat ze als doel heeft het maken van contact. Als ze op de preekstoel staat,
is het eerste wat ze doet, proberen contact te leggen en om hulp te vragen,
vaak voelt ze dat ook wel. Wat ze ook een belangrijk moment vindt, is het geven
van de zegen. Ze zegt namelijk dat ze dan de tussenpersoon is en de zegen, de
liefdevolle energie van God, doorgeeft.
Op de vraag
of er een verschil is tussen haar publieke spreken over God en haar
privé-opvattingen over God, antwoordt Akkerman dat dit een goede vraag is. Ze
heeft hierover ook duidelijke afspraken met zichzelf gemaakt. In ieder geval
wil ze vanaf de preekstoel eerlijk zijn. Ze wil vanaf de preekstoel geen dingen
zeggen waar ze zelf niet in gelooft of niet achter kan staan of wat ze zelf
niet praktiseert. Maar ze gaat het op de preekstoel niet over de engelen
hebben, wat voor haar persoonlijk wel erg belangrijk is. Dus ze kijkt wel naar
de mensen, en ze probeert aan te sluiten bij hun belevingswereld, en niet over
hun hoofden heen te preken. Akkerman zegt dat er dus dingen zijn waarmee ze op
de preekstoel voorzichtig is.
4.2 Beschrijving van het
interview met Bart Bekers
Eerste vragen
Bart Bekers is predikant
binnen de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. In zijn kerkverband is de gemeente
waar hij aan verbonden is een vrij grote gemeente. Hij omschrijft zijn gemeente
als eigentijds gereformeerd, niet heel erg conservatief, maar ook niet erg
progressief. De mensen houden ervan dat er solide gepreekt wordt en ze zingen
vrolijk hun psalmen, gezangen en soms ook Opwekkingsliederen.
Het spreken
over God is voor Bekers "uiteraard" een belangrijk thema. Dit is het
geval, omdat God de Oorzaak van alles is, het Doel van alles is en Hij alles
leidt. Zonder God zijn we volgens Bekers niets. In pastorale gesprekken gaat
het er bij deze predikant om Wie God is, en dat je als mens Zijn beeld bent.
Juist als het over God gaat, kan de verwondering alleen maar toenemen. Bekers
zegt dat wanneer je niet over God spreekt, er van het geloof enkel een
moralisme overblijft.
Bart Bekers
kan zich niet voorstellen dat hij in niet-persoonlijke beelden over God
spreekt. Hij zegt dat God een Persoon is. Volgens hem is het de armoede van
deze tijd dat mensen niet verder komen dan te geloven in "iets". Volgens
de predikant mogen we geloven in een persoonlijke God, Die over Zichzelf en
over Zijn gevoel voor Zijn volk zo duidelijk is. Soms preekt hij in een kerk
waar nog in de oude psalmberijming (psalmberijming uit 1773) gezongen wordt,
dan zingt men regelmatig over "het Opperwezen". Dat vindt deze
predikant vreemd. Hij zegt dat je dit niet kunt maken, zo is God
niet.
Volgens Bart
Bekers is het spreken over God geen vorm van menselijke verbeelding, want als
je dat zegt, begin je bij de mens. Hij zegt dat God wel in beelden spreekt die
wij kunnen begrijpen. Paulus zegt dat ons vaderschap naar God genoemd is en
niet andersom. Volgens Bekers gebruikt God geweldige beelden en als we vanuit
onze eigen verbeelding spreken, verbeelden we ons te veel en zeggen we te
weinig.
Het godsbeeld
Bart Bekers is overtuigd
van het bestaan van God. Hij zegt dat elk mens wel zijn twijfels heeft en hij
heeft zelf soms ook zijn lastige vragen. Maar toch is het zo dat Bekers zich
werkelijk in God mag verheugen. Aan de ene kant kan Bekers zeggen dat zijn
ouders hem vertrouwd hebben gemaakt met God, en dat hij het vanuit de Bijbel
mag weten en dat God het Zelf in zijn hart legt. Bekers zegt dat ook de natuur
hem overtuigt van de grote macht van God.
Bart Bekers
zegt dat hij geen omschrijving van God kan geven. Je kunt echter wel bij
bepaalde eigenschappen beginnen, dan denkt hij aan Gods almacht, Gods
heiligheid en Gods onvoorstelbare grote liefde. Bekers zegt dat hij zich ook
verheugt in Gods rechtvaardigheid, dat Hij alle dingen recht gaat zetten. Hier
heb je al enkele eigenschappen. Als het over God gaat, kun je volgens de
predikant ook zeggen dat God de Drie-enige God is. Het is volgens Bekers een
wonder dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest elkaar liefhebben, genoeg
hebben aan elkaar en mensen laten delen in hun liefde. En dat God mensen die
Zich tegen Hem keren ook nog gaat redden, dat is volgens Bekers zo'n tomeloos
geluk. Ook de trouw is een belangrijke eigenschap van God. De trouw blijkt
volgens Bekers heel bijzonder in het verbond, waarin God Zich aan ons verbindt.
Dat is ook iets waaraan hij in de loop van zijn leven veel houvast heeft
gehad.
De vraag
welke eigenschappen van God hij belangrijk vindt, is voor Bekers een lastige
vraag. Hij vindt Gods heiligheid, liefde en almacht erg belangrijk. Maar hij
zegt dat je dan ook eigenschappen van God niet genoemd hebt, die ook belangrijk
zijn. Bekers zegt dat je zo hoog kunt inzetten op de heiligheid van God, dat
mensen helemaal bang worden, maar Gods heiligheid omvat ook liefde. Bekers
vindt het belangrijk dat er in de kerk eerbied heerst. Tegelijkertijd spreek je
ook over de grondeloze liefde van God. Maar Bekers zegt dat wanneer het of-of
wordt, het dan misgaat. Je hebt elkaar nodig om de veelomvattende liefde van
God (Efeze 3) te kunnen begrijpen. Als er heel erg de nadruk gelegd wordt op de
liefde van God, dan kunnen mensen denken dat ze zelf hun leven kunnen indelen,
zoals zij vinden dat het goed is (met de gedachte: "want God is toch
liefde"). Daarom is het isoleren van één eigenschap van God niet goed.
Op de vraag
of er in de loop der tijd een ontwikkeling in zijn godsbeeld geweest is, zegt
Bekers dat hij opgegroeid is met de wonderlijke werkelijkheid van Gods trouw
aan Zijn verbond, en Zijn trouw aan ons en de vastheid die we hierin kunnen
vinden. Dit is wel belangrijk geweest. Gods liefde is voor hem altijd wel heel
belangrijk geweest. Hij was ook vroeg overtuigd van de grootheid van God. Daar
kon hij soms angstig van worden, maar hij heeft ook wel geleerd dat het Gods
heilige ijver is om zondaars te behouden. Andere dingen zijn niet zozeer andere
accenten, maar meer verdieping. De predikant zegt dat de omgang met Gods Woord
het leven verdiept.
God in relatie met de
mensen en met de natuur
Op de vraag hoe er iets
van Gods aanwezigheid in deze wereld te bespeuren is, antwoordt Bart Bekers dat
dit op zoveel manieren te zien is. Volgens hem kun je bij het functioneren van
je eigen lichaam beginnen, kun je dat in de liefde aanwijzen, die hij van zijn vrouw
mag genieten. De predikant zegt dat je dit ook mag genieten in de kerk, waar
veel mensen dicht bij God leven, waar je ook de kracht van Christus' opstanding
ervaart. Hij heeft een preek gehouden over Filippenzen 3, waar Paulus schrijft
dat hij graag de kracht van Christus' opstanding ervaart. Bekers ziet Gods
werking ook in de natuur, in allerlei dingen die in deze wereld gebeuren en in
de grootheid van de schepping. De predikant zegt dat je er weleens voor kunt
huiveren, dat God mensen aan hun eigen zonde en wetteloosheid overlaat. Bekers
zegt dat God in bijvoorbeeld een financiële crisis mensen dwingt tot het maken
van keuzes.
De vraag of
God volgens hem iets met natuurrampen te maken heeft, beantwoordt Bekers met
"ja". Volgens hem kan God de aarde doen beven en hele stukken land
onder water zetten. Maar volgens Bekers moeten we voorzichtig zijn om dingen
aan God toe te schrijven die we zelf op onze kerfstok hebben. Als het om
aardbevingen gaat, dan moet je ook oppassen: doet God dat of lopen we tegen
onze eigen hebberigheid aan? Een voorbeeld van onze eigen hebberigheid is: wel
het gas uit de bodem van Groningen halen, maar geen maatregelen nemen tegen
verzakking. In Aziatische landen zijn vele overstromingen. Bekers zegt dat je
deze overstromingen niet op rekening van God mag zetten, want het heeft ook met
onze eigen nalatigheid te maken. Mensen kunnen zelf onverantwoord bezig zijn
door in gebieden te wonen waar je om de zoveel tijd een overstroming kunt
verwachten, maar dat die mensen daar wonen heeft wel te maken met het feit dat
ze vanwege hun armoede daar moeten wonen. Maar volgens de predikant kennen wij
God ook als de Almachtige en ook in Zijn indrukwekkende grootheid. Bekers zegt
dat God boven de natuurrampen staat. God kan het ook ontketenen, maar we moeten
volgens hem ons eigen aandeel niet vergeten. Bekers wil niets afdoen van Gods
almacht, maar hij wil ook niets afdoen van ons eigen aandeel in de ontwrichting
van deze wereld. Op de vraag wat ik me moet voorstellen bij ontwrichting, zegt Bekers
dat je kunt kijken naar het feit hoe tropische regenwouden worden weggekapt, en
de verontreiniging van het milieu. Volgens Bekers ontwrichten we het, de mens
maakt veel kapot, nog steeds.
Op de vraag
of God iets met ziekten en genezing van ziekten te maken heeft, antwoordt
Bekers dat God met beide te maken heeft. Volgens Bekers hoort ziekte niet bij
de goede schepping en is het dus één van de gevolgen van de zonde. God kan op
een gegeven moment ziekte gebruiken om ons iets duidelijk te maken. Hij zegt
dat je niet altijd kunt verklaren waarom God iets doet, daar moet je
terughoudend in blijven. Het is volgens Bekers wel een troost dat God boven de
ziekten staat, dat is het wonder van het feit dat God de Almachtige is, Hij kan
mensen genezen. Bekers heeft het wel meegemaakt dat mensen genezen werden,
daarin mag je Gods goede hand zien. Volgens hem mag je, wat dat betreft, veel
van God verwachten, maar soms moet je ook schikken in het feit dat de ziekte
niet wordt weggenomen. En dat de Heere vrede geeft, ook op weg naar het
sterven. Bekers zegt dat hij Gods bedoelingen niet hoeft te weten, maar hij
moet in zijn eigen zwakheid en in de omstandigheden waar God hem instuurt, zijn
kracht in Hem zoeken. Bekers zegt dat God voor de uitkomst zorgt.
Volgens Bekers
verhoort God wel alle gebeden, maar niet altijd zoals wij dat zouden willen.
Wanneer wij bidden, schenkt God wel Zijn genade en Zijn Heilige Geest en dat is
meer dan een verhoring op de manier zoals wij ons dat hebben ingedacht. Bekers
zegt dat dan elk gebed een verhoord gebed is.
Bekers zegt
dat in Gods geboden zegen ligt. Paulus zat echter wel in de gevangenis.
Johannes de Doper en Jakobus werden onthoofd. Bekers gelooft niet in een
welvaartsevangelie, in die zin dat wanneer we aan Gods geboden houden, het dan
wel goed met ons gaat. Toch geven Gods geboden wel veel voor het dagelijks
leven. Bekers zegt dat wanneer je niet zo opgaat in je dagelijkse werk, maar je je houdt aan het vierde gebod, dan ligt daarin wel veel zegen.
Op de vraag of
God volgens hem van atheïsten houdt, zegt Bekers dat een atheïst ook een
schepsel van God is en hij zich niet kan voorstellen dat God het niet erg vindt
dat een atheïst zich zo tegen Hem verzet. Het zijn ook mensen die gesierd zijn
met veel mogelijkheden en als ze dan al hun gaven en intelligentie gebruiken om
God buitenspel te zetten, dan is dat verschrikkelijk en dat kan volgens de
predikant Gods heilige toorn opwekken. Maar Bekers zegt dat we moeten bedenken
dat God atheïsten kan bekeren: Paulus bijvoorbeeld was in eerste instantie een
vervolger van de kerk. Wij kunnen niet zeggen wat God nog wil met al die mensen
die zich op dit moment tegen Hem verzetten.
Op de vraag
of Gods barmhartigheid er volgens hem voor ieder mens op aarde is, antwoordt
Bekers dat de boodschap van het Evangelie, die vol is van barmhartigheid, wel
naar ieder mens uitgaat. Het is een boodschap die vraagt om geloof en bekering,
het wordt je welgemeend aangeboden. Volgens de predikant is er niemand die een
reden kan hebben om zich te beklagen dat het hem niet wordt aangeboden. Bekers
zegt dat er mensen zijn aan wie God voorbij gaat met de boodschap van het
Evangelie. Maar we moeten er ook op vertrouwen dat er geen ontrouw is bij de
Heere. Volgens Bekers mogen we de Heere niet langs onze eigen maatstaven
leggen.
Op de vraag
of een werelds leven en een leven hier op aarde met elkaar kunnen samengaan,
antwoordt Bekers dat een werelds leven in de zin van een wetteloos leven zich
niet verdraagt met een leven dicht bij God. Volgens hem moet je als christen
wel midden in deze wereld staan. Christenen zijn het zout van de wereld. Zout
is ook conserverend. Je kunt het de wereld of het vlees niet kwalijk nemen dat
het bederft. Als christenen hebben we zout te zijn. Dat moeten we volgens Bekers
ook laten zien op de plaats waar we werken, dat kan overal in de samenleving
zijn. Maar je moet afstand houden van allerlei vormen van vermaak die ver van
het Evangelie staan.
Het godsbeeld in de taken
van de predikant
De kern van de
verkondiging van Bekers is dat het uiteindelijk altijd om Christus zal moeten
gaan en dat je de gemeente ook oproept: "Laat u met God verzoenen. En leef
ook uit de verzoening." De predikant zegt dat Christus de volkomen Redder
is. Of er nu buitenkerkelijke mensen zijn of kerkelijke mensen die nog niet
geloven, die spreekt Bekers er ook allemaal op aan. Hij gaat er niet vanuit dat
iedereen er wel is, de predikant weet niet wie wel en wie niet gelooft. Hij
zegt dat hij dat soms kan aanwijzen, maar heel vaak kan hij dat ook niet.
Bekers gaat er niet vanuit dat iedereen wel gelooft. Hij vindt de manier waarop
sommige mensen leven best erg.
Het doel van
de verkondiging tijdens de erediensten is voor Bekers dat je het Woord van God
uitdraagt, de Schrift uitlegt, de mensen bij de Heere brengt en dat ze voor de
Heere hun keuze gaan maken. Dan mag je troosten, aansporen, vermanen en
waarschuwen. Dat zit er allemaal bij inbegrepen. Bekers zegt dat de woorden
"bemoedigen" en "aansporen" opgesloten liggen in één
specifiek Grieks woord.
Op de vraag
of er een verschil is tussen zijn publieke spreken over God en zijn
privé-opvattingen over God, antwoordt Bekers dat hij preekt wat hij gelooft en
gelooft wat hij preekt. Hij zegt dat hij ook weleens tegen zichzelf preekt, dat
het Woord weer dicht bij hem komt. Bekers geeft aan dat het in de praktijk het
geval kan zijn dat het ene eigenschap van God in zijn verkondiging meer
voorkomt dan het andere. De predikant geeft aan dat het daarom goed is als
anderen eens kritisch zijn over zijn preken. Als Bekers preekt, heeft hij de
overtuiging dat hij over grote dingen spreekt. Als hij zegt dat het leven
Christus is en het sterven winst, is Bekers er zich wel van bewust dat het ook
zijn eigen sterven kan zijn en dat hij daar ook grote dingen over zegt. Bekers
zegt dat Gods liefde diep gaat, maar het is wel de liefde in Christus. Gods
liefde gaat niet buiten het kruis om. Bekers zegt dat juist waar je Gods liefde
het helderst ziet, je ook Gods grote heiligheid ziet. Bekers denkt dat de Bijbel
duidelijker is over het feit dat God Liefde is, dan over het feit dat God
toornig is. Bekers zegt dat je Gods toorn wel uitgebreid ziet terugkomen in de
profetenboeken van de Bijbel, maar dan gaat het over de toorn over Zijn eigen
volk. Over de liefde van God wordt wel zo wonderlijk gesproken, daarin is een
overwicht van liefde. Bekers geeft aan dat je wel wervend kunt spreken over
Gods rechtvaardigheid en over Zijn afkeer van de zonde. Ook Gods
rechtvaardigheid geeft Bekers troost. De predikant zegt dat het gelukkig niet
zo is dat God alles over Zich laat heenlopen. Volgens hem is het wel goed om te
mogen weten dat bij God recht is.
4.3 Beschrijving van het
interview met Christoffel Christianen
Eerste vragen
Christoffel Christianen is
predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Zijn gemeente behoort tot
de Gereformeerde Bond. Hij zou zijn kerkelijke gemeente omschrijven als staande
in de gereformeerde traditie, waar wel een diversiteit aan geloofsbeleving is.
Hij zegt dat qua visie op de Schrift de gemeente heel duidelijk gereformeerd
is.
Zijn
leiderschap omschrijft Christianen als sturend, leidend als herder, met het
Woord als stok en staf.
Het spreken
over God is voor Christianen in principe een belangrijk thema. Hij zegt dat het
uiteindelijk om God gaat, het gaat om de dienst aan Hem en dat je als mens
beelddrager bent van God. De geschondenheid van het beeld door de zondeval,
roept volgens hem vragen op in de zin van: hoe gaan we het juiste beeld weer
vertonen? Christianen zegt dat het, zowel in de gemeente als in het ambt, om
God gaat.
Op de vraag
of hij in de uitoefening van zijn ambt in persoonlijke of in niet-persoonlijke
beelden of begrippen over God spreekt, antwoordt Christianen: "Zo
persoonlijk mogelijk." Hij zegt dat je er niet aan onderuit komt om soms
wat onpersoonlijke woorden te gebruiken. Het ligt ook aan de persoon, welke
woorden je gebruikt en tot wie. Christianen zegt dat als je God aanduidt als de
Almachtige, het voor de één persoonlijk is en voor de ander abstract.
De vraag of
het spreken over God volgens hem een vorm van menselijke verbeelding is,
beantwoordt Christianen met "nee". Dit omdat God toch de totaal
andere is. De predikant vindt het wel belangrijk om in ons spreken over God te
zeggen dat Hij de gans andere is. Volgens Christianen mag je God wel als een
Persoon zien, maar je moet Hem wel onderscheiden van menselijke personen.
Christianen zegt dat het goed is om helder voor ogen te houden dat wanneer je
over God spreekt, je wel over de Heilige spreekt.
Het godsbeeld
Christoffel Christianen
is zonder meer overtuigd van het bestaan van God. Anders zou hij vandaag nog de
pastorie uitgaan. Dit omdat hij gelooft dat God onze Schepper is. Uiteindelijk
is het zo dat Hij zin geeft aan een mensenleven door middel van Zijn Zoon; door
Zijn Zoon kunnen we weer het beeld van God vertonen. Volgens de predikant heeft
het ook met de zingevingsvraag van het leven te maken. Christianen vindt het
belangrijk om de mensen duidelijk te maken dat ons leven zonder God leeg is.
Christoffel
Christianen zou God willen omschrijven als de Heilige. Volgens hem kun je
allerlei andere eigenschappen noemen: rechtvaardigheid, barmhartigheid. Maar
dan moet je ook telkens met twee woorden spreken. Christianen vindt de
omschrijving van God in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 1, één van de
mooiste omschrijvingen: "God is een zeer overvloedige Fontein van alle
goed." Maar als hij één eigenschap van God moest noemen, dan is het wel
Zijn heiligheid.
Op de vraag
welke eigenschappen van God hij het meest belangrijk vindt, noemt Christianen
Gods heiligheid. Daaraan gekoppeld zou hij Zijn rechtvaardigheid en
barmhartigheid willen noemen en dat wel heel dicht bij elkaar houdend. De
predikant geeft aan dat rechtvaardigheid en barmhartigheid heel vaak als
tegenpolen van elkaar gezien worden. Dat vindt hij te kort door de bocht. Alsof
rechtvaardigheid alleen maar negatief zou zijn. Christianen zegt dat een goede
vader rechtvaardig is, maar dat is alleen maar goed voor het kind. Volgens hem
houdt het recht na de zondeval in dat God de zonde straft, daardoor krijgt het
voor ons een wat negatieve kleur. Als God niet rechtvaardig zou zijn, zou Hij
alles door de vingers zien. Wel moet je Zijn rechtvaardigheid en barmhartigheid
heel duidelijk tegen de achtergrond van Zijn heiligheid zien. Daarom zou
Christianen de heiligheid als eerste eigenschap van God willen noemen. De
andere eigenschappen vloeien er als het ware uit voort.
Op de vraag
of er een ontwikkeling in zijn godsbeeld geweest is, antwoordt Christianen dat
hij misschien wel een periode gehad heeft dat hij God heel sterk als de
Rechtvaardige heeft gezien en daarmee toch Zijn barmhartigheid een beetje uit
het oog heeft verloren. Toch zegt hij dat hij God ook net zo goed als de
Heilige zag. Hij zegt dat er een zekere ontwikkeling geweest is. Als je met je
zonde bij de Heere Jezus terechtkomt, dan vallen de dingen wel op zijn plaats.
God in relatie met de
mensen en met de natuur
Op de vraag hoe er
volgens hem iets van Gods aanwezigheid en werking in deze wereld is te
bespeuren, antwoordt Christianen dat je dit kunt zien in het feit dat het elke
dag licht wordt. Volgens hem is dit wel een hele belangrijke.
Op de vraag
hoe God met natuurrampen te maken heeft, antwoordt Christianen dat God niet de
oorzaak als zodanig is, maar wel Degene Die het toelaat. Christianen geeft aan
dat wanneer je God als oorzaak zou zien, Hij de oorzaak zou zijn van het kwade;
dat vindt Christianen wel een gevaarlijke gedachte. God heeft de zonde wel
toegelaten. Maar de natuurrampen zou hij heel duidelijk als het gevolg van de
zonde willen zien.
Op de vraag
hoe God volgens hem met ziekte en genezing van ziekte te maken heeft, antwoordt
Christianen dat ziekte, net als natuurrampen, het gevolg is van de zonde.
Genezing kun je volgens hem scharen onder de algemene genade van God, op wat
voor manier dat ook tot stand komt. Maar hij zou genezing niet per definitie
willen koppelen aan geloof.
Op de vraag
of God volgens hem alle gebeden verhoort, antwoordt Christianen dat niet alle
gebeden door God verhoord worden, omdat de Bijbel ook aangeeft dat niet al onze
gebeden verhoord worden. De woorden "Bidt en u zal gegeven worden"
staan volgens de predikant wel in de context van het Koninkrijk van God. Als
het gaat om Zijn Koninkrijk, dan zal God geen bidder laten staan. Maar als het
gaat om het feit dat we niet alles ontvangen waar we om vragen, wil dat volgens
Christianen niet zeggen dat God het gebed niet verhoort, maar God kan er Zijn
heilige redenen voor hebben om ons gebed niet te verhoren. De predikant heeft
eens met Biddag voor Gewas en Arbeid gezegd dat God niet alle gebeden verhoort,
omdat Hij ons wel eens iets beters wil geven dan waar we om vragen.
Op de vraag
of het volgens hem het geval is dat wanneer we aan Gods regels houden, het dan
ook goed met ons gaat, antwoordt Christianen dat dit niet zo is, want we houden
ons niet aan Gods regels. Christianen geeft aan dat je Oudtestamentisch gezien
kunt zeggen: "Doe dat en gij zult leven." Maar we doen het niet. In
het paradijs was het wel mogelijk. De predikant zegt dat nu de zonde er
ingeslopen is, de genade van God nodig is. Het antwoord van de predikant is ook
"nee" als er wel geprobeerd wordt om aan Gods regels te houden. Christianen
zegt dat het gaat om één weg tot de zaligheid. Alles wat niet uit het geloof
is, is zonde. Het kan maatschappelijk nog wel goed zijn, maar het is geen
zaligmakend goed.
Op de vraag
of God volgens hem van atheïsten houdt, antwoordt Christianen dat God datgene
haat wat zonde is en wat zich aan de zonde vasthoudt. Volgens Christianen haat
God de zonde, maar de zondaar als zodanig roept Hij tot behoud. In die zin wil
Hij volgens de predikant de atheïst wel behouden.
De vraag of
Gods barmhartigheid er volgens hem voor ieder mens op aarde is, beantwoordt
Christianen bevestigend. Maar Gods rechtvaardigheid is ook belangrijk. Volgens
Christianen moet je deze twee eigenschappen dicht bij elkaar houden. God
oordeelt wel de zonde, maar Hij biedt iedereen die in confrontatie komt met
Zijn Woord Zijn barmhartigheid aan. Van Gods barmhartigheid maak je
uiteindelijk deel door het geloof. Volgens Christianen is het zo dat mensen die
niets van God weten niet te verontschuldigen zijn, want hun onwetendheid komt
voort uit de zonde die doorwerkt van het ene geslacht naar het andere.
Christianen geeft aan dat het uiteindelijk zo is: omdat hun vaders van het
Woord zijn afgeweken, is het verantwoord van de mens zelf dat het komende
geslacht niet weet van. De predikant zegt dat iedereen uiteindelijk wel een
ingeschapen godsbeeld heeft, een beeld van goed en kwaad. Iedereen had er wel
van kunnen weten. Volgens de predikant moeten we Romeinen 1:18 lezen. Daar
staat: "Maar de toorn van God wordt geopenbaard vanuit de hemel over alle
goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen die door hun
ongerechtigheid de waarheid onderdrukken." De mens had het dus wel kunnen
weten. Christianen zegt dat je aan Gods barmhartigheid niet kunt twijfelen,
want dan zou de barmhartigheid en de rechtvaardigheid weer tegen elkaar
weggestreept worden. De mens is iets anders gaan dienen dan God en dat heeft de
mens doorgegeven aan zijn nageslacht. Dan laat God de mens los en geeft Hij de
mens over aan schandelijke verlangens (Romeinen 1:26). Vanuit Romeinen 1:28
kunnen we zeggen dat wanneer God niet in erkenning gehouden wordt, dit ook als
gevolg heeft dat er ten opzichte van elkaar heel wat gebeurt wat niet mag.
De vraag of
volgens hem een dicht leven met God en een actief leven in de wereld met elkaar
kunnen samengaan, beantwoordt Christianen met "nee", want je kunt
niet God dienen en de Mammon. Des te dichter bij de Heere Jezus wordt geleefd,
des te meer zul je de zonde haten. Dan wordt de nabijheid van de Heere
doorleefd. Volgens Christianen is rijkdom verkeerd wanneer het de plaats van
God gaat innemen.
Het godsbeeld in de taken
van de predikant
De kern van de
verkondiging tijdens de erediensten is voor Christianen: "Jezus Christus
en Die gekruisigd". Of: "een rijke Christus voor een arme zondaar".
Christianen
heeft als doel van zijn verkondiging tijdens de erediensten mensen bij het
kruis brengen en mensen bij het kruis houden.
De vraag of
er een verschil is tussen zijn publieke spreken over God en zijn
privé-opvattingen over God, beantwoordt Christianen met "nee". Na
enig doorvragen blijft Christianen bij zijn standpunt. Christianen omschreef
God als de Heilige. Op de vraag over het doel van zijn verkondiging gaf hij als
antwoord dat hij mensen bij het kruis van Christus wil brengen. Als ik aan het
kruis van Christus denk, denk ik meer aan Gods rechtvaardigheid. Daarom heb ik
aan Christianen gevraagd hoe de verhouding is tussen deze eigenschappen. Hij
zegt dat vanwege Gods heiligheid er juist een kruis op Golgotha moet staan.
Volgens hem is God in Jezus Christus rechtvaardig en barmhartig, juist vanwege
Zijn heiligheid. De heiligheid krijgt alleen gestalte in het offer. In die zin
zou hij het dicht bij elkaar willen houden.
4.4 Beschrijving van het
interview met Dirk Donk
Eerste vragen
Dirk Donk is predikant
binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Hij omschrijft zijn gemeente als een
open-orthodoxe gemeente, die wil luisteren naar de Bijbel als het gezaghebbende
Woord van God en tegelijkertijd wil putten uit de brede stroom van christelijke
tradities. De belangrijkste is de gereformeerde traditie, maar de gemeente
staat ook open voor de evangelische wereld. In zijn gemeente komen de leden uit
verschillende plaatsen. Dit bepaalt mede het karakter van de gemeente.
Zijn
leiderschap als predikant omschrijft Donk als vooral dienend en ondersteunend,
en bepaald niet autoritair. Voor hem is het toch vrij sterk het geval dat hij
een voorbijganger is. De kerkenraad heeft uiteindelijk de leiding en moet het
beleid bepalen.
Het
"spreken over God" is voor Donk persoonlijk een zeer belangrijk
thema. Hij heeft een preek gehouden over de tekst uit Mattheüs 22:14. Daar
staat: "Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren." De
predikant geeft aan dat het een gevaar in onze tijd is dat de kerk van onszelf
wordt. Maar juist in de woorden "roeping" en "verkiezing"
zie je volgens Donk dat God uiteindelijk Zelf het initiatief neemt. Er is natuurlijk
ook een eigen verantwoordelijkheid. Het begin ligt echter in God. Als wij het
niet meer over God hebben, dan betekent dat het einde van de kerk en daar maakt
hij zich geregeld zorgen over.
Op de vraag
of hij in de uitoefening van zijn ambt in persoonlijke of in niet-persoonlijke
beelden over God spreekt, geeft Donk als antwoord dat hij er moeite mee heeft
dat in het gebed God voortdurend aangesproken wordt met God (wat hem soms
opvalt bij collega-predikanten), en niet met Heere of met Vader. Voor Donk is
het heel wezenlijk dat God ook Vader is. Omschrijvingen van God als de Eeuwige
of als de Ene zijn voor Donk te abstract. Daar voelt hij zich persoonlijk
minder bij thuis. Hij geeft aan dat er verbinding is tussen God en Jezus, maar
God is een persoonlijke God en zo volstrekt uniek.
Op de vraag
of het spreken over God volgens hem een vorm van menselijke verbeelding is,
antwoordt Donk dat hij aan de woorden uit Jesaja 55:8 denkt. Daar staat:
"Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn
wegen, spreekt de HEERE." Volgens Donk kennen wij ten dele; straks zullen
wij Hem zien van aangezicht tot aangezicht (1 Korinthe 13). En het is zo dat
ons kennen van God ook stukwerk is. Volgens Donk denken wij in beelden van God,
die slechts deels de werkelijkheid van God kunnen begrijpen.
Het godsbeeld
Donk geeft aan dat hij
overtuigd is van het bestaan van God. Maar voor hem zijn er ook aanvechtingen.
Donk zegt dat hij geraakt wordt door de goddeloosheid van onze cultuur. Hij
wordt telkens weer overtuigd van het bestaan van God. God is hem telkens weer
te sterk en Zijn Woord komt met kracht tot hem.
De vraag hoe
hij God zou omschrijven, vindt Donk een lastige vraag. Bij hem komt als
allereerste de tekst uit 1 Johannes 4:8b naar voren: "God is Liefde".
Donk zegt dat hij misschien wel het meest op Johannes, de apostel van de
liefde, lijkt. Maar ook vindt hij 1 Korinthe 13 één van de mooiste hoofdstukken
in de Bijbel. Paulus benadrukt het "ten dele kennen", maar anderzijds
spreekt hij heel mooi over de liefde. Bij Paulus is het een existentiële
ervaring geweest vanuit zijn vroegere leven, als Farizeïsche ijveraar. Paulus
heeft de liefde van God leren kennen. Maar de liefde houdt geen zoetsappigheid
in.
De vraag
welke eigenschappen van God hij het meest belangrijk vindt, is voor Donk ook
een lastige vraag. Hij noemt liefde, gerechtigheid en heiligheid. Donk zegt ook
dat God van eeuwigheid is. Ook dat vindt Donk erg belangrijk. Op dit moment is
hij voor zichzelf erg bezig met het feit dat juist omdat God van eeuwigheid is,
Hij de Enige is Die het hart van een mens kan vervullen en dat er een diepe
hunkering is van de mens naar het eeuwige, het oneindige, het ultieme. Volgens
Donk is er een ontzettende neiging in onze cultuur om het te zoeken in de
dingen van deze wereld, maar dan zul je het nooit vinden. Omdat God een eeuwige
God is, is volgens Donk bij Hem alleen de diepste honger van ons hart te
vervullen.
Op de vraag
of er bij hem een ontwikkeling in zijn godsbeeld geweest is, antwoordt Donk dat
hij het tien jaar geleden niet zo zou zeggen als nu, omdat hij het nu ziet
gebeuren en hij na gaat denken over wat het unieke is van de God van Israël, de
God van de Bijbel. Maar dat komt ook door zijn werk als predikant en de
verkondiging.
God in relatie met de
mensen en met de natuur
Op de vraag hoe er
volgens hem iets van Gods aanwezigheid en werking in deze wereld is te
bespeuren, antwoordt Donk dat dit ook een spannende vraag is. Donk zegt dat
Gods verborgenheid ook een eigenschap is en dat we daarin ook sterk het beeld
naar voren zien komen van de gedachte dat geloven in de tijd van de Bijbel
gemakkelijker is dan nu, maar ook in de Bijbel komen we lastige vragen tegen,
die uitgesproken worden tot God. Persoonlijk is Donk ook bezig met het feit hoe
God spreekt in ons persoonlijk hart, hij gelooft dat God in het hart werkt.
Maar je ziet Gods werking ook in de dingen, die gebeuren in de levens van
mensen. Pas geleden heeft een jonge vrouw in zijn gemeente belijdenis gedaan,
die met heel andere dingen bezig was, en ineens dacht: "Waar ben ik mee
bezig?" Toen is er een soort ommekeer in haar leven gekomen en is zij naar
de kerk gegaan en heeft ze een verlangen gekregen om gedoopt te worden en
belijdenis te doen. Daarin ziet de predikant Gods leiding. Je zou kunnen
zeggen, dat zijn meer kleine dingen. In grote lijn is Israël voor hem
belangrijk. Ook in de schepping ziet Donk duidelijk Gods aanwezigheid. Hij
verwondert zich over de schepping.
Op de vraag
of God volgens hem iets met natuurrampen te maken heeft, is het antwoord van
Donk Romeinen 8:22. Daar staat: "Want wij weten dat de hele schepping in
al haar delen zucht en in barensnood is." Donk vindt het moeilijk om te
zeggen: "God beslist nu dat daar die tsunami plaatsvindt." Het is veel
meer het geval dat deze schepping zucht in al haar delen en reikhalzend uitziet
naar de dag van Christus' komst. Het zijn de weeën, maar die geven wel aan dat
er iets nieuws komt, het nieuwe is er al in Christus en in Zijn
opstanding.
Op de vraag
of God volgens hem iets met ziekten en genezing van ziekten te maken heeft,
antwoordt Donk dat hij dat dan weer wel gelooft. God grijpt af en toe in, in
hoe de dingen gebeuren. Donk gelooft dat God mensen kan genezen. De wonderen
zijn tekenen in de Bijbel. Soms heeft Donk het gevoel dat mensen de
voorstelling hebben dat ze hun leven kunnen voortzetten en dat God ziekten moet
genezen, terwijl het daar ten diepste helemaal niet om gaat.
De vraag of
God volgens hem alle gebeden verhoort, vindt Donk een lastige vraag. De kwestie
is op welk niveau je deze vraag opvat. Donk zegt dat God niet alle gebeden
verhoort, omdat je tal van dingen vraagt die niet verhoord worden. God doet
alle dingen meewerken ten goede voor degenen die Hem liefhebben, daarom denkt
Donk wel dat onze onverhoorde gebeden in het teken staan van Gods werk aan ons.
Ook als God onze gebeden niet verhoort, doet Hij dat volgens Donk om ons eigen
bestwil. Dan zou je kunnen zeggen dat God het gebed in feite wel verhoort. Het
is volgens Donk heel sterk het geval dat wij in aardse zaken denken, maar de
gebeden staan in het perspectief van het Koninkrijk van God. Donk zegt dat
hierin de overvloed is waarvoor wij van nature blind zijn. En toch is er de
enorme overvloed van Gods liefde en Gods heil, die van een andere categorie is
dan de overvloed die we vanuit onszelf in gedachten hebben.
Op de vraag
of het volgens hem zo is dat wanneer we aan Gods regels houden, het dan ook
goed met ons gaat, zegt Donk dat als hij naar de vervolgde kerk kijkt, hij dan
denkt dat daar veel gehoorzame christenen zijn, maar die in aardse dingen veel
tegenspoed meemaken. Wij hebben veel voorspoed ontvangen, maar Donk ziet die
voorspoed meer als een gevaar, dan als een gunst dat we goed geleefd zouden
hebben. In diepere zin hebben volgens Donk de vervolgde christenen wel
voorspoed: het hebben van het eeuwige leven. Het is een goed leven, maar dat is
uiteindelijk op het diepere niveau.
Op de vraag
of God volgens hem van atheïsten houdt, antwoordt Donk dat dit een spannende
vraag is. Donk heeft in een preek gezegd dat God van seriemoordenaars en van
arrogante zakenlui houdt. God raakt ons met Zijn liefde, daar waar wij zijn,
maar wij blijven niet zoals we zijn. God houdt van atheïsten, maar Hij houdt
niet van degenen die atheïst blijven.
Op de vraag
of Gods barmhartigheid er volgens hem voor ieder mens op aarde is, antwoordt
Donk dat hij geneigd is om op deze vraag hetzelfde antwoord te geven als op de
vorige vraag. Donk preekte over de tempelreiniging en de vijgenboom, dat Jezus
de vijgenboom vervloekt. In het laatste gedeelte van Jesaja 56:7 staat:
"Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken." En als
je in het gedeelte eraan voorafgaand leest dat God zegt dat de vreemdelingen
welkom zijn in Zijn huis, dan ziet Donk daarin zo'n ruime beweging van de Heere
God. De predikant zegt dat Jezus de nationale afgrenzing van de Zeloten
bekritiseert. Sommigen grenzen het heil dusdanig af, dat het alleen voor Israël
zou gelden. Een steeds grotere verenging van genade, zoals ook binnen de
gereformeerde theologie vaker het geval geworden is, is een ontwikkeling waar
Donk moeite mee heeft (verenging aanbod van genade, alleen aanspreken van de
uitverkorenen). Donk zegt dat Gods barmhartigheid er voor ieder mens op aarde
is en tegelijkertijd hebben we onze verantwoordelijkheid. We bidden voor ieder
mens op aarde en voor iedereen die Christus niet kent en leggen het
uiteindelijk in de handen van God.
Op de vraag
of het volgens hem zo is dat een dicht leven met God en een actief leven in de
wereld met elkaar kunnen samengaan, antwoordt Donk dat hij zelfs wil zeggen dat
deze twee zaken met elkaar zouden moeten samengaan. Jezus zegt in Handelingen
1:8 onder andere het volgende: "Jullie zullen Mijn getuigen zijn."
Donk zegt dat wij uit een gekerstende cultuur komen. De kerk heeft hier in deze
streek nog steeds een belangrijke plaats. De predikant heeft meer en meer het
gevoel dat wij opgesloten zitten in onze kerkelijke cultuur. Bij Donk leeft
heel erg de gedachte: waar komen wij weer met elkaar in gesprek? Hoe komen er
platforms waar gelovigen en ongelovigen elkaar kunnen ontmoeten? Dat is waar
het volgens Donk naar toe moet gaan.
Het godsbeeld in de taken
van de predikant
Op de vraag wat voor hem
de kern is van zijn verkondiging tijdens de erediensten, antwoordt Donk dat hij
denkt aan een regel uit een Opwekkingslied, namelijk: "U alleen kunt mijn
hart vervullen." Het heeft volgens Donk in zijn geheel te maken met het
kruis van Christus en de verzoening die Christus heeft aangebracht. Dat kan ook
weer snel leerstellig worden. Donk zegt dat God en mens wel heel erg met elkaar
verbonden zijn.
Op de vraag
welk doel hij heeft met de verkondiging tijdens de erediensten, antwoordt Donk
dat het zijn zorg is dat er bij veel mensen geen persoonlijke relatie is met
God. Het gevaar is volgens Donk toch wel aanwezig dat bij veel mensen het
geloof iets is in de zin van het opvolgen van regels. Maar daar gaat het niet
om. Donk zegt dat het om een persoonlijke relatie met God moet gaan.
Op de vraag of
er een verschil is tussen zijn publieke spreken over God en zijn
privé-opvattingen over God, antwoordt Donk dat dit in de kern niet het geval
is. Donk zegt dat hij de gemeente niet mag vermoeien met zijn theologische
vragen. Volgens Donk heeft het "U alleen kunt mijn hart vervullen"
sterk te maken met de eeuwigheid. Jezus heeft honger en zoekt naar vruchten van
de vijgenboom. Dat Jezus honger heeft, geeft volgens Donk aan dat Hij in onze
werkelijkheid staat, maar het gaat uiteindelijk om een veel diepere honger,
namelijk dat Jezus levenshonger heeft. De vervulling hiervan kan alleen
plaatsvinden vanuit de eeuwigheid. Dus dat heeft voor Donk alles met elkaar te
maken.
4.5 Beschrijving van het
interview met Egbert Elfhuizen
Eerste vragen
Egbert Elfhuizen is
predikant binnen de Hersteld Hervormde Kerk. Op de vraag hoe hij zijn
kerkelijke gemeente zou omschrijven, noemt hij praktische gegevens.
Op de vraag
of het "spreken over God" voor hem persoonlijk een belangrijk thema
is, antwoordt Elfhuizen dat dit zeker het geval is. Dit omdat God onze Schepper
en Wetgever is, en Hij in Christus de Zaligmaker is. Elfhuizen zegt dat God ook
Rechter is. God is een persoonlijk God. Hij heeft Zijn Woord gegeven, en daarin
heeft Hij Zich geopenbaard. Volgens Elfhuizen dienen we naar God te luisteren.
Op de vraag
of hij in de uitoefening van zijn ambt in persoonlijke of in niet-persoonlijke
beelden over God spreekt, antwoordt Elfhuizen dat zover het Woord van God het
toelaat, hij in persoonlijke beelden spreekt. Elfhuizen probeert het Woord te
laten spreken. "Zo zegt de Heere", en dan het Woord citeren. De
predikant wil graag Schrift met Schrift vergelijken, en vanuit de Bijbel de
kracht van het Woord aantonen. Elfhuizen wil voorkomen dat er zomaar een beeld
uit de lucht geplukt wordt.
De vraag of
het spreken over God volgens hem een vorm van menselijke verbeelding is,
beantwoordt Elfhuizen met "nee". Hij gaat de kant op van Lukas, die
in het eerste vers van zijn evangeliebeschrijving schrijft: "de zaken die
onder ons volkomen zekerheid hebben".
Het godsbeeld
Egbert Elfhuizen is
overtuigd van het bestaan van God, omdat God Zich aan hem getoond heeft. De
predikant weet het vanuit het Woord. God is de Schepper. De Twaalf Artikelen
van het Geloof spreken ook over de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. In
Johannes 1:18 staat: "Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon,
Die aan het hart van de Vaders rust, Die heeft Hem doen kennen." Elfhuizen
zegt dat God vol van genade en waarheid is.
Op de vraag
hoe hij God zou omschrijven, antwoordt Elfhuizen dat hij dit wil doen vanuit
het Woord. Vanuit de Bijbel wil Elfhuizen zeggen dat God een Geest is (Johannes
4:24), dat God een Licht is, in Hem is in het geheel geen duisternis (1
Johannes 1:5), en dat God Liefde is (1 Johannes 4:16). Daarnaast zijn de
deugden van God belangrijk.
Wat betreft
de eigenschappen van God, vindt Elfhuizen Zijn heiligheid het belangrijkste.
God heeft gezworen bij Zijn heiligheid (Psalm 89:36). Elfhuizen geeft aan dat
God dat van geen enkele andere deugd zegt. En ook in het roepingsvisioen van
Jesaja (Jesaja 6:3): "heilig, heilig, heilig is de HEERE van de hemelse
machten". Elfhuizen zegt dat de goedertierenheid en de rechtvaardigheid
een uitweg zoeken. De goedertierenheid vraagt na de zondeval om gunst en
genade. De rechtvaardigheid spreekt van het oordeel. Edward Fisher (een
theoloog uit Engeland) schrijft in "Het merg van het Evangelie" over
de tegenstrijdigheid tussen genade en recht het volgende: "Hierom werd de
goddelijke wijsheid de scheidsrechter, die de weg vond om deze tegenstrijdige
eisen met elkaar te verzoenen." Elfhuizen geeft aan dat hij deze
uitwerking van Fisher mooi vindt. Elfhuizen zegt dat we de eigenschappen van
God ook vanuit de Bijbel weten, bijvoorbeeld vanuit Psalm 85:11. Daar staat:
"Goedertierenheid en trouw zullen elkaar ontmoeten, gerechtigheid en vrede
zullen elkaar kussen." Volgens Elfhuizen kun je de eigenschappen van God
in feite in één regenboog zien. Zijn heiligheid, Zijn liefde, Zijn rechtvaardigheid,
Zijn wijsheid. Het is één boog, want de bogen vloeien in elkaar over. Als je het
over het wezen van God hebt, dan heb je het volgens Elfhuizen ook over Zijn
heiligheid. Zijn liefde is heilig, Zijn liefde is geen platvloerse liefde.
Elfhuizen zegt dat het wezen van God in Zijn eigenschappen te zien is.
Op de vraag
of er bij hem een ontwikkeling in zijn godsbeeld geweest is, wil Elfhuizen
veilig stellen dat het echte godsbeeld, de "Ik zal zijn Die Ik zijn
zal", onveranderlijk is. Elfhuizen zegt dat toen hij kind was, hij als een
kind sprak en er een ontwikkeling was. Elfhuizen zegt dat het zonder geloof
onmogelijk is God te behagen. Wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat
en een Beloner is voor degenen die Hem zoeken (Hebreeën 11:6).
God in relatie met de
mensen en met de natuur
Op de vraag hoe volgens
hem iets van Gods aanwezigheid en werking in deze wereld is te bespeuren,
antwoordt Elfhuizen dat je dan op het gebied van de toeval komt. Elfhuizen
gelooft dat God in alles te zien is, in Zijn onderhouding, in Zijn
voorzienigheid, want God regeert. Het staat of valt met het geloof. Elfhuizen
zegt dat bewijs weer iets anders is.
Op de vraag
of God volgens hem iets met natuurrampen te maken heeft, geeft Elfhuizen
"ja" als antwoord. God wandelt op de vleugelen van de wind (Psalm
104:3). De predikant zegt dat Gods Zoon ook macht had. De zee en de wind waren
Hem gehoorzaam. De vraag met betrekking tot natuurrampen is volgens Elfhuizen natuurlijk een beetje
heengaand op het feit dat mensen omkomen. Waarom heeft God met natuurrampen te
maken? Volgens Elfhuizen zijn het de oordelen Gods. Volgens Elfhuizen laat God
zien dat Hij recht heeft op alle dingen.
Op de vraag
of God volgens hem iets met ziekten en genezing van ziekten te maken heeft,
antwoordt Elfhuizen dat dit uiteraard het geval is. Er gebeurt niets bij geval
(Zondag 10 van de Heidelberger Catechismus). Volgens Elfhuizen snellen wij wat
af, naar medicijnmeesters, maar als de Heere daarin Zijn gunst niet toont, dan
is het tevergeefs. Bij de bloedvloeiende vrouw zien we dat het alleen maar
erger geworden is (Markus 5:26). Toen ging ze naar de juiste Persoon, de Heere
Jezus. "Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden," zegt
Elfhuizen. Volgens hem is er één groot ziekenhuis ter wereld. En er wordt soms
iemand genezen na 10 of 20 jaar, en dan zie je dat de ziekte weer terugkomt,
niemand wordt 150 jaar. Elfhuizen geeft aan dat het uitnemendste van het leven
moeite en verdriet is. De ziekte is het gevolg van de zondeval. Daarnaast geeft
Elfhuizen aan dat Gods kinderen ook ziek worden (Hebreeën 12:6). "Wie Hem
liefheeft, bestraft Hij." Volgens Elfhuizen is dit het gevolg van de
zondeval. Volgens de predikant is God niet de oorzaak van de ziekten. De
verantwoordelijkheid ligt bij de mens. God heeft de mens niet als een robot
neergezet.
Op de vraag
of God volgens hem alle gebeden verhoort, antwoordt Elfhuizen dat God de
gebeden wel hoort, maar niet alle gebeden verhoort. Elfhuizen zegt dat je ook
kwalijk kunt bidden. De Heere heeft ons voorgeschreven om het "Onze
Vader" te bidden. We kunnen God niet dwingen. Volgens Elfhuizen is de
moeilijkste bede: "Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de
aarde."
Op de vraag
of het volgens hem zo is dat wanneer we aan Gods regels houden, het dan ook
goed met ons gaat, antwoordt Elfhuizen dat God van ons eist dat we geloven in
de Zoon van God. De wet van God kunnen we niet houden.
De vraag of
God volgens hem van atheïsten houdt, beantwoordt Elfhuizen met "nee".
Volgens hem zoekt God atheïsten op om hen weg te zenden. God zegt in Maleachi
1:6 het volgende: "Ben Ik een Vader, waar is Mijn eer?" Volgens
Elfhuizen zijn wij leem, stof en as en zijn we Gods maaksel. Als we zeggen dat
God niet bestaat, dan gaan we volgens Elfhuizen in de plaats van God staan. Dan
hebben we zelf ons vaatje gemaakt, maar dat zal geen water bevatten.
Op de vraag
of Gods barmhartigheid er volgens hem voor ieder mens op aarde is, antwoordt
Elfhuizen dat dit zeker het geval is, in het bijzonder het medelijden met de
ellendigen. Elfhuizen zegt dat we wel onderscheid moeten maken tussen algemene
en bijzondere barmhartigheid. De tijd die we ontvangen, is eigenlijk
genadetijd, wie we ook zijn. Elfhuizen geeft aan dat de algemene barmhartigheid
ons behoud hier op aarde is. Wanneer God namelijk naar recht met ons zou
handelen, zijn we er niet meer. Toch kan de maat vol zijn. Op de vraag of Gods
barmhartigheid er ook is voor mensen die nog nooit van het Evangelie van
Christus gehoord hebben, antwoordt Elfhuizen dat die mensen wel de kracht van God
ontvangen om te leven, maar de heerlijkheid van God veranderd hebben in de
gedaante van een beest. Mensen die nooit van de Bijbel hebben gehoord, zijn
volgens Elfhuizen niet te verontschuldigen. We moeten volgens hem Romeinen 1:19
lezen: "Wat van God gekend kan worden, is in hen openbaar: God Zelf heeft
het hun geopenbaard." In Romeinen 1:21a staat: "Want, hoewel zij God
kennen, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt."
Bij de vraag
of een dicht leven met God en een actief leven in de wereld volgens hem met
elkaar kunnen samengaan, vraagt Elfhuizen zich af wat precies bedoeld wordt met
een actief leven in de wereld. We moeten in de wereld zijn, maar we moeten niet
van de wereld zijn. Elfhuizen zegt dat de wereld zoveel begeerlijkheden heeft.
Hij zegt: "Hebt de wereld niet lief, wordt de wereld niet gelijkvormig.
Laat uw licht schijnen in de wereld." We moeten het zout der aarde zijn.
Elfhuizen zegt dat dit juist een taak is voor ons, we hebben hierin een
roeping.
Het godsbeeld in de taken
van de predikant
Op de vraag wat voor hem
de kern van de verkondiging is, antwoordt Elfhuizen: "Bekeert u en gelooft
het Evangelie." Dit is één. De tweede kern is: "Wij hebben de
sleutels gekregen van het hemelrijk." Dit baseert Elfhuizen op Jesaja 3:10-11.
Daar staat: "Zegt de rechtvaardige dat het
hem goed zal gaan, dat hij de vrucht van zijn werken zal eten; wee de
goddeloze, het zal hem slecht vergaan, want het werk van zijn handen zal hem
worden vergolden."
Op de vraag
welk doel hij heeft met zijn verkondiging tijdens de erediensten, antwoordt
Elfhuizen dat hij als doel heeft dat er mensen tot het geloof komen, dat ze de
Koning mogen kennen.
De vraag of
er bij hem een verschil is tussen zijn publieke spreken over God en zijn
privé-opvattingen over God, beantwoordt Elfhuizen met "nee". Hij zegt
dat er een verborgen omgang is met de Heere, maar dat komt wel naar buiten: de
eerste regel van Psalm 119:86 (psalmberijming uit 1773) luidt als volgt:
"Dan vloeit mijn mond steeds over van Uw eer."
4.6 Analyse uitkomsten
interviews
Het is goed om de
antwoorden van de predikanten te analyseren. Zitten alle predikanten min of
meer op één lijn, of zijn de meningen verdeeld? Dat verschilt nogal eens per
vraag.
De vraag
"Is het "spreken over God" voor u persoonlijk een belangrijk
thema?" beantwoorden de ondervraagde predikanten met volmondig
"ja". Twee van de ondervraagde predikanten noemen bij deze vraag ook
direct eigenschappen van God. Eén predikant, Bart Bekers, zegt dat God de
Oorzaak van alles is, het Doel van alles is en Hij alles leidt. Een andere
predikant, Egbert Elfhuizen, zegt dat God onze Schepper en Wetgever is, dat Hij
in Christus de Zaligmaker is en dat God ook Rechter is. Het spreken over God is
voor alle geïnterviewde predikanten in ieder geval een belangrijk thema. Dat
staat dus vast. De vraag is dan natuurlijk nog wel welke eigenschappen van God
de predikanten belangrijk vinden, en of Hij bijvoorbeeld met natuurrampen te
maken heeft. Daarnaast is het van belang te ontdekken of de predikanten ook
daadwerkelijk geloven in hetgeen zij verkondigen (dit is het onderzoeksprobleem
voor deze scriptie). En ook: op welke manier is God voor de geïnterviewde
predikanten belangrijk? Uit het onderzoek van Hijme Stoffels blijkt dat 6% van
de pastores het spreken over God niet zo belangrijk vindt.[85] Dit is ook niet
zo'n groot percentage, maar toch opvallend.
Vier
geïnterviewde predikanten zijn duidelijk in het feit dat zij, in de uitoefening
van het predikantschap, in persoonlijke beelden en begrippen over God spreken.
Eén predikant, Dirk Donk, merkt op dat hij er moeite mee heeft dat in het gebed
God voortdurend aangesproken wordt met God en niet met Heere of met Vader. Deze
predikant prefereert dus ook duidelijk het spreken in persoonlijke beelden over
God boven niet-persoonlijke. Eén predikant, Alexandra Akkerman, merkt op het
beide te doen, zowel het spreken in persoonlijke als in niet-persoonlijke
beelden. Het onderzoek van Stoffels geeft aan dat het niet zo is dat pastores
een uitgesproken voorkeur hebben voor persoonlijke beelden van God. Wel is het
zo dat slechts weinig pastores de voorkeur geven aan het spreken over God in
uitsluitend niet-persoonlijke beelden. Mannen spreken vaker dan vrouwen in
uitsluitend persoonlijke beelden.[86] Vooral het laatste komt overeen met mijn
onderzoek. Alleen Alexandra Akkerman was duidelijk in het feit dat zij in zowel
persoonlijke als in niet-persoonlijke beelden over God spreekt. Dit is de enige
geïnterviewde vrouw in mijn onderzoek. Het is tevens de enige geïnterviewde
vrijzinnige predikant. De andere vier geïnterviewde predikanten geven duidelijk
de voorkeur aan het spreken over God in persoonlijke beelden.
De vraag
"Is het spreken over God volgens u een vorm van menselijke
verbeelding?" beantwoorden drie ondervraagde predikanten met
"nee". De andere twee geven (iets) andere antwoorden. Alexandra
Akkerman stelt dat het spreken over God zowel van God als van de mens komt.
Dirk Donk zegt dat ons kennen van God maar ten dele de werkelijkheid van God
kan begrijpen.
Op de vraag
"Bent u overtuigd van het bestaan van God?" hebben alle geïnterviewde
predikanten "ja" geantwoord. Dit ligt wel in de lijn van de
verwachting, denk ik zo. Je bent immers niet voor niets predikant geworden. Toch
hoeft dit niet zo vanzelfsprekend te zijn. Uit het onderzoek van Hijme Stoffels
blijkt bijvoorbeeld dat één op zes van de door hem ondervraagde pastores niet
weet of (er een) God bestaat.[87] Mij is niet bekend of dit geheel realistisch is, maar het is in ieder geval mogelijk dat een pastor twijfelt. Twee van de door mij geïnterviewde
predikanten, Christoffel Christianen en Egbert Elfhuizen, zeggen op de genoemde vraag dat God de
Schepper is.
Opvallend is
dat vier predikanten op de vraag "Hoe zou u God omschrijven?" (onder
andere) antwoorden dat God Liefde is. Slechts één predikant, Christoffel
Christianen, doet dat niet. Hetzelfde geldt voor de volgende vraag, als er
specifiek gevraagd wordt naar de eigenschappen van God. Ook dan is het dezelfde predikant die als enige de eigenschap "liefde" niet noemt.
Uit het onderzoek van Stoffels blijkt ook dat "Liefde" één van de
aanduidingen voor God is, die pastores in het bijzonder aanspreken, naast de
aanduidingen "Aanwezige", "Eeuwige" en
"Schepper".[88] Wat ik persoonlijk best opvallend vind, is het feit
dat Jezus Christus, de Zoon van God, door geen van de vijf predikanten op deze
vraag bij name wordt genoemd. Dit omdat het in het christelijk geloof juist om
de Zoon van God gaat, in Hem laat God Zich juist zien. Dan is het best
opvallend dat Hij niet wordt genoemd als er gevraagd wordt om God te
omschrijven. Slechts één predikant, Bart Bekers, noemt onder andere de Zoon,
waarmee Jezus Christus bedoeld wordt.
Uit de
antwoorden van de geïnterviewde predikanten blijkt vooral dat de predikanten
"heiligheid" en "liefde" als belangrijke eigenschappen van
God beschouwen. Vier predikanten noemen onder andere de heiligheid van God als
een belangrijke eigenschap, evenals vier predikanten die onder andere de liefde
van God als een belangrijke eigenschap noemen. De ene predikant zet meer in op
de heiligheid van God (Christoffel Christianen en Egbert Elfhuizen, waarbij
Christoffel Christianen de "liefde" in het geheel niet noemt), de
andere predikant zet meer in op de liefde van God (Alexandra Akkerman, deze
geïnterviewde noemt echter de "heiligheid" in het geheel niet), maar
ook het stellen van de twee eigenschappen "heiligheid" en
"liefde" op gelijke voet komt voor (Bart Bekers en Dirk Donk). Eén
predikant (Dirk Donk) zet daarnaast ook stevig in op de veronderstelling dat
God van eeuwigheid is, dat Hij een eeuwige God is. Dit is opvallend, want
dezelfde predikant zegt dat hij de omschrijving van God als de Eeuwige te
abstract vindt. Dit lijkt met elkaar in tegenspraak. Toch is er een
accentverschil. Het ging hem meer om de "eeuwigheid" als eigenschap
van God, en niet als aanduiding voor God. Dirk Donk wil God niet als de
"Eeuwige" aanduiden. Ook de rechtvaardigheid wordt als een
belangrijke eigenschap van God gezien, drie predikanten noemen deze eigenschap.
De genoemde
eigenschappen van God zijn dus als volgt (met erachter het getal van het aantal
keer dat het desbetreffende eigenschap genoemd wordt – noemt één en dezelfde
predikant een bepaald eigenschap meerdere keren, dan wordt het als het één keer
geteld):
·
almachtig (1x)
·
barmhartig (1x)
·
eeuwig (1x)
·
gerechtigheid (2x)
·
goedertieren (1x)
·
heilig (4x)
·
kracht (1x)
·
liefde (4x)
·
moralistisch (1x)
·
rechtvaardig (3x)
·
wijs (1x)
Op de vorige vraag
("Hoe zou u God omschrijven?") werden door de geïnterviewde predikanten
ook "Geest", "Licht" en "trouw" genoemd als
eigenschappen van God. Tevens werd door Alexandra Akkerman op de vraag "Is
het "spreken over God" volgens u een vorm van menselijke
verbeelding?" (vraag 6) geantwoord dat God voor mensen altijd een geheim,
een raadsel blijft.
Ook op de
vraag "Bent u overtuigd van het bestaan van God?" werden door twee
predikanten reeds aanduidingen voor God gegeven. Christianen antwoordt, zoals
we hebben gezien, dat hij ervan overtuigd is dat God onze "Schepper" is.
Ook Elfhuizen antwoordt op diezelfde vraag dat God de Schepper is. Elfhuizen
zegt namelijk dat hij vanuit de Bijbel weet dat God de Schepper is. Daarnaast
spreekt hij over God als de Drie-enige God: de Vader, de Zoon en de Heilige
Geest. Ook zegt hij, zoals we hebben gezien, dat God vol van "genade"
en "waarheid" is. Ook dat zijn eigenschappen van God.
De vraag "Hoe is volgens u iets van Gods
aanwezigheid en werking in deze wereld te bespeuren?" wordt door alle
predikanten verschillend beantwoord, maar allen zijn van mening dat Gods
aanwezigheid in de wereld te bespeuren valt. De schepping is wel een belangrijk
element, dat meerdere malen genoemd wordt (Bart Bekers en Dirk Donk; en
eigenlijk ook Christoffel Christianen: het feit dat het elke dag licht wordt,
heeft met niets anders te maken dan met de schepping).
Drie
geïnterviewde predikanten zijn (min of meer) van mening dat God met natuurrampen
te maken heeft. Twee predikanten zeggen dat ze dit heel moeilijk vinden (op de
één of andere manier zijn ze wel van mening dat God er iets mee te maken heeft,
maar op welke manier?). De andere drie zeggen dat God door middel van een
natuurramp Zijn recht laat zien (Egbert Elfhuizen), dat het een straf op de
zonde is (Christoffel Christianen), of dat het te wijten is aan ons eigen
gedrag (Bart Bekers, deze predikant zegt tevens dat we moeten oppassen om het
op rekening van God te zetten, hoewel God wel hele stukken land onder water kan
zetten). Twee van de vijf predikanten (Christianen en Elfhuizen) maken
duidelijk dat God een bepaalde bedoeling heeft met natuurrampen. De predikanten
zijn dus onderling verdeeld in hun mening of God met natuurrampen te maken
heeft. Ook op welke manier God met natuurrampen te maken heeft, is een punt van
discussie.
De
predikanten zijn over het algemeen duidelijker in hun opvattingen als het gaat
om de vraag of en hoe God met (genezing van) ziekten te maken heeft, duidelijker
dan het geval is met natuurrampen. Vier predikanten zeggen dat God met ziekten
en met genezing van ziekten te maken heeft. Eén predikant (Alexandra Akkerman)
zegt het niet goed te weten. Opvallend is het feit dat Bart Bekers ziekte wel
aanwijst als een gevolg van de zonde, terwijl hij dat niet doet met
natuurrampen. Christoffel Christianen betrekt zowel natuurrampen als ziekten op
de zonde, namelijk dat beide gevallen gevolgen van de zonde zijn.
Alle
predikanten zijn eensluidend in hun mening dat God niet (letterlijk) al onze
gebeden verhoort. Drie predikanten (Bekers, Christianen en Donk) stellen dat
God om ons bestwil bepaalde gebeden niet verhoort en dat Hij ons zelfs nog wat
beters wil geven dan waar wij om bidden.
Op de vraag
"Is het volgens u zo dat wanneer we aan Gods regels houden, het dan ook
goed met ons gaat?" zijn de antwoorden zeer divers. De één (Akkerman)
spreekt onder andere over onzinwetten in het Oude Testament, anderen zeggen dat
we ons niet aan Gods regels kunnen houden, en ook zeggen sommige predikanten
dat de zegen (vrijwel) alleen voor het eeuwige leven bestemd is.
In de
antwoorden op de vraag "Houdt God volgens u van atheïsten?" is
verdeeldheid te zien. Elfhuizen ontkent het resoluut, Akkerman zegt juist dat
God wel van atheïsten houdt. Donk zegt dat God wel van atheïsten houdt, maar
niet van degenen die atheïst blijven. Christianen is van mening dat God
atheïsten wel wil behouden, maar dat God de zonde haat. Bekers geeft aan dat atheïsten Gods toorn opwekken, maar dat Hij ze ook tot inkeer kan brengen.
De vraag
"Is Gods barmhartigheid er volgens u voor ieder mens op aarde?"
levert ook opvallende antwoorden op. Opvallend is het feit dat twee predikanten
(Christianen en Elfhuizen) verwijzen naar dezelfde Bijbeltekst, namelijk
Romeinen 1:18-19. Daar staat: "Maar de toorn van God wordt geopenbaard
vanuit de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen die
door hun ongerechtigheid de waarheid onderdrukken. Want wat van God gekend kan
worden is in hen openbaar: God Zelf heeft het hun geopenbaard." De tekst
wordt dusdanig uitgelegd dat de mensen die nog nooit van het Evangelie gehoord
hebben, niet te verontschuldigen zijn. Zodoende kunnen we niet zeggen dat Gods
barmhartigheid er niet voor hen is. Feit is dat elke geïnterviewde predikant
stelt dat Gods barmhartigheid er inderdaad voor elk mens op aarde is.
De
antwoorden op de vraag "Kan een dicht leven met God en een actief leven in
de wereld volgens u met elkaar samengaan?" zijn vrij divers. Voor deze vraag
geldt in het bijzonder hoe zij opgevat wordt. De één geeft als antwoord
"ja", en geeft daar zijn redenen voor, de ander geeft als antwoord
"nee", en geeft daar zijn redenen voor. Dirk Donk geeft een
bevestigend antwoord, en doet een beroep op Jezus' woorden uit Handelingen 1:8,
waar onder andere staat: "Gij zult Mijn getuigen zijn." Maar
Christoffel Christianen geeft een ontkennend antwoord en doet ook een beroep op
de Bijbel (Mattheüs 6:24b): "Gij kunt niet God dienen en tegelijkertijd de
Mammon." Ik denk desondanks dat deze twee predikanten dezelfde richting op
willen. Getuige van de Heere Jezus zijn, wil zeggen dat je Hem liefhebt en de
Mammon niet dient. Het is maar net hoe de vraag opgevat wordt. Egbert Elfhuizen
vroeg ook aan mij wat er nu bedoeld wordt met een actief leven in de wereld.
Bart Bekers en Egbert Elfhuizen wijzen op het feit dat we afstand moeten houden
van de dingen die ons afhouden van God. Alexandra Akkerman zegt dat we dicht
bij God moeten leven, maar is tegelijkertijd van mening dat God niet tegen een
discotheek is. Ik schat in dat de andere vier geïnterviewde predikanten een
andere mening zouden hebben.
Dan is er
nog de vraag: "Is er een verschil tussen uw publieke spreken over God en
uw privé-opvattingen over God?" Als het gaat om de eigenschappen van God
die predikanten benadrukken, dan lezen we in het antwoord van Bart Bekers op
deze vraag opnieuw over de heiligheid en de liefde als belangrijke
eigenschappen van God. Dat komt overeen met het antwoord dat deze predikant
eerder gaf, het antwoord op de vraag: "Welke eigenschappen van God vindt u
het meest belangrijk?" Dat komt ook overeen met een eerdere constatering,
waar ik vaststelde dat de eigenschappen "heiligheid" en
"liefde" het vaakst door de geïnterviewde predikanten genoemd worden.
Ook in het antwoord van Christoffel Christianen (dus op de vraag "Is er
een verschil tussen uw publieke spreken over God en uw privé-opvattingen over
God?") komt "heiligheid" opnieuw terug.
4.7 Onderzoeksprobleem: twijfelen de geïnterviewde predikanten aan
de boodschap die zij verkondigen?
Geen van de vijf
geïnterviewde predikanten zegt dat er een verschil is tussen hun
privé-opvattingen over God en hun publieke spreken over God. Wel zeggen enkele
predikanten dat ze last kunnen hebben van hun twijfels of dat ze hun gemeente
niet willen vermoeien met hun persoonlijke, individuele vragen. De tweede door
mij geïnterviewde predikant, Bart Bekers, zegt eerlijk dat het in de praktijk
het geval kan zijn dat in zijn verkondiging het ene eigenschap van God meer
voorkomt dan het andere, en dat men daarom ook kritisch over zijn preken mag
zijn. Dirk Donk zegt ook dat er voor hem weleens aanvechtingen zijn in het
geloof. Alexandra Akkerman geeft ook eerlijk aan dat ze voorzichtig is op de
preekstoel met wat ze zegt.
Toch is het
goed om eens dieper naar de gegevens van het interview te kijken. Zoals we
reeds eerder hebben gezien kan een specifiek godsbeeld in een bepaalde
psychologische behoefte voorzien en zit het zo diep verankerd in het individu,
dat personen vaak niet meer in de gaten hebben welk godsbeeld ze precies
hebben. Bovendien hebben we gezien dat het godsbeeld zich ontwikkelt. We kunnen
dit bijvoorbeeld doen door de antwoorden op vraag 7 ("Bent u overtuigd van
het bestaan van God?") te vergelijken met de antwoorden op vraag 19
("Wat is de kern van uw verkondiging tijdens de erediensten?"). Zo
zien we bijvoorbeeld een accentverschil bij Alexandra Akkerman. Op vraag 7
wordt geantwoord dat God Liefde is, op vraag 19 wordt geantwoord dat God
weliswaar Liefde is, maar dat is het ook weer niet alleen. Ook interessant is
het antwoord op vraag 15 ("Is het volgens u zo dat wanneer we aan Gods
regels houden, het dan ook goed met ons gaat?") van deze geïnterviewde
predikante: zij antwoordt dat er zoveel onzinwetten zijn in het Oude Testament
(je moet er zelf een oordeel over vellen). Nu sluit dat het geloof in God niet
uit, maar het stelt de Bijbel wel onder kritiek ("vele onzinwetten"
is immers sterk uitgedrukt). Bij de andere voorgangers zijn er geen
noemenswaardige verschillen tussen de antwoorden op vraag 7 en 19.
We kunnen
ook letten op de eigenschappen van God die predikanten het meest belangrijk
vinden (vraag 9), en vervolgens deze gegevens vergelijken met de antwoorden van
opnieuw vraag 19 ("Wat is de kern van uw verkondiging tijdens de
erediensten?"). Dan zien we bij Alexandra Akkerman hetzelfde
accentverschil: in het antwoord op vraag 9 komt de "liefde" van God
meer op de voorgrond dan in het antwoord op vraag 19. Bij vraag 19 zegt de
predikante heel duidelijk dat het niet alleen zo is dat God Liefde is, maar dat
de kern van de verkondiging meer als doel heeft dat mensen contact met God gaan
leggen. Ook valt bij deze geïnterviewde predikante op dat ze oproept om boos te
worden op God als iets tegenzit. Dit lijkt ook moeilijk te rijmen met de
veronderstelling dat God Liefde is. Toch zegt ze wel dat dit als doel heeft om
troost van God te ervaren. In die zin zou je dat als liefde van God kunnen
uitleggen.
Bij Bart
Bekers valt op dat hij als kern van zijn verkondiging de verzoening met
Christus noemt, en de oproep om uit deze verzoening te leven. Bij de vraag over
de belangrijkste eigenschappen van God komt de verzoening niet zo duidelijk
naar voren. Hij noemt heiligheid, liefde en almacht als belangrijkste
eigenschappen van God, al zegt hij wel dat je dan eigenschappen niet hebt
genoemd die ook belangrijk zijn. Nu kun je het zo uitleggen dat God vanuit Zijn
liefde de Redder wil zijn en de verzoening wil aanbieden. In die zin hoeft er
nog geen tegenstrijdigheid te zijn.
Christoffel
Christianen zegt dat hij heiligheid als de meest belangrijke eigenschap van God
beschouwt. Als kern voor de verkondiging noemt hij als spits "Jezus
Christus en Die gekruisigd", of "een rijke Christus voor een arme
zondaar". Dan denk ik meer aan de rechtvaardigheid als de meest
belangrijke eigenschap, immers: waarom moest Christus gekruisigd worden? Om aan
het recht van God te kunnen voldoen. Vanwege onze zonde moest daar een straf op
volgen. Dat is het recht van God. God heeft het recht om onze zonden te
straffen. Christus heeft vrijwillig deze prijs op Zich genomen, zodat vijanden
met God verzoend kunnen worden. Toen ik aan deze predikant vroeg of dan niet
meer de rechtvaardigheid in plaats van de heiligheid op de voorgrond staat in
zijn verkondiging, antwoordde hij dat juist vanwege Gods heiligheid een kruis
op Golgotha moest staan en dat God in Zijn Zoon, de Heere Jezus, rechtvaardig
en barmhartig is, juist vanwege Zijn heiligheid. In die zin hoeft er inderdaad
geen tegenstrijdigheid te zijn. Opvallend is het wel, want deze predikant noemt
bij twee vragen de heiligheid als belangrijkste eigenschap van God. Weliswaar
zegt hij daarnaast ook dat de rechtvaardigheid en de barmhartigheid eraan
gekoppeld dienen te worden, maar een opvallend accentverschil is het wel.
Dirk Donk
geeft als antwoord op de vraag over de kern van de verkondiging, zoals we
hebben gezien, een regel uit een opwekkingslied: "U alleen kunt mijn hart
vervullen." Bij de eigenschappen van God komt dit ook naar voren. Als
eigenschappen van God heeft hij, zoals we hebben gezien, liefde, gerechtigheid
en heiligheid genoemd. Hij vindt deze eigenschappen van God belangrijk, maar
hij vindt het ook een belangrijk feit dat God de eeuwige God is en dat Hij
"de Enige is Die het hart van een mens kan vervullen".
Egbert
Elfhuizen noemt als kern van de verkondiging: "Bekeert u en gelooft het
Evangelie", dit is het eerste. De tweede kern is dat "wij de sleutels
gekregen hebben van het hemelrijk". Deze
predikant noemt als belangrijkste eigenschap van God Zijn heiligheid (bij vraag
9). Als we kijken naar de tweede kern van zijn verkondiging, dan springt de
rechtvaardigheid van God meer in het oog dan de heiligheid. Trouwens, dit geldt
mijns inziens ook voor de eerste kern van zijn verkondiging. Immers, zonder
bekering zal God vanuit Zijn recht mensen veroordelen. Toch noemt deze
predikant naast de belangrijkste eigenschap "heiligheid" ook Gods
rechtvaardigheid. Het gaat daarom te ver om te constateren dat er bij deze
predikant een verschil is tussen zijn privé-opvattingen over God en zijn
publieke spreken over God.
Concluderend kunnen we zeggen dat het gewaagd is om echt te kunnen constateren
dat predikanten twijfelen aan de boodschap die zij verkondigen. Het is ook niet
aan mij om dit te beoordelen. Wel hebben we gezien dat er bij meerdere
predikanten een accentverschil is tussen hun privé-opvattingen over God en hun
publieke spreken over God. Ik vraag me daarom af of de predikanten niet te snel
uitgaan van het positieve, namelijk dat er (vrijwel) geen verschil zou zijn
tussen hun privé-opvattingen en hun publieke spreken. Dat zou in een
vervolgonderzoek nog een punt van aandacht kunnen zijn.
4.8 Uitkomsten enquête
Er zijn diverse personen
die zich over de thematiek van godsbeelden hebben gebogen. Hanneke
Schaap-Jonker is één van hen. Zij is psychologe (afgestudeerd aan de
Universiteit van Leiden in 2000) en theologe (afgestudeerd aan de Universiteit
van Leiden in 2001). Haar onderzoeksinteresse is de relatie tussen religie en
geestelijke gezondheid, in het bijzonder de godsbeelden, en de relationele
psychoanalyse. Schaap-Jonker stelt dat elke visie op wat betreft homiletiek of
praktijk niet onder het concept van de mens als psychologisch wezen uit
kan.[89] Zij stelt dat het godsbeeld het psychologisch functioneren van een
persoon beïnvloedt. Het heeft invloed op iemands gevoel, gezondheid en
bezigheden.[90] Dit is een gegeven dat van belang is: de relatie tussen
godsbeelden en het gevoel of de bezigheden. Hanneke Schaap stelt dus dat
iemands godsbeeld van invloed is op hetgeen hem of haar bezighoudt. Dat zou je
misschien in eerste instantie niet zeggen, maar ik denk zeker dat het zo is.
Juist als je ervan bewust wordt hoe zich je godsbeeld ontwikkelt, kun je zicht
krijgen op je gevoelens en je bezigheden.
Schaap-Jonker heeft ook een vragenlijst opgesteld. Deze vragenlijst onderzoekt
hoe mensen God ervaren en hoe mensen God zien. Deze vragenlijst heb ik door de
geïnterviewde predikanten laten invullen. Allereerst zijn er vragen over
gevoelens die mensen ervaren naar God toe. Vervolgens zijn er een aantal
uitspraken over het handelen van God. Alle vragen zijn meerkeuzevragen. De
geïnterviewde predikanten moesten de antwoorden dusdanig aangeven in hoeverre
de stelling voor hen van toepassing is, ook als zij misschien willen dat hun
gevoelens naar God anders zijn. Bij deze de uitkomsten van de door mij
geïnterviewde predikanten.
Geïnterviewde nr. 1 is
Alexandra Akkerman.
Geïnterviewde nr. 2 is
Bart Bekers.
Geïnterviewde nr. 3 is
Christoffel Christianen.
Geïnterviewde nr. 4 is
Dirk Donk.
Geïnterviewde nr. 5 is
Egbert Elfhuizen.
Cijfermodel:
1 = helemaal niet van toepassing
2 = grotendeels niet van
toepassing
3 = deels wel / deels
niet van toepassing
4 = grotendeels van
toepassing
5 = helemaal van
toepassing
Als ik aan God denk,
ervaar ik…
Geïnterviewde nr.
1 2
3
4 5
- dankbaarheid 4 5 5 5 4
- nabijheid 4 3 4 4 4
- vertrouwen 5 4 4 4 3
- angst om afgewezen te worden 2 2 2 3 3
- respect 4 5 4 5 4
- teleurstelling 3 1 1 2 3
- tevredenheid 3 3 4 4 3
- geborgenheid 5 3 4 4 3
- liefde 5 4 5 5 3
- angst om niet goed genoeg te zijn 2 2 1 2 3
- verbondenheid 5 4 5 4 3
- boosheid 3 1 1 1 1
- schuld 3 4 4 4 3
- onzekerheid 2 2 1 2 3
- genegenheid 5 4 4 4 3
- angst om gestraft te worden 1 1 1 2 3
- ontevredenheid 3 1 1 1 3
Als ik aan God denk,
ervaar ik "dankbaarheid" en "verbondenheid": deze scoren
hoog. Ook hoog scoort: "genegenheid". Niet zo hoog scoren
"boosheid", "de angst om gestraft te worden" en
"ontevredenheid". Het is opvallend dat de getallen van de predikanten
onderling niet sterk van elkaar afwijken. Er is in een enkel geval een verschil
van twee punten, en in geen enkel geval een verschil van meer dan twee punten.
Als we naar de antwoorden van de geïnterviewde predikanten apart kijken, dan
zien we dat de antwoorden van alle geïnterviewden variëren van 1 tot en met 5.
Alleen bij Egbert Elfhuizen (geïnterviewde nummer 5) is dit niet het geval
(zijn getallen variëren van 1 tot en met 4).
De volgende vragen gaan
over God.
God...
Geïnterviewde nr.
1
2
3
4 5
- oefent macht uit 5 5 5 4 5
- geeft mij troost 4 5 5 4 5
- bestraft 1 5 5 2 4
- geeft mij kracht 4 5 5 4 4
- heeft geduld met mij 5 5 5 5 4
- laat mij groeien 5 5 5 4 4
- is betrouwbaar 5 5 5 4 5
- heerst 5 5 5 3 4
- laat alles op z'n beloop 1 1 1 2 3
- laat de mens aan zichzelf over 1 3 1 2 4
- bevrijdt mij van schuld 3 5 5 5 5
- beschermt mij 4 5 5 4 5
- zendt mensen naar de hel 1 1 1 2 4
- leidt mij 5 5 5 4 4
- geeft mij zekerheid 3 5 5 4 4
- staat onvoorwaardelijk voor mij open 5 3 4 5 3
Zoals in de scores te
zien is, scoort de veronderstelling dat God macht uitoefent zeer hoog. Volgens
vier predikanten is dit geheel van toepassing, één predikant geeft aan dat het
deels van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de veronderstelling dat God
geduld met hen heeft en de veronderstelling dat God betrouwbaar is. Ook de
veronderstelling dat God hen laat groeien, scoort hoog. Daarnaast valt op dat
de veronderstelling dat God heerst, ook hoog scoort. Niet zo hoog scoort de
veronderstelling dat God alles op z'n beloop laat. Ook de veronderstelling dat
God mensen naar de hel stuurt scoort niet hoog, slechts één predikant zegt dat
het grotendeels van toepassing is.
Dat de
ondervraagde predikanten zo sterk van mening zijn dat God macht uitoefent, is
vrij opvallend. Uit het onderzoek van Stoffels blijkt dat de aanduiding van God
als de "Almachtige" laag scoort, hoewel 40% van de respondenten zich
wel aangesproken voelt door deze aanduiding voor God.[91] De begrippen
"almacht" en "macht uitoefenen" zijn overigens niet
helemaal hetzelfde. Als je van mening bent dat God macht uitoefent, wil dat nog
niet zeggen dat je Hem ook als de Almachtige ziet.
Ook bij deze
getallen zijn er geen grote verschillen te zien tussen de ondervraagde
predikanten onderling. God bestraft, God laat de mens aan zichzelf over en God
zendt mensen naar de hel: hierover zijn de meningen verdeeld.
5. CONCLUSIE
Dan zijn we aan het einde
van deze scriptie gekomen. In de conclusie tracht ik antwoord te geven op de
vraagstelling van deze scriptie. De vraagstelling is als volgt: "Welke
soorten godsbeelden zijn bij predikanten te onderscheiden?"
We hebben
vastgesteld dat God psychologisch gezien beschouwd kan worden als een
overgangsobject om in een psychologische behoefte te kunnen voorzien. Deze
behoefte geeft betekenis in het persoonlijk leven. Betekenis geven in het
persoonlijk leven, dat is zeker een doel van het geloof in God. Een godsbeeld
komt ook tot stand. In de loop van de ontwikkeling van elk individu produceert
zich een persoonlijke voorstelling van God, verkregen uit de eigen
objectrelaties van het individu, uit zijn evoluerende zelfvoorstellingen en
zijn systeem van overtuigingen. Het ontgrendelen van de ontwikkeling van de
aanschouwelijke vorm van kennisverwerving, zoals dat in de religie nodig is,
heeft gevolgen voor de menselijke persoonlijkheidsontwikkeling. Binnen het
religieuze kennen ligt het accent op het aanschouwelijke doorleven en het
daarin kennis verkrijgen van een ongereduceerde realiteit.
We hebben
ook gezien vanuit de analyse van twee Amerikanen, Paul Froese en Christopher
Bader, dat de Amerikanen afzonderlijk vier verschillende types van God
aanbidden: de gezaghebbende God, de welwillende God, de kritische God en de
afstandelijke God. Elke Amerikaan schrijft zich toe aan één van deze vier
beelden. Dan komen we al wat meer in de richting van de vraagstelling van deze
scriptie, want wat is het geval bij predikanten? Zoals we bij de enquête hebben
gezien die predikanten hebben ingevuld, waren de uitkomsten bij "Als ik
aan God denk, ervaar ik…" niet zo afwijkend van elkaar. Dit terwijl de
vijf predikanten die ondervraagd zijn, toch redelijk van verschillende
stromingen zijn. Wel is het opvallend dat er één predikant is die zich wel
redelijk kan vinden in de stelling dat wanneer aan God gedacht wordt, boosheid
ervaren wordt, terwijl de vier andere predikanten daar in zijn geheel niet aan
denken. Zo zijn er denk ik toch best verschillende soorten godsbeelden, ook bij
predikanten, te onderscheiden.
Zoals we hebben
gezien, zijn alle vijf door mij geïnterviewde predikanten overtuigd van het
bestaan van God. Toen ik naar de eigenschappen van God vroeg, werden
"heiligheid" en "liefde" het vaakst genoemd als de meest
relevante eigenschappen van God. Daarnaast werd ook de
"rechtvaardigheid" vrij vaak genoemd als eigenschap van God. Verder
werden de volgende eigenschappen van God genoemd: almachtig, barmhartig,
eeuwig, gerechtigheid, goedertieren, kracht, moralistisch en wijs. Op andere
vragen werden soms ook aanduidingen voor God gegeven: "Geest",
"Licht" en "Schepper" ("Schepper" werd door twee
predikanten genoemd), Zijn trouw, genade en waarheid, of de mening dat God een
raadsel is. Daarnaast werd ook de aanduiding van God als de Drie-enige God
gegeven (de Vader, de Zoon en de Heilige Geest). In de enquête kwam ook de
veronderstelling dat God machtig is, sterk naar voren. De almacht van God werd
ook door één predikant genoemd, toen er specifiek naar de meest belangrijke
eigenschappen van God werd gevraagd. Daarnaast hebben we gezien dat predikanten
de veronderstelling dat God betrouwbaar is, sterk prefereren. Hetzelfde geldt
voor de veronderstelling dat God geduld met ons heeft.
In de vraag over
de kwestie hoe Gods aanwezigheid in de wereld te bespeuren is, komt ook een
opvallend detail naar voren. Daarin komt namelijk de schepping meerdere keren
terug, maar liefst drie van de in totaal vijf predikanten verwijzen bij deze
vraag naar de schepping van God.
Samenvattend
kunnen we vaststellen dat de geïnterviewde predikanten "heiligheid",
"liefde" en "rechtvaardigheid" als belangrijkste
eigenschappen van God noemen. De vijf ondervraagde predikanten beschouwen
vooral de "heiligheid" en de "liefde" als belangrijke
eigenschappen van God. Vier predikanten noemen onder andere de
"heiligheid" als een belangrijke eigenschap van God, evenals vier
predikanten die onder andere de "liefde" als een belangrijke
eigenschap van God noemen. Wel is er bij sommige predikanten een verschil te
zien op welke van de twee eigenschappen een predikant inzet. De ene predikant
zet meer in op de heiligheid van God (waarbij één geïnterviewde predikant de
liefde in zijn geheel niet noemt), de andere predikant zet meer in op de liefde
van God (waarbij één geïnterviewde predikant de heiligheid in zijn geheel niet
noemt). Maar ook het stellen van de twee eigenschappen op gelijke voet komt
voor (Bart Bekers en Dirk Donk). Eén predikant (Dirk Donk) zet daarnaast ook
stevig in op de veronderstelling dat God van eeuwigheid is. Ook de
rechtvaardigheid wordt als een belangrijke eigenschap van God gezien, drie
predikanten noemen deze eigenschap.
We hebben
ook gezien dat predikanten zeer verschillend denken over de veronderstelling of
God al dan niet met natuurrampen te maken heeft. Drie predikanten zijn (min of
meer) duidelijk in hun mening dat God daadwerkelijk met natuurrampen te maken
heeft. Twee predikanten zeggen dat ze dit heel moeilijk vinden. De andere drie
predikanten zeggen dat God door middel van de natuurrampen Zijn recht laat
zien, dat natuurrampen gezien moeten worden als straf op de zonde, of dat onze
eigen verantwoordelijkheid de oorzaak is van zulke rampen. Twee van de vijf
predikanten maken duidelijk dat God een bepaalde bedoeling heeft met
natuurrampen. Dit zijn overigens ook de predikanten (Christoffel Christianen en
Egbert Elfhuizen) die van mening zijn dat de heiligheid de meest belangrijke
eigenschap van God is. Beide predikanten zeggen dat het hier gaat om een oordeel
van God, één predikant noemt specifiek de zonde. Er is dus een verbinding
tussen de heiligheid van God en dat Hij vanuit Zijn heiligheid de oordelen
uitvoert, waaronder ook natuurrampen. Dit is best opvallend, want naar mijn
mening valt het meer onder Zijn rechtvaardigheid (vanuit Zijn recht om de zonde
te straffen). Maar het gaat natuurlijk niet om mijn persoonlijke mening, maar
om de mening van de geïnterviewde predikanten.
Ook op de
vraag of God al dan niet van atheïsten houdt, is verschillend gereageerd. De
één (Egbert Elfhuizen) ontkent het resoluut, de ander (Alexandra Akkerman) zegt
juist dat God wel van atheïsten houdt. Dit is vrij opvallend, aangezien
Elfhuizen bij de eigenschappen van God zijn voorkeur uitspreekt voor de
heiligheid van God, terwijl Akkerman haar voorkeur uitspreekt voor de liefde
van God. Hoe zit het dan met Christianen, die evenals Elfhuizen zo'n voorkeur
heeft voor de heiligheid? Christianen is iets milder, deze predikant zegt dat
God atheïsten wel wil behouden, maar dat Hij de zonde haat.
Er is nog
een opvallende overeenkomst tussen de geïnterviewden Christoffel Christianen en
Egbert Elfhuizen, die beiden sterk de heiligheid benadrukken als eigenschap van
God. Bij de vraag of Gods barmhartigheid er al dan niet voor iedereen is,
verwijzen beide predikanten naar dezelfde Bijbeltekst om duidelijk te maken dat
Gods barmhartigheid er voor ieder mens op aarde is, ook voor degenen die nooit
van het Evangelie van Christus gehoord hebben. Zij verwijzen, zoals we gezien
hebben, naar Romeinen 1:18-19. Deze mensen zouden volgens Christianen en
Elfhuizen niet te verontschuldigen zijn. Christoffel Christianen en Egbert
Elfhuizen behoren overigens wel tot de meest orthodoxe kant van de kaart van
kerkelijk Nederland (respectievelijk behorend tot de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland en tot de Hersteld Hervormde Kerk). Het is duidelijk
te zien dat zij een "orthodoxer" godsbeeld hebben dan de overige
geïnterviewde predikanten. Dat zien we vooral in de nadruk op de heiligheid en
de rechtvaardigheid van God (Hij straft de zonde) en het beroep op
Bijbelteksten om de antwoorden te ondersteunen. Ook de "liefde" als
eigenschap van God wordt door hen minder vaak genoemd. Christianen noemt de
"liefde" zelfs in zijn geheel niet.
Ook kunnen
we concluderen dat er verschillend gedacht wordt over het effect van het zich
houden aan Gods geboden. Ook hier zijn de antwoorden zeer verschillend. De één
(Akkerman) spreekt onder andere over onzinwetten in het Oude Testament, anderen
zeggen dat we ons niet aan Gods regels kunnen houden, en ook zeggen sommige
predikanten dat de zegen (vrijwel) alleen voor het eeuwige leven bestemd is.
Meerdere
psychologen wijzen ook, zoals we hebben gezien, op het ontwikkelings(moment),
dat leidt tot een (min of meer) vaststaand godsbeeld. Aan de vijf predikanten
is derhalve gevraagd of er een ontwikkeling is geweest in hoe ze God
omschrijven en welke eigenschappen van God zij belangrijk vinden. Alle
predikanten geven wel aan dat hier een ontwikkeling in geweest is. De eerste
geïnterviewde (Akkerman) geeft aan dat ze opgegroeid werd met het godsbeeld van
de God der wrake, maar toen ze specifieke literatuur ging bestuderen en zich
met engelen bezig ging houden, werd het voor haar duidelijk dat het concept van
een wrekende God duivels is. Andere predikanten spreken meer over verdieping.
De één spreekt bijvoorbeeld over een verdieping in het besef van de liefde van
God, de ander benadrukt het nadenken over wat unieke is van de God van Israël.
Ook hebben we
geconstateerd dat geen van de vijf geïnterviewde predikanten aangeeft dat er
een verschil is tussen hun privé-opvattingen over God en hun publieke spreken
over God. Toch zijn er wel enkele predikanten die eerlijk aangeven dat ze last
kunnen hebben van hun twijfels en aanvechtingen of dat ze ook wel hun lastige
vragen hebben jegens God. Daarnaast geeft één predikant eerlijk aan dat het in
de praktijk misschien het geval is dat het ene eigenschap van God in zijn
verkondiging meer voorkomt dan het andere. Dan moet ik ook meteen denken aan
hetgeen ik bij Sanders gelezen heb, wat ik bij deze nogmaals wil aanhalen:
"Anders denken over God is niet verwerpelijk. Al onze begrippelijke kennis
is immers voorlopig, onvolledig, niet absoluut en universeel. Naar mijn overtuiging
zullen wij in ons theologisch doordenken en discussiëren … minder concreet
mensvormig over God moeten gaan spreken."[92] Het spreken over God kan
soms zo eenzijdig zijn, en sowieso is ons menselijk verstand te beperkt om
alles te weten. Daarom is het (theologisch) doordenken van ons spreken over God
zo noodzakelijk. Het is de bedoeling dat ons spreken over God inderdaad minder
concreet mensvormig wordt, opdat we dichter bij de kern van de Bijbelse
boodschap kunnen komen. We hebben bij de geïnterviewde predikanten wel gezien
dat er accentverschillen zijn tussen hun privé-opvattingen over God en hun
publieke spreken over God.
Zoals we (nogmaals)
kunnen concluderen, bestaat er simpelweg geen "gemiddeld godsbeeld",
ook niet bij predikanten. Kort gezegd kunnen we de volgende soorten godsbeelden
bij predikanten onderscheiden:
God is de Heilige
- vaak gekoppeld aan de
straf op de zonde, ook als het gaat om natuurrampen
- heiligheid kan ook
liefde omvatten
- God als Schepper wordt
genoemd
God is Liefde
- wordt vaak niet nader
gedefinieerd (wat houdt "liefde" precies in?)
God is de Rechtvaardige
- rechtvaardigheid kan
gelijk gesteld worden met barmhartigheid
God is van eeuwigheid
Eén predikant legt hier
sterk de nadruk op.
Als we het model van
Froese en Bader ernaast leggen, dan komen de bovenstaande gegevens het dichtst
in de buurt bij de welwillende God (God is Liefde), maar zeker ook bij de
gezaghebbende God (God is de Heilige). De heiligheid wordt vaak gekoppeld aan
de straf op de zonde, en de gezaghebbende God uit de analyse van Froese en
Bader is ook veroordelend. We hebben in de uitkomsten van de enquête ook gezien
dat de mening dat God macht uitoefent, hoog scoort. Dat past heel dicht bij de
gezaghebbende God. De kritische en de afstandelijke God zijn niet of nauwelijks
van toepassing bij de geïnterviewde predikanten. Dit zijn de twee typen van
godsbeelden, waarbij Froese en Bader zeggen dat God "disengaged"
is.[93] Als we kijken naar de antwoorden op de vraag of er iets van Gods
aanwezigheid in deze wereld te bespeuren valt, dan zijn alle geïnterviewde
predikanten duidelijk in hun mening dat Gods aanwezigheid in allerlei dingen
van deze wereld te zien is. We zien dat tevens terugkomen in de enquête die de
predikanten hebben ingevuld. De mening dat God alles op z'n beloop laat, scoort
bij vrijwel alle predikanten laag. Slechts één predikant zegt dat dit
gedeeltelijk van toepassing is.
De
geïnterviewde predikanten zijn sterk verdeeld in hun mening of God al dan niet
met natuurrampen te maken heeft. De predikanten die heiligheid een belangrijke
eigenschap vinden, zeggen vaak dat het een oordeel van God is. Tevens zeggen
deze predikanten dat God Zijn barmhartigheid aan iedereen toont én niemand te
verontschuldigen is. Ook de mensen die nog nooit van het Evangelie gehoord
hebben, zijn niet te verontschuldigen.
Ook op de
vraag of het spreken over God al dan niet een vorm van menselijke verbeelding
is, wordt vrij divers gereageerd. Voor de vraag of God al dan niet atheïsten
houdt, geldt hetzelfde. Ook wordt er verschillend gedacht over het effect van
het zich houden aan Gods geboden. Over de volgende vragen zijn de meningen
verdeeld: Bestraft God? Laat God de mens aan zichzelf over? Stuurt God mensen
naar de hel? Het ervaren van God kan boosheid opwekken, maar bij de meeste
geïnterviewde predikanten is dit niet het geval.
Door het
lezen van de literatuur en het afnemen van de interviews zijn veel zaken
omtrent begrippen als "godsbeeld" duidelijk geworden. Ook door het
afnemen van de interviews is het godsbeeld van predikanten duidelijker
geworden. De vragen zoals ik ze geformuleerd heb, waren goed. Toen ik de vragen
aan de vijf predikanten stelde, wisten zij vrijwel direct hun antwoorden te
geven. Wat mij vooral trof, was de verdeeldheid in de mening omtrent Gods
bemoeienis met natuurrampen. Op de laatste vraag, over het verschil tussen
privé-opvattingen en publieke spreken over God, heb ik steeds doorgevraagd,
door hun eerdere antwoorden op andere vragen met elkaar te vergelijken. Ook dat
ging goed. Wel zou deze vraag (de vraag "Is er een verschil tussen uw
publieke spreken over God en uw privé-opvattingen over God?") beter wat
omzichtiger geformuleerd kunnen worden, zodat het risico op een sociaal
wenselijk antwoord minder groot wordt. In een vervolgonderzoek zou dit nog een
punt van aandacht kunnen zijn. Tevens zou ik in een vervolgonderzoek graag nog
meerdere predikanten willen interviewen. De vijf geïnterviewde predikanten zijn
van diverse stromingen, en de resultaten zoals weergegeven in mijn scriptie
geven in ieder geval een goede indicatie van de soorten godsbeelden, die bij
predikanten te onderscheiden zijn.
Machiel Lock
Giessenburg, augustus
2013.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
· Akker, N.K. van den en Nissen, P.J.A., Wegen en
dwarswegen. Tweeduizend jaar christendom in hoofdlijnen, Amsterdam:
Boom, 2007 (3e druk; 1e druk: 1999)
· Bernts, T., Dekker, G. en Hart, J. de, God in Nederland
1996-2006, Kampen: Ten Have, 2007
· Dierickx, G., De buitenkant van de religie. Een
menswetenschappelijke rondleiding, Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2007
· Froese, P. en Bader, C.D., America's Four Gods: what we
say about God – & what that says about us, Oxford: Oxford University
Press, 2010
· Putman, W.B.M., Godsbeelden en Levensverhaal. Een
onderzoek met behulp van de Waarderingstheorie en de
Zelfconfrontatiemethode naar de betekenis van persoonlijke godsbeelden,
Tilburg: Tilburg University Press, 1998
· Rizzuto, A.M., The Birth of the Living God. A
Psychoanalytic Study, Chicago: University Of Chicago Press, 1979
· Samuels, A., Shorter, B. en Plaut, F., Jung-Lexicon: een
verklarend overzicht van termen uit de analytische psychologie,
Rotterdam: Lemniscaat, 2001
· Sanders, C., Het godsbeeld te boven. De
voorafschaduwing van een religieuze surrealiteit, Kampen: Kok, 2010
· Schaap-Jonker, H., Before the Face of God: An
Interdisciplinary Study of the Meaning of the Sermon and the Hearer's God
Image, Personality and Affective State, Münster: LIT Verlag Münster, 2008
· Timmer, M., Van Anima tot Zeus: encyclopedie van
begrippen uit mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische
psychologie, Rotterdam: Lemniscaat, 2001
· Vuijsje, H., Tot hier heeft de Heer ons geholpen. Over
godsbeelden en goed gedrag, Amsterdam: Uitgeverij Contact, 2007
· Onderzoek van Stoffels, H.C.: God is een verhaal.
Resultaten van een onderzoek naar godsbeelden onder pastores van de in de
IKON vertegenwoordigde kerkgenootschappen, 2006. De vindplaats is: http://www.ikonrtv.nl/godsbeelden/God_is_een_verhaal_IKON.pdf
[1] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, Kampen: Ten Have,
2007, p. 8
[2] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 24
[3] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 21
[4] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 23
[5] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 37
[6] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 38
[7] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 39
[8] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 41
[9] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God in
Nederland 1996-2006, p. 48
[10] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 50
[11] N.K. van den Akker en P.J.A. Nissen, Wegen
en dwarswegen. Tweeduizend jaar christendom in hoofdlijnen, Amsterdam:
Boom, 2007 (3e druk; 1e druk: 1999), p. 278
[12] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 59-63
[13] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart God in
Nederland 1996-2006, p. 69
[14] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 69
[15] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 84-87
[16] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 93-103
[17] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 109-114
[18] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 118-175
[19] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 175
[20] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 175-176
[21] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 176
[22] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 177
[23] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 198
[24] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 199
[25] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 198
[26] T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart, God
in Nederland 1996-2006, p. 175
[27] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen. Over godsbeelden en goed gedrag, Amsterdam: Uitgeverij Contact,
2007, p. 7
[28] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 8
[29] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 71
[30] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 73
[31] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 110
[32] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven. De voorafschaduwing van een religieuze
surrealiteit, Kampen: Kok, 2010, p. 66-67
[33] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 186
[34] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 195
[35] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 248
[36] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 248
[37] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 249
[38] H. Vuijsje, Tot hier heeft de Heer ons
geholpen, p. 249
[39] Onderzoek van H.C. Stoffels: God is een
verhaal. Resultaten van een onderzoek naar
godsbeelden onder pastores van de in de IKON vertegenwoordigde kerkgenootschappen, 2006, p. 2
[40] M. Timmer, Van Anima tot Zeus:
encyclopedie van begrippen uit mythologie, religie, alchemie,
cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Rotterdam: Lemniscaat,
2001, p. 277
[41] H. Schaap-Jonker, Before the Face of God:
An Interdisciplinary Study of the Meaning of the Sermon and the Hearer's God
Image, Personality and Affective State, Münster: LIT Verlag Münster, 2008,
p. 115
[42] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living
God. A Psychoanalytic Study, Chicago: University Of Chicago Press, 1979, p.
209
[43] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. viii (Preface)
[44] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 8
[45] A. Samuels, B. Shorter en F. Plaut, Jung-Lexicon:
een verklarend overzicht van termen uit de analytische psychologie,
Rotterdam: Lemniscaat, 2001, p. 93
[46] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 20-39
[47] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 44
[48] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 52
[49] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 90
[50] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 183
[51] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 209
[52] A.M. Rizzuto, The Birth of the Living God,
p. 209
[53] A. Samuels, B. Shorter en F. Plaut, Jung-Lexicon,
p. 93
[54] A. Samuels, B. Shorter en F. Plaut, Jung-Lexicon,
p. 94
[55] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal. Een onderzoek met behulp van de Waarderingstheorie en de
Zelfconfrontatiemethode naar de betekenis van persoonlijke godsbeelden,
Tilburg: Tilburg University Press, 1998, p. 192
[56] C. Sanders, Het godsbeeld te boven,
p. 11
[57] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 13
[58] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 19-25
[59] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 27-32
[60] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 102
[61] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 47-50
[62] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 65-75
[63] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 27
[64] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 66-67
[65] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 12-14
[66] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 15-27
[67] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 58-59
[68] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 112-113
[69] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 130
[70] W.B.M. Putman, Godsbeelden en Levensverhaal,
p. 144
[71] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 196
[72] W.B.M. Putman, Godsbeelden en
Levensverhaal, p. 83
[73] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods: what we say about God – & what that says about us, Oxford: Oxford
University Press, 2010, p. 24
[74] G. Dierickx, De buitenkant van de
religie. Een menswetenschappelijke rondleiding, Antwerpen/Apeldoorn:
Garant, p. 70
[75] G. Dierickx, De buitenkant van de religie,
p. 70
[76] G. Dierickx, De buitenkant van de religie,
p. 71
[77] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 2
[78] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 9
[79] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 10
[80] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 24
[81] P. Froese en C.D. Bader, America's Four Gods, p. 26
[82] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 37-63
[83] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 143
[84] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 158-159
[85] Onderzoek van H.C. Stoffels: God is een
verhaal, p. 2
[86] Onderzoek van H.C. Stoffels: God is een
verhaal, p. 3
[87] Onderzoek van H.C. Stoffels: God is een
verhaal, p. 2
[88] Onderzoek van H.C. Stoffels: God is een
verhaal, p. 10
[89] H. Schaap-Jonker, Before the Face of God,
p. 298
[90] H. Schaap-Jonker, Before the Face of God,
p. 115
[91] Onderzoek van H.C. Stoffels: God is een
verhaal, p. 10
[92] C. Sanders, Het
godsbeeld te boven, p. 66-67
[93] P. Froese en C.D. Bader, America's Four
Gods, p. 24
Geen opmerkingen:
Een reactie posten