Persoonlijke analyse van de tekst uit:
Jodocus van Lodensteyn, Geestelijke
Opwekker, Voor het onverloochende, doode, en geesteloose Christendom.
Predicatie over de Selfs-verloochening, uyt 2 Cor. 5:15, Amsterdam, 1701 (eerste druk onbekend), pagina's 62-65
Woord vooraf
Er zijn veel mensen die naar hun eigen zin goede werken verrichten. Wat daar echter aan ontbreekt, is de liefde tot de Heere God. Men doet goede werken, omdat bijvoorbeeld de kerk, de overheid of de knecht de zonde verbiedt. Louter vanwege een soort plichtsbesef dus. Als ik Van Lodensteins opvatting samenvat, verstaat hij onder "goede werken": “Men doet goede werken uit liefde en tot eer van de Heere God. Zo komt Hij volledig tot Zijn recht.” Deze kern laat Van Lodenstein ons achter. Het in de ondertitel genoemde tekstgedeelte is een kernachtig tekstgedeelte, waarin een directe en ook een bevindelijke boodschap naar voren komt. Het past geheel in de tijd van de 17e eeuw, waarin het vaak gebruikelijk was dat de staat zijn eigen predikanten verkoos. Van Lodenstein benadrukt in zijn tekst de ware liefde die tussen God en de mens tot stand dient te komen. Als een predikant dit belijdt, kan hij de ware boodschap verkondingen, iets waaraan het in de 17e eeuw vaak aan ontbrak. Deze conclusie mogen we wel trekken, temeer als we de tekst met andere bronnen gaan vergelijken.
In het boek “Wegen en dwarswegen” van Nico van den Akker en Peter Nissen wordt Jodocus van Lodenstein op pagina 212 aangehaald. Hij wordt hier beschreven als navolger van de Nadere Reformatie. De Nadere Reformatie is een stroming die het innerlijke van de mens benadrukt. Van Lodenstein is geboren op 6 februari 1620 te Delft en gestorven op 6 augustus 1677 te Utecht. Hij is heel zijn leven ongehuwd geweest, en studeerde theologie en oosterse talen. Hij is gereformeerd predikant geweest achtereenvolgens te Zoetermeer, Sluis en Utrecht. Omdat Van Lodenstein calvinistisch gedachtegoed heeft, is het nuttig om ons in één van zijn teksten te verdiepen. Het tekstgedeelte van Van Lodenstein die ik heb toegelicht met behulp van secundaire bronnen over Van Lodenstein, is afkomstig uit: “Geestelijke Opwekker, Voor het onverloochende, doode, en geesteloose Christendom. Predicatie over de Selfs-verloochening, uyt 2 Cor. 5:15”. Van Lodenstein heeft meerdere teksten, gedichten en lofzangen geschreven. Ze hebben alle dezelfde thema’s. De hoofdvraag van mijn betoog is: “Wat wil Jodocus van Lodenstein met het genoemde tekstgedeelte duidelijk maken?”
Analyse van de tekst
Auteur Jodocus van Lodenstein bespreekt in het tekstgedeelte een complex, maar tegelijkertijd ook een simpel probleem. Hij constateert dat er mensen zijn die goed doen in hun eigen ogen, maar dat enkel doen naar aanleiding van het gebod van de kerk. Men zegt niet: “Koning Jezus heeft het verboden, dus daarom zal ik het niet doen.” Enkel als het een last van bijvoorbeeld de ouders of de knecht is, volgt men een gebod of verbod op. Deze goede werken kunnen overeenkomstig Gods Woord zijn, maar het probleem is dat men niet overeenkomstig Gods Woord leeft. Een relevant aspect is het liefdeloos naleven van Gods geboden. Achtergronden hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn de verkeerde prediking, het niet durven uitkomen voor Gods geboden of het hebben van onvoldoende kennis van Gods Woord (de Bijbel). Oplossingen voor dit probleem geeft Van Lodenstein zelf in de tekst: “uit suyvere liefde tot God, dadelijk begeren al het geene de Heere over ons gelieft te brengen.” Indirect geeft hij andere oplossingen, hij haalt bepaalde Bijbelpassages aan waaruit blijkt dat men de ware liefde tot God moet bezitten. Het relevante belang van mijn te bespreken tekstgedeelte is: het leven tot eer van God, zodat men niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. Het probleem dat Van Lodenstein in dit tekstgedeelte aanhaalt, kan zowel als complex, maar ook als simpel ervaren worden. Het hangt af van de strijd met de duivel, die ieder mens heeft. Bekeert de mens zich of niet? Laat de duivel de mens snel los, dan zal de mens ook eerder tot eer van God leven. Na het lezen van deze tekst kunnen bij sommige mensen problemen achterblijven. Bijvoorbeeld: iedereen heeft een ander godsbeeld, sterker nog, men kan passages uit de Bijbel verschillend opvatten. In dit geval kunnen bijvoorbeeld de Heidelberger Catechismus en de Dordtse Leerregels uitkomst geven. Dit zijn reformatorische belijdenisgeschriften. Omdat Van Lodenstein een aanhanger is van de (Nadere) Reformatie,[1] heeft hij er wellicht goed aan gedaan om citaten uit deze geschriften te noemen, vanwege de nog heldere formuleringen. Ook kan bij sommigen de vraag achterblijven wat nu precies de liefde tot God inhoudt. Maar als iets met liefde gebeurt, staat men daar volledig achter. Als dat niet zo is, doet men het vanuit een plichtsbesef. Het iets of iemand liefhebben, heeft bij elk mens een ander karakter, maar liefde is nooit verenigbaar met plicht en dwang.
Jodocus van Lodenstein uit in zijn tekst “negatieve” kritiek op mensen die liefdeloos de geboden van God en de kerk naleven. Er zijn veel mensen die wel goede werken doen, maar deze niet doen uit liefde tot de Heere God. Dit is goed toe te lichten door middel van het feit dat Van Lodenstein een duidelijk navolger is van de leer van het piëtisme, wat uit verschillende secundaire bronnen blijkt. Van Lodenstein is tijdens zijn studie zelfs sterk beïnvloed door G. Voetius’ piëtisme.[2] In de tekst van Van Lodenstein staat: “Soo dat men niet alleen alles lijd, en sonder mumureren ontfangt: maar dat men ook uyt een suyveren liefde tot God, dadelijk begeert al het geene de Heere over ons gelieft te brengen.” De beïnvloeding van het piëtisme bij Van Lodenstein blijkt uit zijn tekst en verklaart waarom hij dit gedachtegoed heeft. Het piëtisme is binnen de toenmalige gereformeerde kerk een stroming die de vruchten van geloof, liefde en bekering centraal stelt.[3] De vruchten van geloof en bekering houden vooral de liefde tot de Heere in. Vandaar dat Van Lodenstein de zuivere liefde tot God aan de orde stelt. Als je het betreffende tekstgedeelte van Van Lodenstein leest, valt meteen op dat de woorden van Van Lodenstein hard aan kunnen komen voor degenen die niet met een zuivere liefde tot God leven, maar desondanks uit plichtsbesef wel Zijn geboden in acht nemen. Van Lodenstein houdt blijkbaar van scherpte, niet van slappe preken. Ook dit is toe te lichten met behulp van de eigenschappen van het piëtisme. Het piëtisme verzette zich tegen een dorre leerstellige prediking gepaard gaande met slapheid van zeden[4]. Met het vorige gegeven – het zonder liefde Gods geboden naleven – wil ik de tekst van Van Lodenstein met deze en andere secundaire bronnen verder toelichten. De belangrijkste verklaring voor het gedachtegoed van Van Lodenstein is – zoals hierboven beschreven – de aanhang van het piëtisme. Hij werd sterk beïnvloed door G. Voetius’ piëtistisch getinte vroomheid en diens nadruk op de praktijk van de godzaligheid.[5] Nu wil ik op het laatste gegeven ingaan: de praktijk van de godzaligheid. Dat dit zijn sporen heeft nagelaten in zijn door mij te bespreken tekstgedeelte, mag erg duidelijk zijn. Want wat nu precies een godzalig leven is, beschrijft hij in dit gedeelte: “Indien men voor den Heere leefde, dan soud ons herte los weesen van alles, om maar des Heeren sin te doen.” De sterke beïnvloeding van het piëtisme verklaart waarom hij dit schrijft. Het duidt wederom op de persoonlijke geloofsbeleving en het voortbrengen van vruchten van geloof en liefde. Kortom, een leven waarin God volkomen centraal staat en de zondaar op het diepst wordt vernederd. Verder blijkt dat hij een strenge prediking maakte en zich strenge leefregels stelde.[6] Dit zijn ook verklaringen voor zijn leerstelligheden.
Van Lodenstein schrijft duidelijk uit eigen ervaring. Dit blijkt onder andere als hij het volgende schrijft: “Aldus werden er noch wel dingen gedaan die der wets zijn en die van God geboden zijn; maar men doetse niet om God, en uyt kracht van sijn bevelmacht over ons; of om dat het soo Gods sin was.” Dit kan goed toegelicht worden met een passage uit één van de bronnen. Van Lodenstein legt alle nadruk op de noodzaak tot bekering en levensheiliging.[7] Hij legt het accent op de levensheiliging, die voor hem belangrijker is dan de rechtvaardiging. Dat verklaart waarom hij kritiek uit op de dingen die wel naar Gods geboden zijn, maar niet uit liefde tot God geschieden. Hij streeft naar de bevinding en de ervaring van het heil. Het uit plichtsbesef verrichten van daden die naar de wet Gods zijn, kunnen wel gerechtvaardigd zijn (omdat ze deels overeenkomstig Gods geboden zijn), maar het heiligt ons leven niet als deze niet tot de eer en verheerlijking van Gods Naam zijn. Oftewel met Van Lodensteins woorden: "als ze niet om God te doen zijn".
Van Lodenstein haalt in zijn stuk aan: “Een papist seyd ronduyt, dat hy iets doet of laat uyt verbod van de kerk; maar waar vind men gereformeerde, die, als sy versocht worden tot eenige sonden (neemt bij voorbeeld, tot drinken, of andere sonden) die dan derven seggen: de koning Jesus heeft het verboden, en daarom zal ik dat niet meer doen.” Met één van de bronnen kan men aantonen waarom hij zo’n ernst maakt met de zonde van halfslachtigheid (door Jezus Christus niet lief te hebben met het gehele hart). Jodocus van Lodenstein heeft als thema in al zijn teksten en gedichten de aansporing tot zelfverloochening, levensheiliging, de omgang en eenwording met God. “Hoog, om hoog! Mijn siel, na boven. ’t Regte leven, lieven, loven, is maar daarmen Jesum ziet”.[8] Van Lodenstein zegt in deze lofzang: het rechte leven is hier beneden niet te vinden, maar alleen bij Koning Jezus. In het genoemde stuk staat dat de papist niet zegt: “Ik doe deze zonden niet, omdat Koning Jezus het verboden heeft.” Terwijl bij Hem (Koning Jezus) alleen het rechte leven te vinden is! Daarom maakt Van Lodenstein hier zo’n ernst mee. Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Hij heeft enkel en alleen de eer van God op het oog (Soli Deo Gloria). Dus ondanks de ernstige toon monden de liederen en de teksten van Van Lodenstein steeds uit op de eer van God.[9] “Onse wille moet gantschelijk gesmolten en verlooren wierde in Gods wille”. Niet onze wil moet centraal staan, maar Gods wil. Een toelichting hierop heeft wederom betrekking op de eer van God. De mens moet niet alleen worden gerechtvaardigd, maar ook worden geheiligd. Zo komt de Heere werkelijk tot Zijn eer.
Verder schrijft Jodocus van Lodenstein: “Het is wonderbaar, dat alle de machten in de wereld gekent en genoemd werden, en dat alleen Jesu bevelmacht niet gezien of gekent werd.” Telkens blijkt dat Van Lodenstein op grond van eigen ervaringen schrijft. Hij ontzet zich na de afzetting van ds. Koelman, die uitgevoerd wordt door de wereldlijke macht.[10] Van Lodenstein komt tot deze ontzetting opdat de wereldlijke macht eens ziet wat de belangrijkste kenmerk van een ware predikant is: een ieder die de ware liefde van de mens tot God predikt, zoals ds. Koelman doet. Op grond van één van de bronnen kan duidelijk gemaakt worden waarom Van Lodenstein tot de genoemde uitspraak komt: Jezus’ bevelmacht is hierin niet te vinden, maar alleen de machten van de wereld worden gekend.[11] Men let dus niet op het onderscheid tussen een godzalige predikant en een “goddeloze” predikant. Sterker nog, de wereldlijke macht stelt zelf haar predikanten aan. “Alle machten van de wereld worden gekend,” schrijft Van Lodenstein. De wereld houdt ons helemaal van Christus weg. Dit kan ook toegelicht worden met behulp van één van de bronnen waarin wederom duidelijk wordt waarom hij voor wereldse machten waarschuwt. Wereld en zonde zijn voor Van Lodenstein namelijk woorden van één betekenis.[12] Het aanhangen van de wereldse macht is zonde tegen God en leidt tot de eeuwige ondergang. Met de aanprijzing van geestelijke oefeningen gaat een grote afkeer van al het wereldse gepaard. Het gebed van een christen bestaat volgens Van Lodenstein niet in een vragen naar aardse zaken. Van Lodenstein leert dat men niets ter wereld kan bedenken dat zaliger is dan de omhelzing van de liefde[13] tot God en tot de medemens. Als men de liefde tot God centraal stelt in het leven, staan we buiten de machten van de wereld en zien we de bevelmacht van Jezus. Zodoende is deze regel uit de tekst van Van Lodenstein toegelicht. Het blijkt dat één van de middelen daartoe een ingetogen en sobere levenshouding is, zoals Van Lodenstein er zelf op nahoudt.[14]
Het thema 'de zondige mens' laat Van Lodenstein niet links liggen: “Soo en leven ook niet voor den Heere, maar zijn noch onverstorven aan haar selven de gene, die niet toonen te leven, als of se waren het leem in de hand des pottebakkers; om in alles wat haar overkomt, ’t zy de voorwerpen zijn sondig, of in sich selven middelmatig, ja (ik sal maar seggen) geheel goet, enkelijk te vrede te wesen met Gods wil en bestiering”. Van Lodenstein benadrukt dat het aan de wil en het bestuur van God te danken is dat een mens uit liefde en tot eer van God leeft, niet van de mens zelf. Hij vergelijkt de mens met het leem uit de hand van de pottenbakker (zie ook Jeremia 18:4-6), dat duidt op de zondige aard van de mens. Het feit dat Van Lodenstein tot deze uitspraak komt, is toe te lichten met passages uit verschillende bronnen. Het blijkt dat Van Lodenstein leert dat wij allen schuldig staan en het herstel alleen te wachten hebben van de Heilige Geest.[15] Ook: “Als de mens zelf aan het werk gaat, komt hij slechts tot letterkennis, tot een historisch of letterlijk, niet tot het zaligmakend geloof.”[16] Het natuurlijk verstand van de mensen is onbekwaam om de waarheid te bevatten en God te leren kennen. Daartoe is de verlichting van boven, de openbaring van de Heilige Geest, nodig. Vanuit deze achtergrond verwijst Van Lodenstein naar de leem in de hand van de pottenbakker.
Dat Van Lodenstein de nadruk legt op het zonder liefde doen van goede werken ten dienste van God en de kerk, kan tevens toegelicht worden met zijn opvattingen over het Heilig Avondmaal. Van Lodenstein leert dat het een eis is voor iemand die ten Avondmaal gaat, dat diegene ook in eenwording met Christus leeft.[17] De band tussen God en de mens moet goed zijn en een goede band staat synoniem voor een liefdevolle band. Het is voor Van Lodenstein onmogelijk het Avondmaal te bedienen aan gemeenteleden voor wie het niet gaat om de eenwording met Christus en vanwege andere motieven aan het Avondmaal deelnemen.[18] Voor deelname aan het Avondmaal is namelijk een liefdevol leven met Christus nodig. Van Lodenstein heeft zijn tekstgedeelte geschreven vanuit 2 Korinthe 5:14-15: “Want de liefde van Christus dringt ons; Als die dit oordelen, dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is.” De apostel Paulus – en daarmee ook Jodocus van Lodenstein – roept de mens op niet voor zichzelf te leven, maar te leven naar de opgestane Heere.
Het valt ook op dat Van Lodenstein een aantal geschiedenissen uit de Bijbel noemt om zijn tekst nader te verklaren. De Bijbel is de enige Leidraad voor ons leven. Bijvoorbeeld de tekst over Jozef uit Genesis 39:9: “Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?” Hoe kan toegelicht worden dat Van Lodenstein de Bijbel een belangrijk Boek vindt om tot God te komen? Van Lodenstein ziet de Heilige Schrift als een onfeilbare Bron.[19] Uit de Heilige Schrift moet alle kennis geput worden. Die kennis is nodig om tot verlichting te komen. De verlichting van de mens is afkomstig van de Heilige Geest. Dit is het eerste orgaan. Dan vermeldt dezelfde bron het tweede orgaan: de wil, in werking, waardoor wij tot de liefde tot God komen.[20] Het vermelden van Bijbelgeschiedenissen in zijn stuk hebben dus ten doel om tot kennis en inzicht te komen. Vervolgens is het de Heilige Geest, Die een mens tot verlichting brengt. Het betrachten van de liefde tot God vindt plaats na de bekering (verlichting), als vrucht der dankbaarheid. Vruchten van geloof en dankbaarheid zijn, zoals eerder vermeld, van wezenlijk belang in het piëtisme. Jodocus van Lodenstein is sterk door het piëtisme beïnvloed, zoals ook al eerder is vermeld.
De gehele tekst is in feite een aanklacht: een soort verwijt naar de mensen die Christus niet met de ware liefde dienen. Wat hier beschreven staat, kan ook als preek gehouden worden. In dit geval kan het opgevat worden als een boetepreek. Waarom treedt Van Lodenstein “verwijtend” op? Van Lodenstein is in sommige gevallen gedwongen tot het houden van boetepreken.[21] Hierbij staat vermeld dat hij alle nadruk legt op bekering en levensheiliging. In het tweede stuk van de bekering staat de opstanding van de nieuwe mens centraal, wat onder andere een ernstige lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven, inhoudt. Hij schrijft “verwijtend”, omdat de mensen de ware liefde tot God niet kennen, met andere woorden: omdat de mensen nog niet bekeerd zijn. Van Lodenstein roept de mens op tot bekering. Het kan toegelicht worden met het feit dat volgens de Heilige Schrift – die Van Lodenstein, zoals eerder vermeld, als Leidraad erkent om tot ware kennis te komen – alleen de bekeerde mensen het Koninkrijk Gods beërven. “Bekeert u, om uws levens wil.” Het is ook goed toe te lichten met het feit dat Van Lodenstein de zelfverloochening centraal stelt.[22] Hij stelt de ware liefde tot God centraal om zodoende tot zelfverloochening te komen en de bevinding van het heil, die buiten de mens is, te ervaren. Alleen als we onszelf minachten, achten we God als het grootste Goed, dat nimmermeer vergaat. Het overschatten van de mens stelt Van Lodenstein ook in zijn tekst centraal: “nu is elk sijn eygen Koning, en ieder doet wat goed is in sijne ogen, ieder leeft na sijn humeur.” Waarom hij dit schrijft, kan dus goed toegelicht worden met het feit dat hij zelfverloochening centraal stelt. Het eigen koning zijn is zelfs het tegenovergestelde van zelfverloochening. Degene die eigen koning is, heeft niet de mystiek van de geloof ervaren, dat vruchten van geloof en bekering voortbrengt.[23]
Van Lodenstein benadrukt in zijn gehele tekst het ware leven met de Heere. Zo schrijft hij bijvoorbeeld: “Doch een christen, welke voor geeft, dat Jesus voor hem gestorven en opgewekt is, derft niet seggen: mijn Jesus verstaat het soo niet.” Van Lodenstein geeft hier het leven van een ware christen aan. Men kan nu niet anders dan aan te nemen dat Van Lodenstein in de nabijheid van de Heere leeft. De Heilige Geest heeft hem verlicht. Velen zullen gedacht hebben: “Deze man leidt een goed leven, nu wijst hij ons op het leven van een ware christen, maar dat leven is werkelijk onmogelijk”. Rooms-katholieken moeten onder de indruk geweest zijn. Het bevindelijke leven wordt niet door studie verkregen, maar enkel door Gods Geest.[24] Dat Van Lodenstein dit schrijft, kan ook toegelicht worden met hetgeen de rooms-katholieken na zijn dood over hem gezegd hebben. “Is ’er ymand onder de Gereformeerde die vroom is, soo is het de Heer Lodensteyn”, zeiden de rooms-katholieken na zijn dood, “was hy onder ons geweest, wy souden hem voor een Heyligen houden.”[25] De Rooms-Katholieke Kerk verkondigt met een heiligverklaring haar vertrouwen dat de betreffende persoon de nabijheid van God bereikt heeft. De heilige is tot voorspraak van de gelovigen bij God.[26] Bij de heilige is bevinding te constateren. Een heilige kan mensen helpen in het geloof in God en een plaats in de hemel. Dat Van Lodenstein de nabijheid van God bereikt heeft, verklaart waarom hij het leven van een ware christen beschrijft. Als men de leer van Van Lodenstein naast de Bijbel legt, dan komt deze daar inderdaad mee overeen. De Bijbel spreekt ook over heiligen en vromen. Omdat hij vroom is,[27] leeft hij tot eer van God. Het is dus geen wonder dat hij de liefdeloze goede werken aan de orde stelt. Die zijn niet tot eer van God en monden uiteindelijk uit op de eeuwige ondergang. Zodoende is ook de Bijbel een belangrijke en niet te onderschatten Bron om het tekstgedeelte van Van Lodenstein toe te lichten. Van Lodenstein haalt zelf verschillende Bijbelteksten aan om zijn tekst toe te lichten. Maar ook niet genoemde Bijbelteksten kunnen zijn tekst ondersteunen. Jesaja 29:13 zegt ons onder andere: “Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen.” Dit is nu precies hetgeen Van Lodenstein aanhaalt. “De gereformeerde predikant Jodocus van Lodenstein genoot al tijdens zijn leven de allure van de oudtestamentische profeten en stierf in een geur van heiligheid.”[28] In het Oude Testament wordt de vroomheid meerdere keren aangehaald. De Heere zegt over Job dat hij oprecht en vroom is. Het Bijbelboek Job heeft het lijden van de vrome mens als thema. De eerste twee hoofdstukken zijn in proza geschreven en vertellen hoe God de satan de ruimte geeft om de volmaakte Job door rampen te beproeven. De Heere noemt de woorden vroom, godvrezend, oprechtheid en wijkend van het kwaad in één adem. Met andere woorden: men kan niet vroom zijn en tegelijkertijd goddeloos.
Conclusie
Na het lezen van deze uitgebreide analyse is duidelijk wat Jodocus van Lodenstein met zijn door mij te bespreken tekstgedeelte duidelijk wil maken. Met behulp van andere bronnen kan goed opgemerkt worden dat hij veel uit eigen ervaring schrijft en het ware christelijk geloof duidelijk wil maken, dat wil zeggen de juiste Bijbelse leer. Het leven van een christen is enkel gebaseerd op de liefde jegens God en de naaste. De Heere Jezus heeft namelijk Zelf gezegd: "Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten" (Mattheüs 22:37-40). Jodocus van Lodenstein heeft zijn tekstgedeelte geschreven vanuit 2 Korinthe 5:14-15, waarin Paulus de mens oproept niet voor zichzelf te leven, maar zich ten dienste te stellen van de Heere Jezus alleen. Van Lodenstein herinnert de mens aan deze opdracht. En dat is tevens mijn opvatting, laten we acht slaan op wat God ons te zeggen heeft.
Er zijn veel mensen die naar hun eigen zin goede werken verrichten. Wat daar echter aan ontbreekt, is de liefde tot de Heere God. Men doet goede werken, omdat bijvoorbeeld de kerk, de overheid of de knecht de zonde verbiedt. Louter vanwege een soort plichtsbesef dus. Als ik Van Lodensteins opvatting samenvat, verstaat hij onder "goede werken": “Men doet goede werken uit liefde en tot eer van de Heere God. Zo komt Hij volledig tot Zijn recht.” Deze kern laat Van Lodenstein ons achter. Het in de ondertitel genoemde tekstgedeelte is een kernachtig tekstgedeelte, waarin een directe en ook een bevindelijke boodschap naar voren komt. Het past geheel in de tijd van de 17e eeuw, waarin het vaak gebruikelijk was dat de staat zijn eigen predikanten verkoos. Van Lodenstein benadrukt in zijn tekst de ware liefde die tussen God en de mens tot stand dient te komen. Als een predikant dit belijdt, kan hij de ware boodschap verkondingen, iets waaraan het in de 17e eeuw vaak aan ontbrak. Deze conclusie mogen we wel trekken, temeer als we de tekst met andere bronnen gaan vergelijken.
In het boek “Wegen en dwarswegen” van Nico van den Akker en Peter Nissen wordt Jodocus van Lodenstein op pagina 212 aangehaald. Hij wordt hier beschreven als navolger van de Nadere Reformatie. De Nadere Reformatie is een stroming die het innerlijke van de mens benadrukt. Van Lodenstein is geboren op 6 februari 1620 te Delft en gestorven op 6 augustus 1677 te Utecht. Hij is heel zijn leven ongehuwd geweest, en studeerde theologie en oosterse talen. Hij is gereformeerd predikant geweest achtereenvolgens te Zoetermeer, Sluis en Utrecht. Omdat Van Lodenstein calvinistisch gedachtegoed heeft, is het nuttig om ons in één van zijn teksten te verdiepen. Het tekstgedeelte van Van Lodenstein die ik heb toegelicht met behulp van secundaire bronnen over Van Lodenstein, is afkomstig uit: “Geestelijke Opwekker, Voor het onverloochende, doode, en geesteloose Christendom. Predicatie over de Selfs-verloochening, uyt 2 Cor. 5:15”. Van Lodenstein heeft meerdere teksten, gedichten en lofzangen geschreven. Ze hebben alle dezelfde thema’s. De hoofdvraag van mijn betoog is: “Wat wil Jodocus van Lodenstein met het genoemde tekstgedeelte duidelijk maken?”
Analyse van de tekst
Auteur Jodocus van Lodenstein bespreekt in het tekstgedeelte een complex, maar tegelijkertijd ook een simpel probleem. Hij constateert dat er mensen zijn die goed doen in hun eigen ogen, maar dat enkel doen naar aanleiding van het gebod van de kerk. Men zegt niet: “Koning Jezus heeft het verboden, dus daarom zal ik het niet doen.” Enkel als het een last van bijvoorbeeld de ouders of de knecht is, volgt men een gebod of verbod op. Deze goede werken kunnen overeenkomstig Gods Woord zijn, maar het probleem is dat men niet overeenkomstig Gods Woord leeft. Een relevant aspect is het liefdeloos naleven van Gods geboden. Achtergronden hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn de verkeerde prediking, het niet durven uitkomen voor Gods geboden of het hebben van onvoldoende kennis van Gods Woord (de Bijbel). Oplossingen voor dit probleem geeft Van Lodenstein zelf in de tekst: “uit suyvere liefde tot God, dadelijk begeren al het geene de Heere over ons gelieft te brengen.” Indirect geeft hij andere oplossingen, hij haalt bepaalde Bijbelpassages aan waaruit blijkt dat men de ware liefde tot God moet bezitten. Het relevante belang van mijn te bespreken tekstgedeelte is: het leven tot eer van God, zodat men niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft. Het probleem dat Van Lodenstein in dit tekstgedeelte aanhaalt, kan zowel als complex, maar ook als simpel ervaren worden. Het hangt af van de strijd met de duivel, die ieder mens heeft. Bekeert de mens zich of niet? Laat de duivel de mens snel los, dan zal de mens ook eerder tot eer van God leven. Na het lezen van deze tekst kunnen bij sommige mensen problemen achterblijven. Bijvoorbeeld: iedereen heeft een ander godsbeeld, sterker nog, men kan passages uit de Bijbel verschillend opvatten. In dit geval kunnen bijvoorbeeld de Heidelberger Catechismus en de Dordtse Leerregels uitkomst geven. Dit zijn reformatorische belijdenisgeschriften. Omdat Van Lodenstein een aanhanger is van de (Nadere) Reformatie,[1] heeft hij er wellicht goed aan gedaan om citaten uit deze geschriften te noemen, vanwege de nog heldere formuleringen. Ook kan bij sommigen de vraag achterblijven wat nu precies de liefde tot God inhoudt. Maar als iets met liefde gebeurt, staat men daar volledig achter. Als dat niet zo is, doet men het vanuit een plichtsbesef. Het iets of iemand liefhebben, heeft bij elk mens een ander karakter, maar liefde is nooit verenigbaar met plicht en dwang.
Jodocus van Lodenstein uit in zijn tekst “negatieve” kritiek op mensen die liefdeloos de geboden van God en de kerk naleven. Er zijn veel mensen die wel goede werken doen, maar deze niet doen uit liefde tot de Heere God. Dit is goed toe te lichten door middel van het feit dat Van Lodenstein een duidelijk navolger is van de leer van het piëtisme, wat uit verschillende secundaire bronnen blijkt. Van Lodenstein is tijdens zijn studie zelfs sterk beïnvloed door G. Voetius’ piëtisme.[2] In de tekst van Van Lodenstein staat: “Soo dat men niet alleen alles lijd, en sonder mumureren ontfangt: maar dat men ook uyt een suyveren liefde tot God, dadelijk begeert al het geene de Heere over ons gelieft te brengen.” De beïnvloeding van het piëtisme bij Van Lodenstein blijkt uit zijn tekst en verklaart waarom hij dit gedachtegoed heeft. Het piëtisme is binnen de toenmalige gereformeerde kerk een stroming die de vruchten van geloof, liefde en bekering centraal stelt.[3] De vruchten van geloof en bekering houden vooral de liefde tot de Heere in. Vandaar dat Van Lodenstein de zuivere liefde tot God aan de orde stelt. Als je het betreffende tekstgedeelte van Van Lodenstein leest, valt meteen op dat de woorden van Van Lodenstein hard aan kunnen komen voor degenen die niet met een zuivere liefde tot God leven, maar desondanks uit plichtsbesef wel Zijn geboden in acht nemen. Van Lodenstein houdt blijkbaar van scherpte, niet van slappe preken. Ook dit is toe te lichten met behulp van de eigenschappen van het piëtisme. Het piëtisme verzette zich tegen een dorre leerstellige prediking gepaard gaande met slapheid van zeden[4]. Met het vorige gegeven – het zonder liefde Gods geboden naleven – wil ik de tekst van Van Lodenstein met deze en andere secundaire bronnen verder toelichten. De belangrijkste verklaring voor het gedachtegoed van Van Lodenstein is – zoals hierboven beschreven – de aanhang van het piëtisme. Hij werd sterk beïnvloed door G. Voetius’ piëtistisch getinte vroomheid en diens nadruk op de praktijk van de godzaligheid.[5] Nu wil ik op het laatste gegeven ingaan: de praktijk van de godzaligheid. Dat dit zijn sporen heeft nagelaten in zijn door mij te bespreken tekstgedeelte, mag erg duidelijk zijn. Want wat nu precies een godzalig leven is, beschrijft hij in dit gedeelte: “Indien men voor den Heere leefde, dan soud ons herte los weesen van alles, om maar des Heeren sin te doen.” De sterke beïnvloeding van het piëtisme verklaart waarom hij dit schrijft. Het duidt wederom op de persoonlijke geloofsbeleving en het voortbrengen van vruchten van geloof en liefde. Kortom, een leven waarin God volkomen centraal staat en de zondaar op het diepst wordt vernederd. Verder blijkt dat hij een strenge prediking maakte en zich strenge leefregels stelde.[6] Dit zijn ook verklaringen voor zijn leerstelligheden.
Van Lodenstein schrijft duidelijk uit eigen ervaring. Dit blijkt onder andere als hij het volgende schrijft: “Aldus werden er noch wel dingen gedaan die der wets zijn en die van God geboden zijn; maar men doetse niet om God, en uyt kracht van sijn bevelmacht over ons; of om dat het soo Gods sin was.” Dit kan goed toegelicht worden met een passage uit één van de bronnen. Van Lodenstein legt alle nadruk op de noodzaak tot bekering en levensheiliging.[7] Hij legt het accent op de levensheiliging, die voor hem belangrijker is dan de rechtvaardiging. Dat verklaart waarom hij kritiek uit op de dingen die wel naar Gods geboden zijn, maar niet uit liefde tot God geschieden. Hij streeft naar de bevinding en de ervaring van het heil. Het uit plichtsbesef verrichten van daden die naar de wet Gods zijn, kunnen wel gerechtvaardigd zijn (omdat ze deels overeenkomstig Gods geboden zijn), maar het heiligt ons leven niet als deze niet tot de eer en verheerlijking van Gods Naam zijn. Oftewel met Van Lodensteins woorden: "als ze niet om God te doen zijn".
Van Lodenstein haalt in zijn stuk aan: “Een papist seyd ronduyt, dat hy iets doet of laat uyt verbod van de kerk; maar waar vind men gereformeerde, die, als sy versocht worden tot eenige sonden (neemt bij voorbeeld, tot drinken, of andere sonden) die dan derven seggen: de koning Jesus heeft het verboden, en daarom zal ik dat niet meer doen.” Met één van de bronnen kan men aantonen waarom hij zo’n ernst maakt met de zonde van halfslachtigheid (door Jezus Christus niet lief te hebben met het gehele hart). Jodocus van Lodenstein heeft als thema in al zijn teksten en gedichten de aansporing tot zelfverloochening, levensheiliging, de omgang en eenwording met God. “Hoog, om hoog! Mijn siel, na boven. ’t Regte leven, lieven, loven, is maar daarmen Jesum ziet”.[8] Van Lodenstein zegt in deze lofzang: het rechte leven is hier beneden niet te vinden, maar alleen bij Koning Jezus. In het genoemde stuk staat dat de papist niet zegt: “Ik doe deze zonden niet, omdat Koning Jezus het verboden heeft.” Terwijl bij Hem (Koning Jezus) alleen het rechte leven te vinden is! Daarom maakt Van Lodenstein hier zo’n ernst mee. Buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf. Hij heeft enkel en alleen de eer van God op het oog (Soli Deo Gloria). Dus ondanks de ernstige toon monden de liederen en de teksten van Van Lodenstein steeds uit op de eer van God.[9] “Onse wille moet gantschelijk gesmolten en verlooren wierde in Gods wille”. Niet onze wil moet centraal staan, maar Gods wil. Een toelichting hierop heeft wederom betrekking op de eer van God. De mens moet niet alleen worden gerechtvaardigd, maar ook worden geheiligd. Zo komt de Heere werkelijk tot Zijn eer.
Verder schrijft Jodocus van Lodenstein: “Het is wonderbaar, dat alle de machten in de wereld gekent en genoemd werden, en dat alleen Jesu bevelmacht niet gezien of gekent werd.” Telkens blijkt dat Van Lodenstein op grond van eigen ervaringen schrijft. Hij ontzet zich na de afzetting van ds. Koelman, die uitgevoerd wordt door de wereldlijke macht.[10] Van Lodenstein komt tot deze ontzetting opdat de wereldlijke macht eens ziet wat de belangrijkste kenmerk van een ware predikant is: een ieder die de ware liefde van de mens tot God predikt, zoals ds. Koelman doet. Op grond van één van de bronnen kan duidelijk gemaakt worden waarom Van Lodenstein tot de genoemde uitspraak komt: Jezus’ bevelmacht is hierin niet te vinden, maar alleen de machten van de wereld worden gekend.[11] Men let dus niet op het onderscheid tussen een godzalige predikant en een “goddeloze” predikant. Sterker nog, de wereldlijke macht stelt zelf haar predikanten aan. “Alle machten van de wereld worden gekend,” schrijft Van Lodenstein. De wereld houdt ons helemaal van Christus weg. Dit kan ook toegelicht worden met behulp van één van de bronnen waarin wederom duidelijk wordt waarom hij voor wereldse machten waarschuwt. Wereld en zonde zijn voor Van Lodenstein namelijk woorden van één betekenis.[12] Het aanhangen van de wereldse macht is zonde tegen God en leidt tot de eeuwige ondergang. Met de aanprijzing van geestelijke oefeningen gaat een grote afkeer van al het wereldse gepaard. Het gebed van een christen bestaat volgens Van Lodenstein niet in een vragen naar aardse zaken. Van Lodenstein leert dat men niets ter wereld kan bedenken dat zaliger is dan de omhelzing van de liefde[13] tot God en tot de medemens. Als men de liefde tot God centraal stelt in het leven, staan we buiten de machten van de wereld en zien we de bevelmacht van Jezus. Zodoende is deze regel uit de tekst van Van Lodenstein toegelicht. Het blijkt dat één van de middelen daartoe een ingetogen en sobere levenshouding is, zoals Van Lodenstein er zelf op nahoudt.[14]
Het thema 'de zondige mens' laat Van Lodenstein niet links liggen: “Soo en leven ook niet voor den Heere, maar zijn noch onverstorven aan haar selven de gene, die niet toonen te leven, als of se waren het leem in de hand des pottebakkers; om in alles wat haar overkomt, ’t zy de voorwerpen zijn sondig, of in sich selven middelmatig, ja (ik sal maar seggen) geheel goet, enkelijk te vrede te wesen met Gods wil en bestiering”. Van Lodenstein benadrukt dat het aan de wil en het bestuur van God te danken is dat een mens uit liefde en tot eer van God leeft, niet van de mens zelf. Hij vergelijkt de mens met het leem uit de hand van de pottenbakker (zie ook Jeremia 18:4-6), dat duidt op de zondige aard van de mens. Het feit dat Van Lodenstein tot deze uitspraak komt, is toe te lichten met passages uit verschillende bronnen. Het blijkt dat Van Lodenstein leert dat wij allen schuldig staan en het herstel alleen te wachten hebben van de Heilige Geest.[15] Ook: “Als de mens zelf aan het werk gaat, komt hij slechts tot letterkennis, tot een historisch of letterlijk, niet tot het zaligmakend geloof.”[16] Het natuurlijk verstand van de mensen is onbekwaam om de waarheid te bevatten en God te leren kennen. Daartoe is de verlichting van boven, de openbaring van de Heilige Geest, nodig. Vanuit deze achtergrond verwijst Van Lodenstein naar de leem in de hand van de pottenbakker.
Dat Van Lodenstein de nadruk legt op het zonder liefde doen van goede werken ten dienste van God en de kerk, kan tevens toegelicht worden met zijn opvattingen over het Heilig Avondmaal. Van Lodenstein leert dat het een eis is voor iemand die ten Avondmaal gaat, dat diegene ook in eenwording met Christus leeft.[17] De band tussen God en de mens moet goed zijn en een goede band staat synoniem voor een liefdevolle band. Het is voor Van Lodenstein onmogelijk het Avondmaal te bedienen aan gemeenteleden voor wie het niet gaat om de eenwording met Christus en vanwege andere motieven aan het Avondmaal deelnemen.[18] Voor deelname aan het Avondmaal is namelijk een liefdevol leven met Christus nodig. Van Lodenstein heeft zijn tekstgedeelte geschreven vanuit 2 Korinthe 5:14-15: “Want de liefde van Christus dringt ons; Als die dit oordelen, dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is.” De apostel Paulus – en daarmee ook Jodocus van Lodenstein – roept de mens op niet voor zichzelf te leven, maar te leven naar de opgestane Heere.
Het valt ook op dat Van Lodenstein een aantal geschiedenissen uit de Bijbel noemt om zijn tekst nader te verklaren. De Bijbel is de enige Leidraad voor ons leven. Bijvoorbeeld de tekst over Jozef uit Genesis 39:9: “Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?” Hoe kan toegelicht worden dat Van Lodenstein de Bijbel een belangrijk Boek vindt om tot God te komen? Van Lodenstein ziet de Heilige Schrift als een onfeilbare Bron.[19] Uit de Heilige Schrift moet alle kennis geput worden. Die kennis is nodig om tot verlichting te komen. De verlichting van de mens is afkomstig van de Heilige Geest. Dit is het eerste orgaan. Dan vermeldt dezelfde bron het tweede orgaan: de wil, in werking, waardoor wij tot de liefde tot God komen.[20] Het vermelden van Bijbelgeschiedenissen in zijn stuk hebben dus ten doel om tot kennis en inzicht te komen. Vervolgens is het de Heilige Geest, Die een mens tot verlichting brengt. Het betrachten van de liefde tot God vindt plaats na de bekering (verlichting), als vrucht der dankbaarheid. Vruchten van geloof en dankbaarheid zijn, zoals eerder vermeld, van wezenlijk belang in het piëtisme. Jodocus van Lodenstein is sterk door het piëtisme beïnvloed, zoals ook al eerder is vermeld.
De gehele tekst is in feite een aanklacht: een soort verwijt naar de mensen die Christus niet met de ware liefde dienen. Wat hier beschreven staat, kan ook als preek gehouden worden. In dit geval kan het opgevat worden als een boetepreek. Waarom treedt Van Lodenstein “verwijtend” op? Van Lodenstein is in sommige gevallen gedwongen tot het houden van boetepreken.[21] Hierbij staat vermeld dat hij alle nadruk legt op bekering en levensheiliging. In het tweede stuk van de bekering staat de opstanding van de nieuwe mens centraal, wat onder andere een ernstige lust en liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven, inhoudt. Hij schrijft “verwijtend”, omdat de mensen de ware liefde tot God niet kennen, met andere woorden: omdat de mensen nog niet bekeerd zijn. Van Lodenstein roept de mens op tot bekering. Het kan toegelicht worden met het feit dat volgens de Heilige Schrift – die Van Lodenstein, zoals eerder vermeld, als Leidraad erkent om tot ware kennis te komen – alleen de bekeerde mensen het Koninkrijk Gods beërven. “Bekeert u, om uws levens wil.” Het is ook goed toe te lichten met het feit dat Van Lodenstein de zelfverloochening centraal stelt.[22] Hij stelt de ware liefde tot God centraal om zodoende tot zelfverloochening te komen en de bevinding van het heil, die buiten de mens is, te ervaren. Alleen als we onszelf minachten, achten we God als het grootste Goed, dat nimmermeer vergaat. Het overschatten van de mens stelt Van Lodenstein ook in zijn tekst centraal: “nu is elk sijn eygen Koning, en ieder doet wat goed is in sijne ogen, ieder leeft na sijn humeur.” Waarom hij dit schrijft, kan dus goed toegelicht worden met het feit dat hij zelfverloochening centraal stelt. Het eigen koning zijn is zelfs het tegenovergestelde van zelfverloochening. Degene die eigen koning is, heeft niet de mystiek van de geloof ervaren, dat vruchten van geloof en bekering voortbrengt.[23]
Van Lodenstein benadrukt in zijn gehele tekst het ware leven met de Heere. Zo schrijft hij bijvoorbeeld: “Doch een christen, welke voor geeft, dat Jesus voor hem gestorven en opgewekt is, derft niet seggen: mijn Jesus verstaat het soo niet.” Van Lodenstein geeft hier het leven van een ware christen aan. Men kan nu niet anders dan aan te nemen dat Van Lodenstein in de nabijheid van de Heere leeft. De Heilige Geest heeft hem verlicht. Velen zullen gedacht hebben: “Deze man leidt een goed leven, nu wijst hij ons op het leven van een ware christen, maar dat leven is werkelijk onmogelijk”. Rooms-katholieken moeten onder de indruk geweest zijn. Het bevindelijke leven wordt niet door studie verkregen, maar enkel door Gods Geest.[24] Dat Van Lodenstein dit schrijft, kan ook toegelicht worden met hetgeen de rooms-katholieken na zijn dood over hem gezegd hebben. “Is ’er ymand onder de Gereformeerde die vroom is, soo is het de Heer Lodensteyn”, zeiden de rooms-katholieken na zijn dood, “was hy onder ons geweest, wy souden hem voor een Heyligen houden.”[25] De Rooms-Katholieke Kerk verkondigt met een heiligverklaring haar vertrouwen dat de betreffende persoon de nabijheid van God bereikt heeft. De heilige is tot voorspraak van de gelovigen bij God.[26] Bij de heilige is bevinding te constateren. Een heilige kan mensen helpen in het geloof in God en een plaats in de hemel. Dat Van Lodenstein de nabijheid van God bereikt heeft, verklaart waarom hij het leven van een ware christen beschrijft. Als men de leer van Van Lodenstein naast de Bijbel legt, dan komt deze daar inderdaad mee overeen. De Bijbel spreekt ook over heiligen en vromen. Omdat hij vroom is,[27] leeft hij tot eer van God. Het is dus geen wonder dat hij de liefdeloze goede werken aan de orde stelt. Die zijn niet tot eer van God en monden uiteindelijk uit op de eeuwige ondergang. Zodoende is ook de Bijbel een belangrijke en niet te onderschatten Bron om het tekstgedeelte van Van Lodenstein toe te lichten. Van Lodenstein haalt zelf verschillende Bijbelteksten aan om zijn tekst toe te lichten. Maar ook niet genoemde Bijbelteksten kunnen zijn tekst ondersteunen. Jesaja 29:13 zegt ons onder andere: “Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen.” Dit is nu precies hetgeen Van Lodenstein aanhaalt. “De gereformeerde predikant Jodocus van Lodenstein genoot al tijdens zijn leven de allure van de oudtestamentische profeten en stierf in een geur van heiligheid.”[28] In het Oude Testament wordt de vroomheid meerdere keren aangehaald. De Heere zegt over Job dat hij oprecht en vroom is. Het Bijbelboek Job heeft het lijden van de vrome mens als thema. De eerste twee hoofdstukken zijn in proza geschreven en vertellen hoe God de satan de ruimte geeft om de volmaakte Job door rampen te beproeven. De Heere noemt de woorden vroom, godvrezend, oprechtheid en wijkend van het kwaad in één adem. Met andere woorden: men kan niet vroom zijn en tegelijkertijd goddeloos.
Conclusie
Na het lezen van deze uitgebreide analyse is duidelijk wat Jodocus van Lodenstein met zijn door mij te bespreken tekstgedeelte duidelijk wil maken. Met behulp van andere bronnen kan goed opgemerkt worden dat hij veel uit eigen ervaring schrijft en het ware christelijk geloof duidelijk wil maken, dat wil zeggen de juiste Bijbelse leer. Het leven van een christen is enkel gebaseerd op de liefde jegens God en de naaste. De Heere Jezus heeft namelijk Zelf gezegd: "Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten" (Mattheüs 22:37-40). Jodocus van Lodenstein heeft zijn tekstgedeelte geschreven vanuit 2 Korinthe 5:14-15, waarin Paulus de mens oproept niet voor zichzelf te leven, maar zich ten dienste te stellen van de Heere Jezus alleen. Van Lodenstein herinnert de mens aan deze opdracht. En dat is tevens mijn opvatting, laten we acht slaan op wat God ons te zeggen heeft.
Machiel Lock
[1] “Nadere
Reformatie.” In: ”Winkler Prins, Encarta Encyclopedie”. In dit artikel wordt
Jodocus van Lodenstein genoemd.
[2] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[3] “Piëtisme.” In: ”Winkler Prins, Encarta Encyclopedie”. In dit artikel wordt Jodocus van Lodenstein genoemd.
[4] ibidem
[5] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[6] ibidem, p. 253
[7] ibidem, p. 253
[8] ibidem, p. 255
[9] ibidem, p. 255
[10] ibidem, p. 254
[11] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 99
[12] ibidem, p. 99
[13] ibidem, p. 101
[14] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[15] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 100
[16] ibidem, p. 95
[17] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 254
[18] ibidem, p. 254
[19] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 95
[20] ibidem, p. 96
[21] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[22] ibidem, p. 253
[23] ibidem, p. 254
[24] ibidem, p. 254
[25] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 62
[26] Internet: http://nl.wikipedia.org/wiki/Heiligverklaring
[27] Internet: http://www.historischcafe.nl/bijlagen/historischcafe20050914/persinformatie-exalto.pdf
[28] ibidem
[2] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[3] “Piëtisme.” In: ”Winkler Prins, Encarta Encyclopedie”. In dit artikel wordt Jodocus van Lodenstein genoemd.
[4] ibidem
[5] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[6] ibidem, p. 253
[7] ibidem, p. 253
[8] ibidem, p. 255
[9] ibidem, p. 255
[10] ibidem, p. 254
[11] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 99
[12] ibidem, p. 99
[13] ibidem, p. 101
[14] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[15] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 100
[16] ibidem, p. 95
[17] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 254
[18] ibidem, p. 254
[19] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 95
[20] ibidem, p. 96
[21] Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme, onder red. van D. Nauta ... et al., Kampen: Kok, 1978-2006, p. 253
[22] ibidem, p. 253
[23] ibidem, p. 254
[24] ibidem, p. 254
[25] P. Jzn. Proost, Jodocus van Lodenstein. Zijn leven, denken en werken, Amsterdam, D.B. Centen, 1882 (tweede druk), p. 62
[26] Internet: http://nl.wikipedia.org/wiki/Heiligverklaring
[27] Internet: http://www.historischcafe.nl/bijlagen/historischcafe20050914/persinformatie-exalto.pdf
[28] ibidem
Geen opmerkingen:
Een reactie posten