zaterdag 30 september 2017

Uitleg over Jesaja 52:13-53:12

Jesaja 52:13-53:12 is een intrigerend gedeelte in de Bijbel. Uit dit gedeelte wordt, voor zover ik weet, het meest geciteerd in het Nieuwe Testament in de Bijbel. 

52:13 Zie, Mijn knecht handelt voorspoedig; hij wordt verhoogd en verheven en zeer hoog. 
In dit vers presenteert YHWH Zijn knecht. In dit vers is er sprake van de stijlfiguur “herhaling”. Maar liefst drie keer achter elkaar wordt er een werkwoord gebruikt in de zin van “verhogen”. De knecht zal handelen met verstand. Volgens de theoloog J.Ch. Bastiaens staat YHWH Zelf garant voor de verhoging van Zijn knecht.[1] De optimistische bewering dat het met de knecht goed zal gaan, is volgens de Word Biblical Commentary (WBC) kenmerkend voor de persoon die gekozen is om YHWH’s werk te doen, en YHWH doet dit door middel van onder andere Zijn knecht Kores.[2] Volgens de WBC slaat de voorspoedige handeling van de knecht dus bijvoorbeeld op Kores. Daar is inderdaad een goede reden voor, want God bevrijdde door middel van Kores het volk Israël uit de ballingschap.

52:14 Zoals velen over u verbaasd zijn geworden, zo verdorven was zijn gezicht, meer dan van iemand; en zijn gedaante, meer dan van mensen.
Dit vers vertoont veel overeenkomst met 53:2b en met 53:3a. In 53:2b staat beschreven dat de knecht geen gestalte heeft dat wij hem bekoord zouden hebben. Ook in 52:14 komt naar voren dat de knecht een verdorven gezicht en gedaante had. In dit vers komt ook naar voren dat velen zich over de knecht ontzet hebben. Dit komt later terug in 53:3a, waarin staat dat hij (de knecht) veracht werd. In 53:3a wordt dus duidelijk dat de knecht nog slechter wordt behandeld.

52:15 Zó zal hij vele volken opschrikken, de koningen zullen hun mond voor hem toehouden; want aan wie het niet verteld was, die zagen het, en aan degenen die het niet gehoord hebben, die begrepen het.
In dit vers wordt de knecht ook aan de volken en aan de koningen geopenbaard. De knecht zal vele volken opschrikken. Dit is niet zo vreemd, zeker als we 52:13 en 52:14 met elkaar vergelijken. Terwijl de knecht in 52:13 uitermate verhoogd zal worden, had de knecht in 52:14 nog een verwrongen gezicht en gedaante. Nu zal hij uitermate verhoogd worden en dat brengt natuurlijk schrik bij de volken en gesloten monden bij de koningen teweeg.[3]

53:1 Wie heeft ons gehoor geloofd? En aan wie is de arm van YHWH geopenbaard?
De schrijver begint met retorische vragen. Het is namelijk het geval dat niemand het had kunnen weten. Het openbaar worden van de arm van YHWH is als je Jesaja 51:5 leest, het grote verlangen van Israël en van de eilanden. De arm van YHWH staat voor de kracht van YHWH. Hier is sprake van een vergelijking. Uiteraard heeft YHWH niet letterlijk een arm. De kracht van God openbaart zich in Jesaja 53 in het lijden van de knecht. 

53:2 Want hij is als een loot opgeschoten voor zijn gezicht, als een wortel uit een land van droogte; geen uiterlijk (was) aan hem en geen heerlijkheid; toen wij hem aanzagen, was er geen aanzien dat wij hem bekoord zouden hebben.
Er worden in dit vers twee beelden uit de plantenwereld als vergelijking met de knecht van YHWH gebruikt. Het eerste is een rijsje (een loot), het tweede is een wortel uit een land van droogte. Hier is dus twee maal sprake van de stijlfiguur “simile”. Bij de loot in dit vers valt te denken aan חֹטֶר in Jesaja 11:1. Dit roept het beeld op van een nieuw en nietig leven. De wortel uit een land van droogte roept het beeld op van een moeilijke ondergrond en een ongemakkelijke groei.

53:3 Hij was veracht en de onbelangrijkste onder de mensen, een man van smarten en een bekende van ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht.
De schrijver zegt in dit vers dat de knecht verzocht werd door ziekte. Hij komt terug op 52:14, waarin beschreven staat dat velen zich over de knecht ontzet hebben.
Volgens Bastiaens ligt in het vorige vers (vers 2) het accent op de uitwerking van de verschijning van de knecht aan de wij-figuur; hier (vers 3) gaat het volgens hem expliciet over de houding die de wij-figuur jegens de knecht aannam; in de ogen van de wij-figuur was de knecht namelijk een vergankelijk persoon.[4]
Volgens de WBC begint dit vers zelfstandig, zonder aansluiting op het vorige vers: het thema is hetzelfde, maar het gaat over een andere persoon. De wij-figuur is volgens dit commentaar minder bezig met haar eerdere gebrek aan de ondersteuning voor Darius. “Hij was veracht en de onbelangrijkste onder de mensen” kan volgens dit commentaar verwijzen naar het protest dat Zerubbabel kreeg, dat vermeld wordt in Ezra 3:1-5 en 5:2-4.[5] Hoewel de knecht onder andere naar Zerubbabel kan verwijzen, gaat het mij te ver om te stellen dat het nu om een ander persoon gaat dan in het vorige vers. We zien juist sterke gelijkenis tussen vers 2b en vers 3a, zoals ik eerder schreef. Bovendien lezen we in de tekst zelf niet dat het nu om een ander persoon zou gaan.

53:4 Maar werkelijk, onze ziekten heeft híj op zich genomen, en onze smarten heeft hij gedragen, maar wíj achtten hem (als) een geplaagde, een geslagene van God en een vernederde.
In de vorige verzen ging het met name om het feit hoe “wij” over de knecht dachten, nu gaat de schrijver over op hetgeen de knecht voor ons heeft gedaan. De knecht heeft onze ziekten op zich genomen en onze smarten gedragen. Dit zijn de dingen die “wij” over hem dachten. Hoewel in de vorige verzen wel aangegeven wordt dat de knecht vertrouwd was met ziekte en dat hij als een loot is opgeschoten en uit een dorre aarde is gekomen, wordt er in die verzen niet gesproken over hetgeen de knecht voor ons gedaan heeft. In dit vers (53:4) komen we te weten dat hij onze ziekten op zich heeft genomen. Opvallend is dat er in het tweede gedeelte van dit vers weer overgegaan wordt op het feit hoe de knecht door de “wij”-figuur geacht werd.

53:5 Maar híj is om onze overtredingen verwond, om onze zonden is hij verbrijzeld, de straf die ons (de) vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.
Dit vers vertoont veel gelijkenis met 53:3. In 53:5 is het taalgebruik wel een stuk steviger geworden. Terwijl het in 53:3 nog ging over de ziekte en de smarten, gaat het in dit vers over de zonde, de ongerechtigheid en de straf. Ook kunnen we dit vers beschouwen als een vervolg op 53:4a. In 53:5 wordt immers weer geschetst wat de knecht voor ons gedaan heeft. De knecht is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld, de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem. Ook kan dit vers als een soort reactie op het vorige vers gezien worden. Terwijl “wij” meenden dat de knecht zo moest lijden omdat hij dit door zijn eigen zonden en overtredingen verdiend zou hebben, wordt in dit vers duidelijk dat hij zo moest lijden om “onze” overtredingen op zich te nemen.

53:6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een ieder naar zijn weg, maar YHWH heeft op hem doen neerkomen de ongerechtigheid van ons allen.
Wij zijn afgedwaald van de weg die God ons in Zijn wet heeft voorgeschreven. Wij hebben de weg bewandeld die een ieder voor zichzelf had uitgekozen. In dit vers wordt de belijdenis diepgaander, omdat de ontrouw nu wordt uitgedrukt in een beeld. In dit vers lezen we tweemaal dat wij hebben gedwaald en gezondigd. Hiermee is het antwoord gegeven op de (retorische) vraag van 53:1: in leven en optreden van de knecht is de arm van YHWH voor niemand zichtbaar geworden. De term “iedereen” verscherpt verder het contrast tussen de knecht die ziekten gedragen heeft, en “wij allen” die eigen wegen hebben gekozen.[6] Hier hebben dus we dus opnieuw te maken met retoriek (een stijlfiguur). Er is hier sprake van een “simile”, “ons” dwalen en “ons” keren naar een eigen weg, “wij” worden vergeleken met het dwalen van schapen. Hier is dus sprake van een vergelijking. Dit is een stijlfiguur, die een vergelijking maakt tussen twee ongelijke dingen. Dwalende mensen worden hier vergeleken met dwalende schapen. In dit vers is er tevens sprake van een metafoor. Het dwalen (van de schapen) is een metafoor voor de zonden. Met het dwalen als schapen worden de zondige mensen bedoeld.

53:7 Hij werd mishandeld en hij werd verdrukt, maar hij doet zijn mond niet open; als een lam wordt hij naar de slacht geleid, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, doet hij zijn mond niet open.
Hier komt het woord “schaap” weer terug. Ook in het vorige vers wordt het woord “schaap” gebruikt. Volgens Bastiaens krijgt op deze wijze in 53:7 een licht contrast vorm: terwijl de wij-figuur te vergelijken is met een dolend schaap dat zijn eigen wegen gaat, blijkt de knecht juist het tegenovergestelde te zijn: namelijk een schaap dat zich wel laat leiden en geen eigen weg kiest.[7]

53:8 Hij is uit de angst en uit het vonnis weggenomen en wie zal de duur van zijn periode uitspreken?  Want hij is afgesneden uit het land der levenden, om de zonden van mijn volk werd hij geslagen.
53:9 En men stelde zijn graf bij de goddelozen, en hij is bij de rijke in zijn dood geweest, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond geweest is. 
De verzen 53:8 en 53:9 gaan over het sterven en het graf van de knecht, terwijl het in de vorige verzen over het lijden van de knecht gaat. In 53:8 is er sprake van een hendiadys in het eerste gedeelte. In plaats van “het angstige vonnis” spreekt de profeet hier van “angst en vonnis”. Een vonnis is namelijk iets negatiefs. Een vonnis kan dan uiteraard ook heel goed angstig zijn. Een mens weet namelijk nooit (zeker) hoe zijn of haar vonnis zal uitvallen. Dat geldt zeker voor de knecht, als er in 53:3 vermeld staat dat de knecht door de wij-figuur veracht werd. Als we dit weten, dan kun we met recht zeggen dat het bij de knecht om een angstig vonnis gaat.

53:10 Maar YHWH wilde hem verbrijzelen, Hij heeft (hem) ziek gemaakt, als zijn ziel (tot) een schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nageslacht zien, hij zal de dagen verlengen, de wil van YHWH zal door zijn hand voorspoedig zijn.
In dit vers wordt nu ook de dood van de knecht in verband gebracht met het welgevallen van YHWH.[8] In 53:10b spreekt de wij-figuur haar verwachting uit dat het welbehagen van YHWH zal slagen, dankzij het offer van de knecht. Immers heeft Kores weliswaar zijn welbehagen volbracht door Babel ten val te laten brengen en de mogelijkheid te bieden van de terugkeer en de wederopbouw van het verwoeste land, na hem zijn er weer nieuwe dingen te realiseren die het welbehagen van YHWH aangaan.[9]

Ondanks dat de WBC Jesaja 52:13 betrekt op onder andere Kores, stelt dit commentaar toch ook dat er in Jesaja 53 sprake is van een (ander) gewillig persoon. Vanaf Jesaja 53:4 komt nadrukkelijker datgene naar voren wat van vitaal belang is voor het geloof van zowel de Joden als de christenen, en dat is het principe van de plaatsvervangende verzoening. Niet alleen door middel van het offeren van dieren, maar nu ook via een gewillig persoon. Dit is een effectieve verzoening: de ontvangers hiervan zijn gered door het offer. Zij belijden hun schuld en erkennen dat hij voor hen gestorven is (53:4-6) en het soevereine akkoord is te herkennen aan het verzoenende effect (53:10-12).[10]

53:11 Om de moeite van zijn ziel zal hij het zien, verzadigd worden; door zijn kennis zal Mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want híj zal hun wandaden op zich nemen.
Ook dit vers spreekt over "het opnemen van de wandaden van het volk". De knecht neemt deze wandaden op zich, zoals ook in 53:4, waarin vermeld staat dat hij al onze ziekten op zich heeft genomen. Op eenzelfde wijze staat het ook in het laatste gedeelte van 53:11.

53:12 Daarom ken Ik hem een plaats toe onder velen, en hij zal met machtigen delen in de buit, omdat hij zijn leven heeft prijsgegeven aan de dood, en onder de overtreders is geteld, en híj de zonden van velen gedragen heeft, en hij voor de overtreders heeft gebeden.
In dit vers komen opnieuw de dood en de overtreders aan de orde, en ook de zonden van de velen en de overtreders komen opnieuw terug. Het eerste gedeelte van dit vers komt in het licht van het gehele vers wel als eerste naar voren.


Tot slot
Tot zover mijn uitleg over Jesaja 52:13-53:12. Misschien is het u opgevallen dat ik de knecht die in dit gedeelte naar voren komt, niet toepas op de Heere Jezus Christus. Dat is een terechte opmerking. Ik heb het gedeelte behandeld vanuit de historische context. Het zou heel goed kunnen zijn dat met de knecht in eerste instantie iemand anders bedoeld wordt. Jesaja schrijft immers niet wie de knecht is die hij beschrijft. Maar ook voor dit gedeelte geldt dat er sprake is van sensus plenior. In dit gedeelte gaat het over een knecht die veracht werd en door zijn lijden ontvangen mensen genezing. Dat is voor niemand anders in zo'n grote mate van toepassing dan op Jezus Christus. De knecht die naar voren komt in Jesaja 52:13-53:12 is ten volle vervuld in Christus. Dat blijkt uit het gehele Nieuwe Testament. In Handelingen 8 lezen we bijvoorbeeld dat er een kamerheer uit Ethiopië in zijn wagen Jesaja 53 aan het lezen was. Filippus mocht bij hem in de wagen zitten en betrok de knecht op Jezus. De kamerheer zegt dat hij gelooft dat Jezus Christus de Zoon van God is. Laten we hieraan een voorbeeld nemen!

Machiel Lock




[1] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53. Een intertextueel onderzoek naar de lijdende Knecht in Jes 53 (MT/LXX) en in Lk 22:14-38, Hand 3:12-26, Hand 4:23-31 en Hand 8:26-40, Tilburg: Tilburg University Press, 1993, p. 41
[2] J.D.W. Watts, Word Biblical Commentary, deel 25: Isaiah 34-66, p. 228
[3] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, p. 43
[4] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, p. 46
[5] J.D.W. Watts, Word Biblical Commentary, deel 25, p. 230
[6] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, p. 49
[7] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, p. 52
[8] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, p. 55
[9] J.Ch. Bastiaens, Interpretaties van Jesaja 53, p. 57
[10] J.D.W. Watts, Word Biblical Commentary, deel 25, p. 233

Geen opmerkingen:

Een reactie posten