Wat betekent "geloven" precies? Geloven
betekent volgens de christelijke gereformeerde theologen J. van Genderen en W.H. Velema: "door de aanvaarding van de beloften van het evangelie het
leven ontvangen".[1] Door
het geloof worden we wedergeboren.[2] De
benamingen tijdgeloof, historisch geloof en wondergeloof zijn aanduidingen van
wat in wezen ongeloof is.[3] Ze
wijzen op het ontbreken van de persoonlijke relatie tot God in Christus.[4]
Johannes Calvijn (1509-1564), een bekende kerkhervormer, schrijft dat het
geloof zich richt op de ene God, maar daaraan moet dit toegevoegd worden dat
het ook Jezus Christus erkent, Die Hij gezonden heeft.[5]
Calvijn geeft de volgende definitie van geloof: "Het geloof is een vaste
en stellige kennis van Gods goedgunstigheid jegens ons, die haar grond vindt in
de waarheid van de genadige belofte in Christus en door de Heilige Geest aan
ons verstand geopenbaard en in ons hart verzegeld wordt."[6] Het
geloof is toevluchtnemend van aard. Het geloof gaat altijd gepaard met berouw,
innerlijke verbrokenheid en besef van schuld.[7]
Zondag 7, antwoord 21 van de Heidelbergse Catechismus noemt twee kenmerken van
het ware geloof[8]: het ware geloof is niet
alleen een stellig weten en kennis waardoor ik alles wat God ons in Zijn Woord
geopenbaard heeft voor waar houd, maar ook een vast vertrouwen dat de Heilige
Geest door het evangelie in het hart werkt, dat niet alleen anderen, maar ook
mij vergeving van zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid door God
geschonken zijn, uit enkel genade, alleen vanwege de verdienste van Christus.
De
wedergeboorte is een gave van God, bewerkt door de Heilige Geest.[9] De
wedergeboorte is de innerlijke vernieuwing door Gods Geest en is het begin van
het nieuwe leven, maar ook een werk van de Geest onder en door de prediking van
het Woord.[10] De wortel van geloof en
bekering is de wedergeboorte.[11] De
bekering is geen andere daad dan het geloof: zij is heenwending tot God, welke
niet mogelijk is zonder afwending van de zonde.[12] Het
Hebreeuwse werkwoord שׁוב is een aanduiding van het "zich bekeren".[13] In
het Nieuwe Testament treffen we voor "bekering" de woorden μετάνοια (22 keer) en ἐπιστροφή (1
keer) aan, voor "zich bekeren" μετανοέω (34
keer) en ἐπιστρέφω
(15 keer).[14] Door
het geloof verbindt de HEERE de zondaar met Christus.[15] God
vergeeft de zondaar in Christus (zie Efeze 4:32). Geloof en bekering komen wel in elkaars
nabijheid voor, maar dat betekent niet dat zij zo goed als samenvallen.[16] Het
geloof ziet vooral op het omhelzen van Gods welwillendheid in Christus, op het
zich toevertrouwen aan God.[17] Bij
de bekering denken wij vooral aan de directe, praktische consequenties die
daarmee in ons leven verbonden zijn: het ons afwenden van de zonde en ons
toewenden naar God.[18] Het
is in lijn met Zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus: de waarachtige
bekering van de mens bestaat uit twee stukken: de afsterving van de oude mens
en de opstanding van de nieuwe mens. Dat in de wedergeboren mens een
voedingsbodem van het kwaad overblijft, maakt duidelijk dat de bekering niet
gezien kan worden als een eenmalige zaak.[19]
Petrus schrijft in 2 Petrus 3:18:
"Maar neemt toe in (de) genade en kennis van onze Heere en Redder Jezus
Christus. Hem zij de glorie, zowel nu als in (de) dag van (de) eeuwigheid.
Amen."
In Mattheüs 15:22 lezen we over een Kanaänitische
vrouw, die Jezus ὁ υἱὸς Δαυίδ ("Zoon van David") noemt. Jezus zegt tegen haar dat
haar geloof groot is (zie Matth. 15:28). In de evangeliën lezen we meerdere
keren dat Jezus het geloof van mensen groot noemt, zoals in Mattheüs 8:10. In Mattheüs 8:10 lezen we: "En
Jezus hoorde (dit) en verwonderde Zich en zei tegen degenen die Hem volgden:
'Voorwaar, Ik zeg u, Ik heb bij niemand in Israël zo'n groot πίστιν (geloof) gevonden.'" Jezus zegt dit in Kafarnaüm
tegen een centurio (hoofdman over honderd man). De vier trekken die samen
bepalen dat diens geloof door Jezus groot genoemd wordt zijn:
- de hoofdman heeft verwachting van Jezus;
- de hoofdman stelt zijn vertrouwen op Jezus' welwillendheid;
- de hoofdman erkent zijn eigen onwaardigheid;
- de hoofdman gelooft in de kracht van Jezus' Woord.[20]
Naast
een groot geloof lezen we in de Schrift ook over een klein geloof. In
bijvoorbeeld Mattheüs 6:30
spreekt Jezus tegen ὀλιγόπιστοι (kleingelovigen). Het adjectief ὀλιγόπιστος komt 5 keer voor in het Nieuwe Testament: Mattheüs 6:30; 8:26; 14:31; 16:8 en Lukas 12:28. In de LXX komt het
niet voor. Een klein geloof komt voor uit het bezorgd zijn (zie Matth. 6:30) en
is wel betrokken op Jezus, maar laat de heerschappij van Zijn Woord en Zijn
macht niet voluit gelden.[21] Een
klein geloof stuit op grenzen die het zelf stelt, terwijl Jezus juist in Zijn
bestraffing deze grenzen doorbreekt.[22] Als
er bij Petrus in het water (zie Matth. 14:31) en bij de discipelen in de storm
op zee (zie Matth. 8:24-26) van een klein geloof gesproken wordt, gaat het er
om dat zij vanwege hun vleselijke zorgen en angsten een kleine verwachting van
Jezus hebben, niet dat zij maar een klein geloof ontvangen hebben.[23] Van
Genderen en Velema wijzen in het kader van de bespreking van de verschillende
gesteldheden waarin de gelovige kan verkeren ook op een zwak geloof, waarover
we lezen in Markus 9:24.[24] Het
gaat in dit vers over een vader van een jongen. De jongen heeft een geest die
veroorzaakt dat hij niet kan praten (zie Markus 9:17).[25] De
vader roept met tranen en zegt
(tegen Jezus): "Ik geloof, Heere, kom mijn ongeloof te hulp." De
discipelen van Jezus konden de jongen niet genezen (zie Markus 9:18). Een zwak geloof is
zich bewust van eigen beperktheid en worstelt met eigen gebreken; het verschil
met een klein geloof is dat kleingelovigen zich niet bewust zijn van hun eigen
gebreken.[26]
Machiel Lock
[1] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, Utrecht: Uitgeverij Kok, 2013 (4e
ongewijzigde druk; 3e druk: 2001) (1e druk: 1992), p. 541
[2] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 541
[3] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[4] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, pp. 545-546
[5] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel I (boek I.1 – boek III.16), p. 530
[6] J. Calvijn (vertaald door C.A. de Niet), Institutie. Deel I (boek I.1 – boek III.16), p. 537
[7] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 542
[8] Zelf spreek ik liever van "het ware geloof"
in plaats van "een waar geloof". Er is immers maar één waar geloof:
het geloof dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God is.
[9] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 546
[10] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, pp. 534-535
[11] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 547
[12] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 547
[13] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 548
[14] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 549. Van Genderen en Velema
verwijzen naar Pop, Bijbelse woorden,
p. 76. Via Logos Bible Software 5 kom ik erachter dat het werkwoord ἐπιστρέφω 36 keer voorkomt in het Nieuwe Testament. De overige
genoemde aantallen in deze zin komen wel overeen met de statistieken die Logos
Bible Software 5 geeft.
[15] R. van Kooten, Aan
Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, Heerenveen: Uitgeverij
Groen, 2010 (8e druk) (1e druk: 2004), p. 192
[16] R. van Kooten, Aan
Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 203
[17] R. van Kooten, Aan
Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 203
[18] R. van Kooten, Aan
Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, pp. 203-204
[19] R. van Kooten, Aan
Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 205
[20] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[21] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[22] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[23] R. van Kooten, Aan
Zijn voeten. Onderwijs en verdieping in de geloofsleer, p. 202
[24] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
[25] In Mattheüs
17:15 lezen we dat deze jongen maanziek is.
[26] J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek, p. 545
Geen opmerkingen:
Een reactie posten