donderdag 31 mei 2018

Oriëntatie Kerkgeschiedenis

Bestudering van boek Nico van den Akker en Peter Nissen, Wegen en dwarswegen. Tweeduizend jaar christendom in hoofdlijnen, Amsterdam: Boom, 2007 (3e druk, 1e druk: 1999). De afkorting GPW staat voor: "Godsdienst Pastoraal Werk".


1.Ontwikkeling van GPW-kerntaken in de loop van de kerkgeschiedenis

Dit onderdeel schrijf ik met behulp van het hierboven genoemde boek “Wegen en dwarswegen”.

1.1. Voorgaan in een dienst of een viering
Op de eerste dag van de week kwamen de vroege christenen bijeen om de opstanding van de Heere te vieren. Tijdens de samenkomsten werd door een lezer voorgelezen uit het Oude Testament en uit het Nieuwe Testament. Dan volgde een vermaning door de voorganger, en voorbeden van de gelovigen. Vervolgens sprak de voorganger – indien aanwezig was dat de bisschop  een dankgebed uit over de beker met wijn en water en over het brood. In de tweede eeuw na Christus ondersteunde en coördineerde de voorganger de gaven die binnenkwamen. In de derde eeuw was er een georganiseerde kerkorde met de ambten bisschop, priester en diaken. Vanaf de tiende eeuw is er een streven om de kerk vrij te maken van de overheersing van de wereldlijke macht. De belangrijkste bezigheden van de monniken die priester waren, waren de eredienst, het gebed en de studie. De eredienst werd steeds uitbundiger. In de Middeleeuwen waren in Europa de vieringen vaak in het Latijn. De franciscanen echter spraken de taal van het volk en verkondigden het evangelie onder het gewone volk. Calvijn stelde een regeling voor de eredienst samen: deze wordt door grote soberheid gekenmerkt. Beelden en altaren moesten uit de kerkgebouwen verwijderd worden; Calvijn legde de nadruk op de verkondiging van de Bijbel. Deze kenmerken zien we nu nog steeds in veel protestantse kerken, ook in Nederland.

1.2. Pastoraal begeleiden van mensen
Een reactie van de kerk tegen dwaalleringen was het versterken van de eigen organisatie. In de loop van de eerste eeuwen traden de ambten van bisschop, priester en diaken steeds nadrukkelijker naar voren in de leiding van de kerk, ten koste van de geestesgaven. In het Nieuwe Testament komen de ambten van bisschop, oudste en diaken ook al voor. In de vroege kerk was ook grote ontvankelijkheid voor de geestesgaven, maar vanwege misbruik hiervan kreeg de leiding door ambtsdragers meer gewicht. Het bisschopsambt was het belangrijkste ambt in de vroege kerk. Rond het jaar 100 was er meestal één bisschop per gemeente. De bisschop werd bijgestaan door priesters en diakenen, en hij claimde door handoplegging door de apostelen zelf te zijn aangesteld. Zo ontstond er een verbond met de apostelen, dat men apostolische successie noemt. De bisschoppen moesten de leer van de apostelen ongeschonden overleveren. Alleen zij waren bevoegd om iemand door handoplegging in een ambt aan te stellen. Hij oefende alle belangrijke functies in de gemeente uit. Naast de genoemde ambten kwamen ook de ambten van leraar, subdiaken, voorlezer, dienaar, deurwachter en exorcist voor.

Calvijn voerde vier kerkelijke ambten in:
·       predikanten, die als hoofdtaken prediking, zielzorg en tucht hebben
·       college, dat toeziet op zuiverheid van de leer
·       ouderlingen, die toezien op naleving van tucht
·       diakenen, die met armenzorg en diaconie worden belast

1.3. Vormgeven van onderwijssituaties (met jongeren) in de gemeente
Jezus gaf tijdens Zijn wandeling op aarde onderwijs ten eerste aan Zijn discipelen. In de 2e eeuw stond het formuleren van een geloofsbelijdenis en het vaststellen van de boeken die tot de Heilige Schrift gerekend moeten worden. Rond de 8e eeuw na Christus werden kloosters centra voor onderwijs. In de 12e en de 13e eeuw ontplooide de theologie zich tot een wetenschap: de scholastiek. Aanvankelijk vond tegelijk met de doop een zalving van de dopeling met gewijde olie plaats, wat zich in de loop van de Middeleeuwen als zelfstandig ritueel heeft ontwikkeld. De toediening van dit ritueel werd doorgaans uitgesteld tot de gelovige tot de jaren des onderscheids was gekomen. De bisschop maakte met zalfolie een kruisteken op het voorhoofd van de gelovige en legde hem de handen op. Deze handeling werd uitgelegd als mededeling van de Heilige Geest aan de gelovige, met de bedoeling hem of haar tot een strijdbare getuige voor het geloof te maken. Ook was er veel kunst. De kerkelijke kunst werd ook wel de Bijbel der armen genoemd, omdat deze eenvoudig de Bijbel uitlegde. In de late Middeleeuwen was er veel aandacht voor onderwijs in de RK Kerk, aan ouders via prediking, aan kinderen via catechismuslessen en versimpelde vraag- en antwoordboekjes, bijvoorbeeld de “Mechelse Catechismus”. Ook in de protestantse traditie onderstonden belijdenisgeschriften, onder andere de Heidelbergse Catechismus. In het piëtisme (stroming Nadere Reformatie) werd ook toegelegd op onderwijs. India was tot 1950 een Britse kolonie en daar was het onderwijs het belangrijkste instrument van zending en missie; slechts enkelen wisten elementen uit christendom te verzoenen met eigen godsdienstige tradities.

1.4. Omzien naar de medemens, solidair zijn, binnen en buiten de geloofsgemeenschap
Al in de vroege kerk werd omgezien naar de medemens. Toen de christelijke kerk in het Romeinse Rijk staatsgodsdienst werd, kon zij in grote vrijheid haar activiteiten ontplooien, zonder nog te hoeven vrezen voor gewelddadige vervolging. Zij organiseerde de zorg voor zieken, zwakken en noodlijdenden en stichtten huizen waar gastvrijheid werd geboden aan zieken, armen, weduwen en wezen, pelgrims en reizigers.

In het bijzonder in het kloosterleven tijdens de Middeleeuwen werd omgezien naar bijvoorbeeld armen, bedelaars en melaatsen. Toen Franciscus van Assisi het evangelie over de uitzending van de apostelen (zie Mattheüs 10) hoorde voorlezen, wist hij hoe hij Christus ging dienen: door armoede en prediking. Franciscus omhelsde melaatsen en beschouwde bedelaars als zijn beste vrienden. Alles wat hij vroeger nastreefde, had hij opgegeven om alleen Christus te zoeken. En Franciscus kreeg ook volgelingen. Zij wilden arm zijn te midden van degenen voor wie armoede geen vrijwillige keuze was. Dit in materiele zin, maar Franciscus en zijn volgelingen wilden ook geestelijk arm zijn.

In de periode van de Romantiek ontstonden binnen calvinistische kerken verschillende opwekkingsbewegingen, die streefden naar een verdieping in het persoonlijk leven, maar vooral naar het omzetten van het christelijk geloof in daden. Dit streven naar “ontwaken” oftewel “opwekking” van het christendom, wordt vaak aangeduid als “Réveil”. Uit het streven naar het omzetten van het geloof in daden ontstonden allerlei initiatieven, zoals het oprichten van weeshuizen. Deze initiatieven werden “Innere Mission” genoemd. Ook bij de Nederlandse opwekkingsbeweging gingen Réveil en sociale bewogenheid samen.

In de 19e eeuw zochten christenen wegen om de nood van de moderne fabrieksarbeider en zijn gezin te lenigen. Dit had dikwijls een moralistisch karakter en keerde zich tegen bepaalde aspecten van de maatschappelijke nood. Pas tegen het einde van de 19e eeuw ontstond er binnen reformatorische kring de opvatting dat christendom en socialisme niet strijdig met elkaar zijn. Pleitbezorgers waren christen-socialisten. Eind 19e eeuw drong de taak van de kerk pas echt door tot de mensen. Een sociale wetgeving kwam pas laat tot stand. In 1874 ontstond het kinderwetje, dat fabrieksarbeid van kinderen onder de 12 jaar verbood. In katholieke kring kwam steeds meer het recht van arbeiders om zich te organiseren. De katholieke leer legde de nadruk op de samenleving als een organisch lichaam, waarvan alle ledematen op elkaar zijn aangewezen en harmonisch met elkaar moeten samenwerken. Arbeiders werd het recht toegezegd om zich te organiseren. Dit gaf aanleiding tot het organiseren van christelijke vakbonden.

Grondthema’s bevrijdingstheologie:
Is gericht op armen en verdrukten. Alle christelijke theologie en zending moeten uitgaan van “het uitzicht van onderaf”, van het lijden en de nood van de armen. De bevrijdingstheologie bevordert het kritisch doordenken van de praktijk. Theologie hoort niet gescheiden te zijn van sociaal engagement en politieke actie. De ware godskennis kan nooit onverschillig of afstandelijk zijn, maar ontstaat door zich in te zetten voor de belangen van de armen.

In de tweede helft van de 20e eeuw werden er over de gehele wereld landelijke en plaatselijke Raden van Kerken opgericht, in Nederland sinds 1968. Ook groeide er samenwerking op terreinen als de strijd tegen armoede in de wereld, de inzet voor het behoud van het milieu en het ijveren voor de vrede.

1.5. Communiceren van het christelijk geloof met mensen buiten de christelijke geloofsgemeenschap
Na het jaar 62 kwam het zwaartepunt van de jonge kerk definitief te liggen buiten het jodendom. Tegen de 5e en de 8e eeuw werd het zwaartepunt van de christelijke wereld van het in verval geraakte Romeinse Rijk verlegd naar de Germaanse volkeren. De kerstening van die volkeren was het werk van de monniken.

Vooral binnen het Réveil leefde het verlangen dat christenen moesten gaan getuigen van een krachtig leven met God. De vroomheidsbeleving stond daarom ook centraal in het persoonlijke geestelijke leven. Niet alleen persoonlijk geestelijk leven was belangrijk, maar ook het christelijk handelen: het geloof omzetten in daden. Op sociaal gebied werden veel instellingen opgezet, zoals weeshuizen, opvanghuizen voor verwaarloosde kinderen, alcoholisten en prostituees. Dit werd ook wel “inwendige zending” genoemd.

Jonge kerken in Afrika
-   Vanaf 1880 begonnen missie en zending opzienbarende successen te boeken.
-     Vaak overschaduwd door kolonialisme en uitbuiting.
-  Independente kerken: nieuwe kerken met een eigen Afrikaanse signatuur.
-   Desmond Tutu: anglicaanse bisschop van Johannesburg, hij is een tolk en leider van het vreedzame verzet tegen apartheid.
-   Invloed christendom bedreigd door energieke zendingsactiviteiten van de islam en oplaaiende tegenstellingen tussen inheemse stammen.
Kerken in Azië
-     Onderwijs was het belangrijkste instrument in zending/missie.
-     In China en Japan verspreiding christendom beperkt tot de steden.
-     India (British dominion) vooral aanhang onder de kastenlozen.
-  In voormalige Aziatische kolonies van westerse landen meer algemene verspreiding van het christendom.
Kerken in het Oostblok
-     Hechte band tussen nationale staten en orthodoxe kerken.
-     Staat keerde zich tegen de kerk.
-     Staatsgevaarlijke religieuze leiders werden vervolgd.
-   Stalin gebruikte de orthodoxe kerk slechts ter verhoging van de moraal tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kerk werd geregistreerd en andere stromingen werden verboden en streng vervolgd.
-     Onder Chroesjtsjov werden christenen opnieuw vervolgd.
-     Onder Gorbatsjov kregen de kerken hun vrijheid op den duur terug.

1.6. Toerusten en coachen van kader
Dan denk ik met name aan de apologeten. Dit zijn christelijke schrijvers die verweerschriften opstellen. Christenen worden onderscheiden door hun ingetogen levenswandel, nemen geen deel aan feesten van de goden; krijgen de schuld van tegenspoed in de Romeinse samenleving, dat neemt toe nu in de 2e en de 3e eeuw de keizer meer goddelijke statussen toegedicht krijgt. Ook denk ik met name aan de belijdenis, dat is een door de kerk vastgestelde, normatieve samenvatting van de geloofsinhoud. Vanaf het einde van de 11e eeuw herleefde de theologische wetenschap. De nieuwe centra van theologische bedrijvigheid waren de scholen die aan de bisschopskerken werden gevestigd. Uit deze kathedrale scholen kwamen de universiteiten voort. Theologie was een universitaire wetenschap geworden. Op universiteiten werden monniken en priesters opgeleid. Vandaag de dag is dat nog zo. Ook worden er toekomstige predikanten opgeleid.


2. Vier onderwerpen uit de kerkgeschiedenis die voor mij persoonlijk belangrijk zijn om mijn visie op het beroep van GPW verder te vormen

Ten eerste zou ik willen noemen: de omstandigheden in het Romeinse Rijk van circa 45-200 na Christus’ geboorte die de christelijke zending hebben bevorderd. Zie boek “Wegen en dwarswegen”, pag. 13 t/m 54. Dit werd mogelijk gemaakt door de gunstige voorwaarden die het Romeinse Rijk bood, zoals goede verbindingen, een internationale omgangstaal (Grieks), vrede in het rijk (Pax Romana) en de grote bloei in het rijk onder keizer Augustus. Om als GPW’er resultaat te boeken, denk ik dat het belangrijk is om een goede sfeer te creëren. Dat wil zeggen geen afstotende sfeer oproepen. Als iemand een mening heeft die haaks staat op de Bijbel, dan eerst nagaan waarom diegene zo denkt en zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de opvattingen van deze persoon (zoveel mogelijk vrede behouden). Niet te eenzijdig zijn, maar rekening houden met verschillende verklaringen van een Bijbeltekst, nagaan of van elke verklaring wat te leren valt en vervolgens een eigen conclusie trekken. Zoveel mogelijk bereikbaar zijn (denk aan goede verbindingen), goed en duidelijk verstaanbaar Nederlands spreken (denk aan een internationale omgangstaal).


Ten tweede zou ik Augustinus (4e en 5e eeuw na Chr.) willen noemen. Zie boek “Wegen en dwarswegen”, pag. 65 t/m 70. Augustinus heeft grote invloed gehad op het christelijke denken; zowel in de rooms-katholieke als in de protestantse traditie is hij in hoog aanzien gebleven. Hij heeft door zijn gelovige moeder Monica een christelijke opvoeding gehad, na het lezen van een filosofisch geschrift van Cicero raakte hij geboeid door het zoeken naar waarheid, uit nieuwsgierigheid werd hij een aanhanger van het manicheïsme, hij werd geboeid door het neoplatonisme (Plotinus), hij luisterde veel preken van Ambrosius, hij ondervond een doorbraak bij het lezen van Romeinen 13:13-14 “maar doet aan de Heere Jezus Christus”, hij werd gedoopt door Ambrosius, hij werd in Hippo als opvolger van een zieke bisschop aangewezen, hij werd tot priester gewijd, hij bleef tot zijn dood in Hippo. Zijn (belangrijkste) theologische standpunten zijn: 1) heiligheid en zonde: tot de wederkomst van Christus bestaat de kerk uit zondaars en heiligen tegelijk 2) tegen Pelagius, die leert dat de mens een vrije wil heeft om God te dienen; Augustinus leert dat het alleen Gods genade is die ons de zaligheid geeft.


Augustinus luisterde veel preken van Ambrosius en hij leert dat het alleen Gods genade is die ons de zaligheid schenkt. Dat is belangrijk voor een GPW’er. Het gaat er bij een GPW’er niet alleen om dat hij goed omgaat met mensen, maar zeker ook dat hij zich verdiept in de Bijbel, en daarbij ook theologische literatuur leest om zodoende zelf geestelijk voedsel te ontvangen. Daarbij wil ik natuurlijk benadrukken dat ook andere “kopstukken” uit de kerkgeschiedenis leren dat het alleen Gods genade is die ons de zaligheid schenkt. Ik denk aan Luther en aan Calvijn. Tegelijkertijd geldt voor Augustinus wel dat zijn genadeleer grote invloed heeft uitgeoefend op latere discussies over genade en vrije wil, bijvoorbeeld tussen Luther en Erasmus, tussen Calvijn en zijn tegenstanders en tussen jansenisten en jezuïeten (zie pag. 69 van boek “Wegen en dwarswegen”). Ook geldt voor Augustinus wel dat hij in het bijzonder een erflater van de westerse beschaving is, zoals Nico van den Akker en Peter Nissen ook beschrijven. Zijn boeken “De belijdenissen” en “Over de stad van God” behoren tot de meesterwerken uit de wereldliteratuur. Hij koos hierin het beeld van twee steden of rijken: de stad/het rijk van God en de stad/het rijk van de aarde. Aanleiding voor het schrijven van dit boek vormde voor Augustinus de inval van de West-Goten in Rome in het jaar 410. Voor de Romeinen betekende deze inval een enorme cultuurschok, omdat zij de West-Goten een barbaars volk vonden dat wel onder leiding stond van een christen. De Romeinen zagen hierin het begin van de toorn van de oude goden, die sinds keizer Constantijn verwaarloosd waren. Het feit dat de tweede stad zich in Augustinus’ boek niet wil onderwerpen aan de eerste stad, veroorzaakt volgens Augustinus de bloedige stroom van geweld, haat, oorlog en onrechtvaardigheid die door de wereldgeschiedenis heenloopt. Ik geloof dat Augustinus hiermee een kernpunt in de wereldgeschiedenis raakt. Ik denk bijvoorbeeld aan de jarenlange strijd tussen Israël en Palestina. Het zijn zaken waarmee je ook rekening moet houden als GPW’er. Het bewustzijn van de strijd die er is tussen meerdere wereldvolken. Alleen bij degenen die in de Heere Jezus Christus geloven, zal God alle tranen van de ogen afwissen (zie Openbaring 21:4).


Ten derde zou ik het kloosterleven willen noemen. Zie boek “Wegen en dwarswegen”, pag. 105-108. De kloosters werden rond het jaar 1000 oases van rust. De tegenstelling met de buitenwereld was groot. Monniken zorgden er in hun scriptoria ook voor dat de geschriften uit de oudheid bewaard en gekopieerd werden. In het kluizenaarsleven vond de afscheiding van de wereld haar hoogtepunt. Dit werd een zoektocht naar de zuivere beleving van de kloosterregel. In de 11e eeuw ontstonden hieruit de kloosterorden. Bernardus van Clairvaux (1091-1153) kwam uit de orde van de cisterciënzers voort. Hij was een Bourgondische ridder die in 1112 met dertig metgezellen in het klooster trad. Later werd hij belast met de stichting van een nieuw klooster. Hij schonk aandacht aan het innerlijk leven met God. De lijdende Christus navolgen stond centraal en ook de liefde tot God. Als GPW’er heb je een voorbeeldfunctie. Uiteindelijk dient ieder mens de voetsporen van Christus te volgen (zie 1 Petrus 2:21), maar voor een GPW’er, als iemand die beroepshalve het evangelie aan anderen mensen verkondigt en een theologische studie heeft gevolgd, geldt dat wel in het bijzonder. Zoals uit het boek van Van den Akker en Nissen blijkt, beminden de kloosterlingen God en volgden zij het lijden van Christus.

Ten vierde zou ik het streven naar eenheid willen noemen. Zie boek “Wegen en dwarswegen”, pag. 255 t/m 259. Er ontstond onrust over de verdeeldheid in het christendom, en daardoor ontstond een oecumenische beweging. In 1910 was er de oprichting van de “Wereldalliantie voor de bevordering van de internationale vriendschap in de kerken”. Eenheid was er niet alleen op praktisch en sociaal gebied, maar werd ook bevorderd door een diepgaand theologisch gesprek over het wederzijds verstaan van kerk en geloof, dat in 1927 leidde tot de beweging “For Faith and Order”. De beide bewegingen mondden uit in de “Oecumenische Raad van Kerken” en in 1948 werd dit de “Wereldraad van Kerken”. Alle kerken die Jezus Christus als God en Heiland belijden, werden uitgenodigd. Als GPW’er is het goed om zoveel mogelijk naar eenheid te streven. Wel moet je hierin rekening houden met grenzen. Dat wil o.a. zeggen geen kerkfusies forceren. De kerkgeschiedenis leert dat dit zelden goed afloopt. Wel is goed om te kijken naar wat christenen onderling elkaar bindt. In Johannes 17:21 lezen we dat Jezus tot God de Vader bidt om eenheid onder degenen die in Hem geloven. In hetzelfde gebed lezen we ook dat Hij bidt om de liefde in hen (zie vers 26). Ik denk dat de liefde iets is wat alle christenen over de gehele wereld met elkaar bindt. Het gaat dan concreet om liefde tot God en liefde tot de naaste (zie o.a. Mattheüs 22:37-40 en 1 Korinthe 13).


Machiel Lock

Geen opmerkingen:

Een reactie posten