zaterdag 20 juni 2020

Watersnoodramp 1953

Momenteel ben ik bezig met het lezen van een boek waar ik nog wel een week de tijd voor nodig heb om het uit te lezen. Daarom op deze zaterdag aandacht voor een boek dat ik eerder dit jaar heb gelezen. Dit boek gaat over "de Zeeuwse watersnoodramp" van februari 1953. De titel van het boek is: "Het water en de herinnering. De Zeeuwse watersnoodramp 1953-1993". Het boek is in 1993 geschreven door Selma Leydesdorff (1949). Zij is (of was) hoogleraar-directeur van het Belle van Zuylen Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Op de achterkant van het boek staat o.a.: "Door de gevolgde methode van 'oral history' is dit boek tegelijkertijd een herbezinning over de betekenis van herinneringen voor de omgang met het verleden."

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 werd Nederland getroffen door een zo grote ramp, dat zij als de "Watersnoodramp" de geschiedenis in zou gaan: grote delen van Zeeland, West-Brabant en Zuid-Holland werden door de zee overspoeld (p. 23). Het boek beperkt zich tot Zeeland en het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. Op een aantal plaatsen in Brabant is een minstens zo groot aantal slachtoffers door de ramp gevallen (p. 21).

Leydesdorff schrijft dat de vloedgolf onverwachts kwam: de springvloed ging samen met een hevige noordwesterstorm, die het water van de Noordzee opstuwde in de richting van het Kanaal (p. 36). "In Zeeland woonden in die tijd rond de 273.690 mensen, van wie er 118.699 getroffen werden. Op Goeree-Overflakkee woonden 33.922 mensen van wie er 30.885 direct zo zwaar getroffen werden, dat hun huis onder water kwam. Er stierven 1835 mensen, onder wie 873 Zeeuwen. Het aantal getroffenen is veel groter. Want veel meer mensen zaten dagenlang opgesloten op een dak, angstig dat het huis onder hen zou instorten, of op een andere droge plek. Soms werden ze op wonderbaarlijke wijze gered. Velen verloren hun huis of zagen hun spulletjes besmeurd door modder en verzilt terug. Precieze aantallen zijn niet bekend, maar voor de evacués wordt het totale aantal van 72.000 genoemd, waarvan 22.570 uit de provincie Zeeland. Wanneer we naar deze ervaringen kijken en dan de slachtoffers tellen, dan gaat het om een Zeeuwse ramp. Geen provincie is in haar geheel zo zwaar getroffen. Relatief veel Zeeuwen woonden in een eigen huis, en dat maakte de subjectieve ervaring van verwoesting voor hen alleen maar erger" (pp. 36-37) Dat zijn hoge aantallen. Het bepaalt ons bij de broosheid van het leven. Door een natuurramp kan er plotseling een einde aan het leven komen. Overigens kan er in het geval van de Watersnoodramp van 1953 mijns inziens niet specifiek over een "Zeeuwse ramp" gesproken worden. Inderdaad is de provincie Zeeland het meest getroffen door deze ramp. Maar ook in met name de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant heeft de ramp veel slachtoffers gemaakt.

Terug naar de gevolgen van de Watersnoodramp. De Tweede Wereldoorlog was nog maar net (ca. 8 jaar) achter de rug, toen de Watersnoodramp zich voltrok. "De ramp verstoorde het alom heersende beeld van rechtlijnige evolutie, de culturele uiting van de na-oorlogse economische wederopbouw, die in de subjectieve beleving verweven was met een veel algemener idee van vooruitgang." (p. 37)

Het grootste deel van het boek van Selma Leydesdorff bestaat uit getuigenissen van getroffenen van de Watersnoodramp. Het is indrukwekkend om deze te lezen. De mensen die getroffen werden door de ramp en die nog in leven zijn, kunnen zich de ramp nog goed herinneren. Op de foto’s heb ik een mooi getuigenis van een toenmalige inwoner van Kortgene opgenomen (foto’s vanuit het boek, pagina’s 105 t/m 107). Hij was het oudste kind in een gezin met drie kinderen en het enige gezinslid die de ramp heeft overleefd. Toen het water over de zolder van hun huis ging, sprong hij uit het raam. Hij belandde in een straatje waar het ondiep was. Hij kwam uiteindelijk bij de molen terecht, waar een grote groep drenkelingen zat te wachten. Hij heeft de ramp dus wonderbaarlijk overleefd.
Veel overlevenden van de Watersnoodramp moesten evacueren. Evacueren betekende alles achterlaten, zonder te weten of men terug zou kunnen komen, en niemand wist hoe de boel dan zou worden aangetroffen (p. 163).

Aan het slot van haar boek "Het water en de herinnering. De Zeeuwse watersnoodramp 1953-1993" schrijft Selma Leydesdorff (over haar boek): “Dit boek kent geen conclusie, het biedt geen antwoord op de vraag wat de herinnering precies is, en ook niet op de vraag wat haar invloed is op de beleving van de huidige tijd. Wel is duidelijk dat de herinnering van de Zeeuwse eilandbewoners een eigen karakter heeft en dat ze, als we haar serieus nemen, knaagt aan het collectieve Nederlands gevoel over veiligheid. Veiligheid is nu eenmaal een illusie, ook die welke ontstaan is met de Deltawerken, want: ‘Je bent nooit ergens veilig. Of het nu water is of vuur of een atoombom of een weet ik het welke soort ziekte er ooit kan komen: waar is een mens veilig?’ (p. 252)

Om deze vraag te beantwoorden: echt veilig zijn we, om het met een regel van een lied te zeggen: in Jezus’ armen. Misschien lijkt dat wel te gemakkelijk gezegd. Maar het is voor iedereen duidelijk dat ons leven aan een zijden draadje hangt. Dat zien we nu ook met het coronavirus. En dan mogen er middelen gebruikt worden om ziektes en rampen zoveel mogen te bestrijden. Daar is niets mis mee. Maar garanties kunnen ons die middelen niet geven. Jezus biedt ons de garantie dat degenen die in Hem geloven, het eeuwige leven hebben (zie Johannes 6:47).

Machiel Lock

Vlucht van David voor Absalom

Vorige week zaterdag was ik in mijn persoonlijke Bijbelstudie aangekomen in de Psalmen 3, 4 en 5. Wat me is opgevallen, is dat Psalm 3 een morgenlied is (zie vers 6), Psalm 4 een avondlied (zie vers 9), en Psalm 5 een morgengebed (zie vers 4).

Het eerste vers van Psalm 3 maakt duidelijk wanneer David deze Psalm heeft geschreven. Hij schreef deze toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom. Over de geschiedenis van deze vlucht kunnen we lezen in 2 Samuël 15 t/m 18. Deze hoofdstukken heb ik eerder dit jaar al gelezen. Ik vind het wel mooi om het geheugen weer op te frissen en de geschiedenis over Absalom weer eens na te lezen.

Wie is Absalom? Het eerste vers van Psalm 3 maakt al duidelijk dat hij een zoon van David is. Een andere zoon van David is Salomo. Salomo volgt David op als koning van Israël. Salomo is de zoon van David en zijn vrouw Bathseba. Maar Absalom is de zoon van David en zijn vrouw Maächa. Hoeveel vrouwen had David eigenlijk? In 2 Samuël 3:1-5 lezen we al over zes vrouwen van David: Ahinoam, Abigaïl, Maächa, Haggith, Abital en Egla. Daar kunnen we Michal (zie o.a. 2 Samuël 3:12-16) en Bathseba (zie o.a. 2 Samuël 11) aan toevoegen. Michal is een dochter van Saul – Saul was koning van Israël voordat David dat werd. Saul komt uit de stam van Benjamin, David uit de stam van Juda. Overigens heeft David naast de acht genoemde vrouwen ook nog bijvrouwen, die niet bij name worden genoemd (zie 1 Kronieken 3:9).

In 2 Samuël 2 staat dat David tot koning gezalfd wordt over de stam van Juda. Dit gebeurt in Hebron. Abner, de legerbevelhebber die Saul had, neemt een zoon van Saul, Isboseth, en brengt die over naar Mahanaïm. Abner maakt Isboseth daar tot koning over Israël. Het gaat dus om Israël behalve de stam Juda, over Juda is David koning. Deze scheiding loopt uit op een oorlog. Abner is de zoon van Ner en een oom van Saul. Hij is namelijk de broer van Kis, de vader van Saul (zie 1 Samuël 14:50-51). Abner trekt naar Gibeon, alwaar ook Joab, een zoon van Zeruja, en de knechten van David naartoe trekken. Abner stelt Joab een tweekamp voor. Twaalf mannen uit de stam van Benjamin en twaalf vanuit de manschappen van David strijden met elkaar. Ieder grijpt zijn tegenstander beet bij het hoofd en steekt zijn zwaard in de zijde van de ander, en zo vallen ze samen dood. De plek waar dit gebeurt, wordt "Chelkath-Hassurim" (veld van de zwaarden) genoemd (zie 2 Samuël 2:16). Er volgt een hevige strijd, waarbij David en zijn manschappen aan de winnende hand zijn t.o.v. de nakomelingen van Saul. David heeft een zus met de naam Zeruja en zij heeft drie zoons: Joab, Abisaï en Asahel (zie 2 Samuël 2:18). Deze drie zoons spelen een belangrijke rol in het leven van David. Asahel is een snelle loper. Asahel achtervolgt Abner. Maar Abner is meer ervaren. Abner doodt Asahel met de achterkant van zijn speer. Asahel sterft direct. Op initiatief van Abner wordt de strijd tussen Joab en Abner gestaakt. In deze strijd zijn behalve Asahel nog 19 soldaten van David gesneuveld. Van het leger van Benjamin en onder de mannen van Abner zijn door deze strijd meer doden te betreuren: 360.

Het laatste van wat ik schreef, zet de toon van wat we lezen in het eerste vers van het volgende Bijbelhoofdstuk (2 Samuël 3:1). Er is een lange strijd tussen het huis van Saul en het huis van David, maar het huis van David wordt steeds sterker t.o.v. het huis van Saul. Abner wil een verbond sluiten met David, nadat hij door Isboseth is beschuldigd van overspel met Rizpa, een bijvrouw van Isboseths vader Saul. David gaat positief in op het verzoek van Abner, op voorwaarde dat Michal, die met David getrouwd was en Sauls dochter is, weer Davids vrouw wordt. David heeft 100 voorhuiden van de Filistijnen aan Saul gegeven als bruidsschat (in 1 Samuël 18:25-27 staat dat David er 200 levert, terwijl Saul er 100 heeft gevraagd – David heeft dus zelfs 2x zoveel gegeven dan waar Saul om gevraagd heeft). Saul heeft Michal later ter vrouw aan Paltiël (Palti) gegeven. Nadat de stam van Benjamin akkoord is gegaan met het koningschap van David, sluit Abner een verbond met David. Dit is tot ongenoegen van Joab, Davids generaal. Hij laat Abner terughalen naar Hebron en steekt hem in zijn buik, vanwege het bloed van Asahel. David maakt duidelijk dat hij niets met deze moord te maken wil hebben.

In het volgende hoofdstuk (2 Samuël 4) lezen we dat Isboseth terwijl hij slaapt, vermoord wordt door Baëna en Rechab, evenals Isboseth mannen van de stam van Benjamin. Ook deze moord wordt door David afgekeurd. David verwijst in zijn reactie hierop naar degene – een Amalekiet – die David aankondigde dat Saul dood is. Diegene had dat niet zelf gedaan, maar dacht hiermee David een dienst te bewijzen. In opdracht van David werd de Amalekiet gedood, omdat hij – zo zei David – de gezalfde van de HEERE omgebracht heeft (zie 2 Samuël 1:14-16). Vervolgens hief David een klaaglied aan over Saul en Jonathan, Sauls zoon. Die beiden zijn omgekomen in een strijd tegen de Filistijnen (zie 1 Samuël 31). David gebiedt ook dat de twee moordenaars van Isboseth gedood moeten worden (zie 2 Samuël 4:12). In het volgende hoofdstuk staat dat alle oudsten van Israël een verbond met David sluiten en hem zalven tot koning over geheel Israël (zie 2 Samuël 5:3).

Nu maak ik een sprong naar hoofdstuk 13 van hetzelfde Bijbelboek, 2 Samuël. Hier komt Absalom weer in beeld. Amnon, de oudste zoon van David en een halfbroer van Absalom, wordt verliefd op Thamar, een broer van Absalom. Amnon verkracht Thamar. Geslachtsgemeenschap tussen een (half)broer en een (half)zus is naar Leviticus 18:9 verboden. Nadat Amnon Thamar wegstuurt, ontfermt Absalom zich over Thamar. Na twee jaar geeft Absalom voorafgaand aan een schaapscheerdersfeest zijn knechten instructies om Amnon, die ook bij het feest komt, te doden. Dit moeten ze doen zodra hij dronken is, wat ook gebeurt. In 2 Samuël 14:33 staat dat Absalom voor zijn vader, koning David, buigt, en David kust zijn zoon Absalom. Verzoening tussen beiden dus. Dat verandert echter snel. In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 15, lezen we dat Absalom in opstand komt tegen zijn vader David.

Na de dood van Amnon is Absalom de troonopvolger van David. Hij heeft geen geduld en wil nu al koning worden. Absalom voorziet zich met een wagen en paarden en vijftig mannen lopen voor deze wagen uit. Absalom wint het hart van de Israëlieten en vraagt aan zijn vader David of hij naar Hebron mag gaan om een gelofte na te komen. Zijn vader stemt hierin toe. Absalom krijgt steeds meer steun van het volk Israël. In 1 Samuël 15:13 - 16:14 lezen we hoe David op de vlucht gaat en aan zijn zoon Absalom ontsnapt – dan dicht David Psalm 3. De Krethi en de Plethi en 600 mannen uit de Filistijnse stad Gath o.l.v. hun aanvoerder Ithai, trekken met David mee. De priesters Zadok en Abjathar zijn David ook trouw, die de ark naar Jeruzalem moeten terugbrengen. Zadoks zoon Ahimaäz, en Abjathars zoon Jonathan zijn Davids informanten. David is verontwaardigd als hij hoort dat Achitofel, één van zijn belangrijke adviseurs, de zijde van Absalom kiest. Hij bidt tot de HEERE of hij de keuze van Achitofel tot dwaasheid wil maken. In het volgende vers (2 Samuël 15:32) lezen we al dat Husai, de Archiet, de zijde van David kiest, waarin God voorziet.

In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 16, lezen we dat David Ziba, de knecht van Mefiboseth, ontmoet – Mefiboseth is de kreupele zoon van Jonathan, de zoon van Saul. Ziba brengt David eten en drinken. David zegt dat alles wat Mefisobeth heeft, van Ziba zal zijn. Vervolgens lezen we over Simeï, die net de stad Bahurim uitgaat, en al vervloekend David naderbij komt. Simeï vervloekt David omdat David een man van bloed zou zijn, een verdorvene, en Simeï zegt dat de HEERE het koninkrijk aan Absalom, Davids zoon, gegeven heeft. Abisaï, één van de zoons van Zeruja, wil Simeï doden, maar dat staat David niet toe. Hij ziet in het handelen van Simeï de hand van de HEERE. Aan het slot van 2 Samuël 16 lezen we dat Absalom in Jeruzalem aankomt en Achitofel is met hem. Husai komt tot Absalom en zegt tegen Absalom: “Leve de koning, leve de koning!” Absalom heeft op advies van Achitofel geslachtsgemeenschap met de bijvrouwen van David.

In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 17, wordt het nog gevaarlijker voor David. Het is begrijpelijk dat hij Psalm 3 gedicht heeft. Achitofel geeft Absalom de opdracht dat Achitofel 12.000 mannen moet uitkiezen, die hij naast zichzelf kan gebruiken om David nog dezelfde nacht achterna te jagen. Hij wil koning David doden op het moment dat hij moe is. Zodra dat gebeurd is, zal heel het volk terugkeren naar Absalom, zegt Achitofel. Absalom stemt hierin toe. Absalom vraagt echter ook Husai om raad. Husai geeft als raad dat Absalom snel geheel Israël bij Absalom moet verzamelen en dat Absalom zelf mee moet gaan in de strijd. Alle Israëlieten vinden de raad van Husai beter dan die van Achitofel. Met nadruk lezen we dat hier de hand van de HEERE achterzit (zie vers 14). Hij gaat het kwaad over Absalom brengen. Jonathan, de zoon van Abjathar, en Ahimaäz, de zoon van Zadok, brengen de boodschap van Husai naar David, namelijk de boodschap dat David zo snel mogelijk de Jordaan over moet trekken. Dat doet David. Achitofel merkt dat zijn raad niet wordt opgevolgd en maakt een einde aan zijn leven. David gaat naar Mahanaïm en krijgt daar hulp van Sobi, Machir en Barzillai.

In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 18, komt het tot een strijd tussen Absalom en David. Joab, Abisaï en Ithai voeren het leger van David aan. David zegt nadrukkelijk dat ze Absalom niet mogen doden. De manschappen van David verslaan onder het volk 20.000 Israëlieten. Absalom is ook de Jordaan overgetrokken en stelt in plaats van Joab Amasa aan over het leger. Absalom vlucht en trekt met een muildier door het bos, waar hij met zijn hoofd vast blijft zitten aan de takken. Dit wordt ontdekt door een soldaat van David, die het Joab te kennen geeft. Joab gaat naar Absalom toe en doodt hem met drie speren. In Mahanaïm wacht David de uitslag van de strijd af. Ahimaäz komt naar David, maar hij zegt niets over het lot van Absalom. Cuschi doet dat wel. In het laatste vers van 2 Samuël 17 staat dat David diep geschokt is over de dood van Absalom – dat lezen we ook in het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 19. Dat wordt aan Joab verteld en Joab zegt tegen David of het soms Davids bedoeling was dat Davids vrienden gedood moesten worden en Davids vijanden moesten winnen. David maakt het echter goed met zijn mannen. Hij gaat in de poort zitten. En het hele volk dat David aanhangt, komt bij de koning (zie 2 Samuël 19:8).

Wat me vooral treft, is Davids rouw om de dood van Saul en om de dood van zijn zoon Absalom, terwijl zij beiden David naar het leven stonden. Ondanks de zonden die David heeft bedreven, is deze daad van David moedig en navolgenswaardig. Ik moet hierbij denken aan wat Jezus zegt in de Bergrede, namelijk: “Heb uw vijanden lief en bid voor degenen die u vervolgen.” Zie Mattheüs 5:44, en ook Lukas 6:27-28. In Lukas 6:28 staat ook dat we degenen die ons vervloeken, dienen te zegenen. Simeï vervloekte David, maar David stond het niet toe dat hij gedood zou worden. In meerdere commentaren las ik dat David geen gegronde hoop kon hebben over het eeuwig behoud van Absalom. Te vrezen valt dat Absalom verloren gegaan is. En dat gaat David aan het hart. De woorden die David uitspreekt: “Och, was ik in uw (Absaloms) plaats gestorven!” (zie 2 Samuël 18:33) spreken boekdelen. David mocht namelijk van zichzelf weten dat hij een kind van God is, zie ook Psalm 3. Hiervan valt veel te leren. Wij dienen begaan te zijn met het lot van onze naaste, of die nu onze vriend of onze vijand is. Ook onze vijand dienen we te wijzen op de noodzaak om te geloven dat Jezus Christus de Zaligmaker is. Dat kunnen we niet in eigen kracht. Bid of de Heere ons hierin te hulp wil komen.

In mijn post van 9 juni jl. ging ik terug naar de koningentijd, nu ben ik nog iets verder terug in de tijd gegaan. In die post van 9 juni schreef ik ook dat ik in een volgende post zou schrijven over de ballingschap waarin Israël en Juda terechtkomen. Daar hoop ik een vervolg aan te geven zodra ik tijdens mijn persoonlijke Bijbelstudie bij Psalm 137 ben aangekomen. In deze Psalm blikken de Judeeërs terug op de tijd dat ze in ballingschap aan de rivieren van Babel zaten.

Machiel Lock

zaterdag 13 juni 2020

Gebedsgestalten

Deze week heb ik het boek “Gebedsgestalten” gelezen. Dit boek is in 1963 geschreven door ds. F. Bakker, toen predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Driebergen. In 1965 overleed hij op 45-jarige leeftijd. Hij heeft meerdere boeken geschreven, waarvan sommige bekend zijn. Eén van deze boeken is “Gebedsgestalten”. Na het boek gelezen te hebben, kan ik het iedereen die kan lezen, aanbevelen om het te lezen. Het is eenvoudig en toegankelijk geschreven en met 95 pagina’s goed te behappen voor mensen die er tegenop zien om een dik boek te lezen, maar toch iets stichtelijks willen lezen.

Ds. Bakker behandelt in het boek twaalf aspecten van het gebedsleven. Hij schrijft dat het niet zijn bedoeling is om deze aspecten te beschouwen als een afgerond geheel van wat er over het gebedsleven te zeggen valt, maar hij heeft getracht op een aantal plaatsen de Schriften te openen om van daaruit enige wegwijzers te vinden voor ons levenspad. Het is zijn wens dat de Geest van de gebeden zijn boek tot zegen stelt. Persoonlijk ben ik door het lezen van dit boek geraakt. Ds. Bakker schrijft in dit boek kernachtig wat het belangrijkste dient te zijn in dit leven. En dat is vragen om genade, waarvan de Bron Christus is. Ds. Bakker schrijft dan ook: “Om genade vragen, is alles wat een mens nodig heeft.” (p. 28) en “Zo valt hier [van het gebed van de tollenaar] dan te leren dat er ten slotte maar om één ding te smeken valt: om genade. … Om genade vragen, houdt in de erkenning van Gods rechtvaardig oordeel en van uw eigen verlorenheid. … De bron van de genade is alleen Christus. Om genade bidden, het is dus een overgave van zichzelf aan de vrijmacht Gods en tegelijk een steunen op de ontfermingen Gods.” (p. 42). We lezen dat inderdaad kernachtig in de gelijkenis die Jezus uitspreekt over de farizeeër en de tollenaar (zie Lukas 18:9-14).

De twaalf gebedsgestalten die ds. Bakker beschrijft – en daarmee ook de twaalf hoofdstukken van zijn boek –, zijn: 1. eenzaam bidden, 2. aanhoudend bidden, 3. kwalijk bidden, 4. hoogmoedig bidden, 5. ootmoedig bidden, 6. vrijmoedig bidden, 7. zuiver bidden, 8. pleitend bidden, 9. krachtig bidden, 10. dankend bidden, 11. vruchteloos bidden?, en 12. te laat bidden. Aan het begin van elk hoofdstuk noemt ds. Bakker een Bijbeltekst ter illustratie.


Ik noteer een aantal passages uit het boek (h. = hoofdstuk; p. = pagina) die mij in het bijzonder geraakt hebben – tussen [ ] noteer ik persoonlijke opmerkingen:

-        Het gebed is de ademtocht van de ziel. (h. 1, p. 10)
-        God luistert naar een ieder persoonlijk, alsof Hij op de gehele aarde maar één kind had. (h. 1, p. 11)
-        De Heere heeft niet een volk met voorraad. Toen de weduwe van Zarfath door Elia werd aangezegd dat God haar in het leven zou onderhouden, moest zij het elke dag doen met dat handjevol meel en dat kleine beetje olie. (h. 1, p. 14) [In 1 Koningen 17:8-24 lezen we dat Elia bij de weduwe te Zarfath was. De HEERE gaf Elia de opdracht om naar Zarfath te gaan, omdat Hij een weduwe heeft geboden om Elia te onderhouden. Elia ging naar Zarfath en bij de ingang van deze stad was een weduwe hout aan het sprokkelen. Elia vroeg haar of ze voor hem een beetje water in de kruik wil halen en vroeg vervolgens ook om een stukje brood voor hem mee te nemen. Maar ze zei dat ze alleen nog een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik had. Elia vroeg de weduwe of zij hier eerst voor hem een koek van wil maken en daarna voor haarzelf en voor haar zoon wil klaarmaken. De HEERE, de God van Israël, heeft gezegd dat het meel in de pot niet zal opraken en er altijd olie in de kruik zal zijn tot op de dag dat de HEERE regen op de aarde geven zal. En zo gebeurde het. Terwijl in Israël 3,5 jaar geen regen valt en er een grote hongersnood was, ontving de van oorsprong heidense weduwe uit Zarfath iedere dag eten. Lees in dit kader ook Lukas 4:25-26.]
-        Iemand zegt op zijn sterfbed dat hij straks geen onbekende God zal ontmoeten. Waar heeft hij die God leren kennen? In de binnenkamer. (h. 1, p. 15)
-        De Kananese vrouw (zie Mattheüs 15:22-28) erkent haar eigen rechteloosheid, haar onwaardigheid en haar zondigheid. Dat is de rechte gebedsgestalte voor God. (h. 2, p. 19)
-        Leer van de Kananese vrouw de Heere aan te grijpen in Zijn Woord. Nooit kan God het doen om u of om uw gebed. Maar wel om wat Hij Zelf in Zijn Woord heeft gezegd, om Zijn Naam, om Christus. (h. 2, p. 21) [Kernachtig!]
-        Al zou u al uw jaren dag en nacht roepen, zonder Christus zou God voor eeuwig moeten zwijgen. (h. 2, p. 22)
-        Kwalijk bidden is wanneer we nog niet aan onszelf gestorven zijn, zodat we dingen van God begeren die slechts alleen in verband staan met zelfbedoelingen, zelfbehagen, zelfaanzien en met al wat maar met het woord ‘zelf’ te maken heeft. Ook al zijn het dan geestelijke dingen. (h. 3, p. 25)
-        Er is een gebed dat nooit is afgewezen. Dat is de bede: “O God, wees mij zondaar genadig.” Dat kunt u nooit genoeg bidden. Om genade vragen, is alles wat een mens nodig heeft. Een mens die genade nodig heeft, is Gode welgevallig. (h. 3, p. 28)
-        Het ergste aan de farizeeër uit de gelijkenis die we lezen in Lukas 18 was dat hij zelf niet wist hoe hoogmoedig hij was. Hij zag zijn hoogmoed aan voor godsvrucht. (h. 4, p. 33)
-        De Heere beware ons ervoor dat we laag op deze farizeeër zouden neerzien. Want dit woord van Christus heeft tot op deze dag geen andere bedoeling dan dat wij onszelf daarin vinden zullen. (h. 4, p. 34)
-        Het mes der ontdekking zal moeten snijden, totdat een mens van de hoogmoed verlost is, dat is van zichzelf. Voor die verlossing zal de dood moeten komen. Daarom blijft het hier op aarde de strijd met de farizeeër. Denk daaraan en laat het de bede blijven: ‘O God, wees mij, farizeeër, genadig.’ (h. 4, p. 36) [Dit is inderdaad goed opgemerkt. In Romeinen 7 maakt Paulus duidelijk dat er een strijd is tussen vlees en geest. Als gelovige merkt hij nog steeds dat hij zondigt, ook al is zijn wil omgebogen om een dienstknecht van Jezus Christus te zijn. Dit kan worden uitgedrukt in het “al reeds en het nog niet”. Als gelovige blijven we zondigen totdat we onze laatste adem hier op aarde hebben uitgeblazen. Dat gegeven is natuurlijk geen excuus om te mogen zondigen, maar dient ons uit te drijven tot de Vader in de hemel, Die alleen onze zonden kan vergeven. Denk hierbij aan de bede uit het volmaakte gebed (het Onze Vader): “Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.” (zie Mattheüs 6:12; Lukas 11:4)]
-        Wat een aangename gebedsgestalte: de ootmoed. Het is het eerste wat een zondaar leert en ook het laatste. De tollenaar (zie Lukas 18:13) waagt het niet om de ogen op te slaan. Hij nadert met een heilige schaamte. Deze gestalte kent iedere zondaar, die zondaar geworden is. (h. 5, p. 39)
-        Van het gebed van de tollenaar valt te leren dat er ten slotte maar om één ding te smeken valt: om genade. Om genade vragen, houdt in de erkenning van Gods rechtvaardig oordeel en van uw eigen verlorenheid. De bron van de genade is alleen Christus. Om genade bidden, het is dus een overgave van zichzelf aan de vrijmacht Gods en tegelijk een steunen op de ontfermingen Gods. (h. 5, p. 42)
-        En toch sluit het ootmoedige bidden het vrijmoedige bidden niet uit (zie Hebreeën 4:16). (h. 6, p. 44)
-        Vrijmoedig bidden is een heilige durf om tot de Heere te naderen. Als er geleund en gesteund mag worden op Christus. Want Hij, Die daar ter rechterhand Gods zit en altijd leeft om voor Zijn volk te bidden, Hij is Dezelfde, Die ook in de diepte van ’s mensen val is neergedaald. (h. 6, p. 47)
-        Uit Gods Woord is er te leren dat er in de binnenkamer twee Voorbidders nodig zijn: een pleitende Christus, om Wiens wil God de Vader alleen maar verhoort, en ook een zuivere Voorbidder, door Wie de gebeden geheiligd worden, die Voorbidder is de Heilige Geest. Christus is de Voorbidder vóór Zijn volk. De Geest der gebeden is als een Voorbidder, maar dan in de zin van een Medebidder. (h. 7, p. 52)
-        Er staat wel: “Volhardt in het gebed”, maar er staat niet: “Volhardt in uw begeerten”, want u weet niet wat tot uw welzijn dienen moet. Gelukkig bent u als u uw zwakheid maar veel mag beleven. Dan is er nog werk voor Gods Geest. Hoe meer u die Geest nodig krijgt, hoe meer u ‘naar’ God leert bidden. Hoe meer opening, hoe meer vertrouwen, hoe meer rust, hoe meer hemels onderwijs. (h. 7, p. 56)
-        De Naam van Jezus Christus is de enige grond van het gebed. Al zou zelfs een onwaardig geworden zondaar dag en nacht roepen, zonder die Naam is er bij God geen verhoring. (h. 8, p. 59)
-        Als wij nu maar van de wonderen der genade leren leven. Wat vermag het gebed dan veel. Dan doet God nog wonderen, van dag tot dag. En dan is er op de ganse aarde geen grotere kracht dan de kracht van het gebed. Want het is een grijpen naar de krachten Gods. (h. 9, p. 71)
-        Uw enige dankgrond ligt in Christus. Dat vernedert een mens in een diepte van schuldbesef. Maar zo wordt de Borg groot gemaakt. En dat is ten slotte de ware danktoon: de Heere groot maken uit de diepte van eigen rechteloosheid. (h. 10, p. 78)
-        Ongehoorde gebeden zijn er niet. Maar wel zijn er onverhoorde gebeden. Dat heeft Mozes ervaren. Hij bad tot zijn God: “Laat mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de Jordaan is.” Maar dit gebed werd niet verhoord. (h. 11, p. 80)
-        Mozes had zichzelf de vervulling van zijn bede onwaardig gemaakt, toen hij te Meriba tegen de rots had geslagen in plaats van ertegen te spreken. (h. 11, p. 82)
-        De Heere had die zonde van Mozes wel vergeven. Maar hier zien we nu dat de gevolgen van de zonde ook in het leven van een kind van God soms toch doorgaan. Zo was het ook met David, wiens zonde met Bathséba wel vergeven werd, maar zijn kind, uit die zonde geboren, moest sterven. De Heere doet de gevolgen van de zonde weleens blijven – ondanks de vergeving van de zonde – om Zijn volk aan de grond te houden. Een wrange nasmaak om de zondige afkomst niet te vergeten. (h. 11, p. 83)
-        Geen enkel gebed dat in waarheid is opgezonden, is vruchteloos. Het onverhoorde gebed ook niet. Want daarin werkt de Heere soms nog het meest op de eeuwigheid aan. Hoe onbegrijpelijk de wegen Gods ook kunnen zijn, de Heere bestuurt het altijd in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid tot een eeuwig welzijn voor Zijn Sion. Dat blijkt zo heerlijk in de afwijzing van het gebed van Mozes. Want kort na deze bede is Mozes gestorven. Hij is opgenomen in het hemelse Kanaän van de eeuwige rust. Hij vroeg om het aardse Kanaän, maar de Heere deed met Mozes boven bidden en denken en gaf hem het hemelse Kanaän. (h. 11, p. 85)
-        De meerdere Mozes werd ook eens niet verhoord. Het was voor Hem een onverhoord gebed, toen Hij als een worm en geen man smeekte of de drinkbeker aan Hem mocht voorbijgaan. Toen Hij daar lag te worstelen, zag Hij niet de poorten van Kanaän, maar de poorten der hel geopend. Een vreselijker gebedsafwijzing was er niet. God de Vader wilde Hem niet meer horen, want Hij was tot zonde gemaakt. En waar God niet meer hoort, daar is helse smart. (p. 11, p. 86-87)
-        Bidden zult u. Is het nu niet tot de levende God, dan toch straks tot de bergen en steenrotsen. Wij allen komen in aanraking met het Lam Gods. Eén van tweeën, nu met het bloed van dat Lam, of straks met de toorn van dat Lam. (h. 12, p. 92)
-        De Heere heeft in uw rampzaligheid geen lust. Het is u alles door God geschonken met de bedoeling dat u ermee op de knieën zult vallen en dat het zo tot uw behoud zal dienen. (h. 12, p. 93)
-        De Heere zal Zijn eigen werk, de bidders, thuis halen. Om dan voor eeuwig nog één gestalte over te houden, de gestalte van de aanbidding van de drie-enige God. God de Vader, Die zondaren trekt en daarom is Hij alleen de gebedsoorzaak. God de Zoon, Die zondaren zaligt en daarom is Hij alleen de gebedsgrond. God de Heilige Geest, Die zondaren vernieuwt en daarom is Hij alleen de gebedskracht. (h. 12, p. 95) [Dit zijn de laatste zinnen in het boek. Hierin wordt de drie-eenheid van God heel mooi uitgelegd.]

Machiel Lock
Giessenburg, 13 juni 2020

zaterdag 6 juni 2020

Recensie n.a.v. boek drs. Ben Hobrink: "Moderne wetenschap in de Bijbel"

Deze week heb ik het boek "Moderne wetenschap in de Bijbel. De Bijbel is de wetenschap 3500 jaar vooruit" van bioloog drs. Ben Hobrink gelezen. Hobrink toont hierin aan dat de Bijbel van een niet te onderschatten wetenschappelijk inzicht getuigt. Het boek is blijkbaar erg geliefd, want er zijn meer dan 70.000 exemplaren van verkocht. Het boek is een aanrader, want Hobrink verdedigt steeds de Bijbel en dat is goed, de Bijbel is immers Gods Woord en daarmee absoluut betrouwbaar. Hobrink is stellig in zijn beweringen, soms te stellig. Hieronder noem ik een aantal zaken die Hobrink schrijft. Tussen [ ] schrijf ik mijn persoonlijke opmerkingen.

Hobrink schrijft dat de aanleiding om zijn boek te schrijven, de geschiedenis van de ark van Noach (zie Genesis 6:14-16) is. De ark met zijn ideale afmetingen blijkt het meest stabiele bootmiddel te zijn die er bestaat. (p. 16) 

Wat vooral in het boek aan de orde komt, is dat God de totale gezondheid van de mens op het oog heeft: op geestelijk én op lichamelijk gebied. (p. 24)

De Kanaänieten moesten door Israël uitgeroeid worden (zie Deuteronomium 7:1-2). Dat lijkt wreed en onrechtvaardig. Maar zo onschuldig waren de Kanaänieten niet. Uit opgravingen blijkt dat ze hun eigen kinderen offerden om de afgoden zegen en voorspoed af te smeken. (pp. 32-33)

Als de Israëlieten geslachtsgemeenschap wilden hebben met de vrouwen van hun verslagen vijanden, dan bestond er vanwege allerlei besmettelijke ziekten toch een reëel gevaar voor hun gezondheid. In Deuteronomium 21:10-14 lezen we drie buitengewone maar wetenschappelijk verantwoorde voorwaarden om de gevangen vrouwen op een goede manier mee te mogen nemen. (pp. 37-38)

Besnijdenis voorkomt een aantal ziekten die betrekking hebben op het mannelijk geslachtsorgaan. In de Bijbel moet de besnijdenis per se op de achtste dag na de geboorte plaatsvinden (zie Genesis 17:12 en Leviticus 12:3). Op de achtste dag stopt een bloeding sneller dan op enig ander moment. (pp. 77-79)

Honderden mensen zijn gestorven aan geslachtsziekten, melaatsheid, builenpest en een overvloed van dodelijke darmziekten. Die ellende had voorkomen kunnen worden door simpelweg de wetten van Mozes te volgen, waarin staat hoe besmetting en uitbreiding van deze ziekten voorkomen kan worden. Zie bijvoorbeeld Leviticus 13 en 14. (p. 57, pp. 43-51) [Dit is momenteel ook erg actueel i.v.m. het coronavirus. Coronapatiënten moeten van het RIVM ook in quarantaine (afzondering). In Leviticus 13:4-8 staat dat als de priester twijfelt of er bij de persoon in kwestie sprake is van melaatsheid, die persoon 7 dagen in quarantaine moest leven. Als de kwaal dan niet was veranderd, moest de persoon nog eens 7 dagen in quarantaine blijven. Al naar gelang de situatie was, verklaarde de priester hem/haar rein of onrein. Iemand die onrein was, moest in afzondering buiten het kamp blijven (zie Leviticus 13:46).]

In Numeri 19:11,19 worden twee buitengewoon effectieve maatregelen genoemd voor de bescherming van een patiënt die door een arts zou worden onderzocht: 1. een arts die een lijk heeft aangeraakt, mag zeven dagen lang geen ander mens aanraken; 2. de arts moet grondig zijn handen en zijn kleren wassen. (zie p. 62)

In Leviticus 11 wordt door God gezegd dat de mens alleen reine dieren mag eten. In principe mogen alle dieren gegeten worden, maar voor de gezondheid is het beter om alleen reine dieren te eten. (p. 85) [Het laatste is betwistbaar. Hobrink houdt hier geen rekening met de heilshistorie, vermoed ik. Er zijn namelijk meerdere Bijbelse wetten in de loop van de tijd veranderd. Stenigen wij nu bijvoorbeeld nog iemand die de Naam van de HEERE lastert (zie Levitus 24:10-23)? En stenigen wij een opstandige zoon die niet naar zijn ouders luistert (zie Deuteronomium 21:18-21)? Dit zijn beide wetten van Mozes, maar ze gelden nu niet meer. Immers: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen... (zie Johannes 8:7). En wie is er zonder zonde dan alleen God?]

Hobrink gaat ook in op het thema 'schepping of evolutie'. Hij schrijft dat nagenoeg alle feiten over het ontstaan van het leven in de richting wijzen van een Intelligent Ontwerp. (p. 256)
[Dit is een zeer gevoelig onderwerp. Mijns inziens kan zowel de schepping als de evolutietheorie niet bewezen worden als de 'waarheid'. Als christen geloof ik dat de hemel en de aarde door God geschapen zijn. Hobrink schrijft dat onherleidbare complexe systemen, zoals een oog, niet ontstaan kunnen zijn door evolutie en dat creatie het meest aannemelijke alternatief is (pp. 222-223). Dat is een tamelijk gewaagde uitspraak. Op en.wikipedia.org/wiki/Evolution_of_the_eye wordt de evolutie van het oog verdedigd. En daar kan ik alleen vanuit mijn geloof in God "nee" op zeggen. Bewijzen is dus niet mogelijk.]

Er blijken slechts 50 min of meer belangrijke verschillen te bestaan tussen de voornaamste Bijbelhandschriften. Het betekent dat 99,95% van de Bijbeltekst volkomen betrouwbaar is. Maar er bestaat geen enkele twijfel over een belangrijke leerstelling in de Bijbel. (p. 302) [Met het laatste kan ik instemmen. Dat we alleen door te geloven dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God is, behouden worden, is in geen enkel Bijbelhandschrift verschil over. Wel ontbreekt een belangrijke verwijzing naar de drie-eenheid van God in de oudste Bijbelhandschriften: het Comma Johanneum uit 1 Johannes 5:7-8 komt wel voor in de Textus Receptus, maar niet in de oudste Bijbelhandschriften. Op andere plaatsen hebben de oudste Bijbelhandschriften wel de verwijzing naar de drie-eenheid van God, zoals in Mattheüs 28:19.]

De kernboodschap van de Bijbel is dat Jezus Christus op aarde is gekomen om de relatie tussen God en mens te herstellen. (pp. 314-315) [Daar stem ik van harte mee in!]

Machiel Lock
Giessenburg, 6 juni 2020

maandag 1 juni 2020

Pinksteren

Vandaag is het Tweede Pinksterdag, 7 weken na Pasen. Tijdens het pinksterfeest gedenken we de uitstorting van de Heilige Geest. Deze uitstorting staat beschreven in Handelingen 2. Vandaag heb ik dit hoofdstuk nog eens gelezen, en vooral vers 21 treft me, waarin we lezen dat Petrus zegt: "En het zal zijn dat een ieder die de Naam van de Heere aanroept, zalig zal worden." Voor "aanroepen" staat in de grondtekst - het Grieks - ἐπικαλέσηται, een aoristusvorm van ἐπικαλέω. Het werkwoord ἐπικαλέω komt in de 27e editie van Nestle-Aland 30 keer voor in het Nieuwe Testament, waarvan 20 keer in het Bijbelboek Handelingen. In het Grieks lezen we voor "zalig zal worden" σωθήσεται. Dit is een toekomende tijdsvorm van het werkwoord σῴζω. Dit werkwoord komt in het Nieuwe Testament het meest voor in het evangelie naar Lukas. Ook o.a. in Johannes 3:17 komt het voor. We lezen hier over het motief van God om Zijn Zoon naar de wereld te zenden: dit heeft als doel dat de wereld door Hem behouden oftewel gered, zalig zal worden. In Romeinen 10:13 lezen we vrijwel precies dezelfde tekst als in Handelingen 2:21. Calvijn haalt in zijn commentaar op Handelingen 2:21 o.a. Psalm 65:3 aan. Hij schrijft daarbij dat daarom niemand uitgesloten is van het aanroepen van God, niets weerhoudt ons om de poort van redding binnen te gaan dan alleen ons ongeloof. Het in eerbied aanroepen van Zijn Naam is ook het doel waartoe God ons gemaakt heeft. We zijn geschapen om God te verheerlijken en om ons in Hem te verheugen. Zo zet de Westminster Confessie in en dat is ook geheel duidelijk vanuit Gods Woord.

In vers 1 van Handelingen 2 lezen we een vorm van het zelfstandig naamwoord πεντηκοστή, dit betekent de 50e, in onze taal is dit woord "pinksterfeest" gaan heten. In het Oude Testament was het pinksterfeest een oogstfeest. In CNT staat: "Het is het feest waarop de eerstelingen van de oogst met begeleidende offers aan God worden aangeboden (Leviticus 23:15-21; Numeri 28:26-31)." De NICNT vermeldt dat het pinksterfeest onder de Hebreeuws en Aramees sprekende Joden bekendstond als het wekenfeest (zie Exodus 34:22a, Deuteronomium 16:10) en ook als de dag van de eerstelingen (zie Numeri 28:26; vergelijk Exodus 23:16a), omdat op die dag de eerstelingen van de tarweoogst (zie Exodus 34:22a) aan God werden geschonken. BECNT: "Pinksteren was jaarlijks één van de drie joodse pelgrimsfeesten in Jeruzalem, wat verklaart waarom mensen met zoveel nationaliteiten aanwezig zijn (zie Hand. 2:9-11)." Het pinksterfeest was dus een heel goed moment voor de uitstorting van de Heilige Geest. De Heere zorgde toen voor een rijke oogst (!) van velen die zich tot Hem bekeerden. Op één dag kwamen ongeveer 3000 mensen tot het geloof dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God is, zie Hand. 2:41. In de verklaring van Matthew Henry op Handelingen 2 las ik een mooi gedeelte over het uitstorten van de Heilige Geest op ons: als we deze uitstorting wensen, heb elkaar dan lief, dat zal ongetwijfeld onder de apostelen - ondanks hun verschillen onderling - ook het geval zijn geweest. Daarbij mag ik er wel aan toevoegen dat de liefde tot God hiervoor ook onmisbaar is. Daarin schieten we in dit leven wel tekort. Maar de Heere heeft nog nooit iemand afgekeurd die om Zijn genade gesmeekt heeft. Lees o.a. Psalm 145:18: "De HEERE is allen nabij die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid." In de Septuaginta (LXX)  een Griekse vertaling van het Oude Testament, de meest gebruikte Bijbelvertaling in de vroegchristelijke kerk  van deze Psalm lezen we hier voor "aanroepen" ἐπικαλουμένοις, van het werkwoord ἐπικαλέω, hetzelde werkwoord dus als in Handelingen 2:21 voor "aanroepen" wordt gebruikt. Psalm 145 is een Psalm waarin David Gods goedheid en grootheid bejubelt. De Psalm is een oproep voor ons om dat ook te doen. Ik wens u een gezegende pinksterfeest toe.

Machiel Lock