Deze week
heb ik het boek “Gebedsgestalten” gelezen. Dit boek is in 1963 geschreven door
ds. F. Bakker, toen predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Driebergen.
In 1965 overleed hij op 45-jarige leeftijd. Hij heeft meerdere boeken
geschreven, waarvan sommige bekend zijn. Eén van deze boeken is “Gebedsgestalten”.
Na het boek gelezen te hebben, kan ik het iedereen die kan lezen, aanbevelen om
het te lezen. Het is eenvoudig en toegankelijk geschreven en met 95 pagina’s
goed te behappen voor mensen die er tegenop zien om een dik boek te lezen, maar
toch iets stichtelijks willen lezen.
Ds. Bakker
behandelt in het boek twaalf aspecten van het gebedsleven. Hij schrijft dat het
niet zijn bedoeling is om deze aspecten te beschouwen als een afgerond geheel
van wat er over het gebedsleven te zeggen valt, maar hij heeft getracht op een
aantal plaatsen de Schriften te openen om van daaruit enige wegwijzers te
vinden voor ons levenspad. Het is zijn wens dat de Geest van de gebeden zijn
boek tot zegen stelt. Persoonlijk ben ik door het lezen van dit boek geraakt.
Ds. Bakker schrijft in dit boek kernachtig wat het belangrijkste dient te zijn
in dit leven. En dat is vragen om genade, waarvan de Bron Christus is. Ds.
Bakker schrijft dan ook: “Om genade vragen, is alles wat een mens nodig heeft.”
(p. 28) en “Zo valt hier [van het gebed van de tollenaar] dan te leren dat er ten
slotte maar om één ding te smeken valt: om genade. … Om genade vragen, houdt in
de erkenning van Gods rechtvaardig oordeel en van uw eigen verlorenheid. … De
bron van de genade is alleen Christus. Om genade bidden, het is dus een
overgave van zichzelf aan de vrijmacht Gods en tegelijk een steunen op de
ontfermingen Gods.” (p. 42). We lezen dat inderdaad kernachtig in de gelijkenis
die Jezus uitspreekt over de farizeeër en de tollenaar (zie Lukas 18:9-14).
De twaalf gebedsgestalten
die ds. Bakker beschrijft – en daarmee ook de twaalf hoofdstukken van zijn boek
–, zijn: 1. eenzaam bidden, 2. aanhoudend bidden, 3. kwalijk bidden, 4. hoogmoedig
bidden, 5. ootmoedig bidden, 6. vrijmoedig bidden, 7. zuiver bidden, 8. pleitend
bidden, 9. krachtig bidden, 10. dankend bidden, 11. vruchteloos bidden?, en 12.
te laat bidden. Aan het begin van elk hoofdstuk noemt ds. Bakker een
Bijbeltekst ter illustratie.
Ik noteer
een aantal passages uit het boek (h. = hoofdstuk; p. = pagina) die mij in het
bijzonder geraakt hebben – tussen [ ] noteer ik persoonlijke opmerkingen:
-
Het gebed is de ademtocht van de ziel. (h. 1, p.
10)
-
God luistert naar een ieder persoonlijk, alsof
Hij op de gehele aarde maar één kind had. (h. 1, p. 11)
-
De Heere heeft niet een volk met voorraad. Toen
de weduwe van Zarfath door Elia werd aangezegd dat God haar in het leven zou
onderhouden, moest zij het elke dag doen met dat handjevol meel en dat kleine
beetje olie. (h. 1, p. 14) [In 1 Koningen 17:8-24 lezen we dat Elia bij de
weduwe te Zarfath was. De HEERE gaf Elia de opdracht om naar Zarfath te gaan,
omdat Hij een weduwe heeft geboden om Elia te onderhouden. Elia ging naar
Zarfath en bij de ingang van deze stad was een weduwe hout aan het sprokkelen. Elia
vroeg haar of ze voor hem een beetje water in de kruik wil halen en vroeg vervolgens
ook om een stukje brood voor hem mee te nemen. Maar ze zei dat ze alleen nog
een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik had. Elia vroeg de
weduwe of zij hier eerst voor hem een koek van wil maken en daarna voor
haarzelf en voor haar zoon wil klaarmaken. De HEERE, de God van Israël,
heeft gezegd dat het meel in de pot niet zal opraken en er altijd olie in de
kruik zal zijn tot op de dag dat de HEERE regen op de aarde geven zal. En zo
gebeurde het. Terwijl in Israël 3,5 jaar geen regen valt en er een grote hongersnood
was, ontving de van oorsprong heidense weduwe uit Zarfath iedere dag eten. Lees
in dit kader ook Lukas 4:25-26.]
-
Iemand zegt op zijn sterfbed dat hij straks geen
onbekende God zal ontmoeten. Waar heeft hij die God leren kennen? In de binnenkamer.
(h. 1, p. 15)
-
De Kananese vrouw (zie Mattheüs
15:22-28) erkent haar eigen rechteloosheid, haar onwaardigheid en haar
zondigheid. Dat is de rechte gebedsgestalte voor God. (h. 2, p. 19)
-
Leer van de Kananese vrouw de Heere aan te grijpen
in Zijn Woord. Nooit kan God het doen om u of om uw gebed. Maar wel om wat Hij
Zelf in Zijn Woord heeft gezegd, om Zijn Naam, om Christus. (h. 2, p. 21) [Kernachtig!]
-
Al zou u al uw jaren dag en nacht roepen, zonder
Christus zou God voor eeuwig moeten zwijgen. (h. 2, p. 22)
-
Kwalijk bidden is wanneer we nog niet aan
onszelf gestorven zijn, zodat we dingen van God begeren die slechts alleen in
verband staan met zelfbedoelingen, zelfbehagen, zelfaanzien en met al wat maar
met het woord ‘zelf’ te maken heeft. Ook al zijn het dan geestelijke dingen.
(h. 3, p. 25)
-
Er is een gebed dat nooit is afgewezen. Dat is de
bede: “O God, wees mij zondaar genadig.” Dat kunt u nooit genoeg bidden. Om genade
vragen, is alles wat een mens nodig heeft. Een mens die genade nodig heeft, is
Gode welgevallig. (h. 3, p. 28)
-
Het ergste aan de farizeeër uit de gelijkenis die we
lezen in Lukas 18 was dat hij zelf niet wist hoe hoogmoedig hij was. Hij zag
zijn hoogmoed aan voor godsvrucht. (h. 4, p. 33)
-
De Heere beware ons ervoor dat we laag op deze farizeeër
zouden neerzien. Want dit woord van Christus heeft tot op deze dag geen andere
bedoeling dan dat wij onszelf daarin vinden zullen. (h. 4, p. 34)
-
Het mes der ontdekking zal moeten snijden, totdat
een mens van de hoogmoed verlost is, dat is van zichzelf. Voor die verlossing
zal de dood moeten komen. Daarom blijft het hier op aarde de strijd met de
farizeeër.
Denk daaraan en laat het de bede blijven: ‘O God, wees mij, farizeeër, genadig.’
(h. 4, p. 36) [Dit is inderdaad goed opgemerkt. In Romeinen 7 maakt Paulus duidelijk
dat er een strijd is tussen vlees en geest. Als gelovige merkt hij nog steeds dat
hij zondigt, ook al is zijn wil omgebogen om een dienstknecht van Jezus
Christus te zijn. Dit kan worden uitgedrukt in het “al reeds en het nog niet”. Als
gelovige blijven we zondigen totdat we onze laatste adem hier op aarde hebben uitgeblazen.
Dat gegeven is natuurlijk geen excuus om te mogen zondigen, maar dient ons uit
te drijven tot de Vader in de hemel, Die alleen onze zonden kan vergeven. Denk
hierbij aan de bede uit het volmaakte gebed (het Onze Vader): “Vergeef ons onze
schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.” (zie Mattheüs 6:12; Lukas
11:4)]
-
Wat een aangename gebedsgestalte: de ootmoed. Het
is het eerste wat een zondaar leert en ook het laatste. De tollenaar (zie Lukas
18:13) waagt het niet om de ogen op te slaan. Hij nadert met een heilige
schaamte. Deze gestalte kent iedere zondaar, die zondaar geworden is. (h. 5, p.
39)
-
Van het gebed van de tollenaar valt te leren
dat er ten slotte maar om één ding te smeken valt: om genade. Om genade vragen,
houdt in de erkenning van Gods rechtvaardig oordeel en van uw eigen
verlorenheid. De bron van de genade is alleen Christus. Om genade bidden, het
is dus een overgave van zichzelf aan de vrijmacht Gods en tegelijk een steunen
op de ontfermingen Gods. (h. 5, p. 42)
-
En toch sluit het ootmoedige bidden het vrijmoedige
bidden niet uit (zie Hebreeën 4:16). (h. 6, p. 44)
-
Vrijmoedig bidden is een heilige durf om tot de
Heere te naderen. Als er geleund en gesteund mag worden op Christus. Want Hij,
Die daar ter rechterhand Gods zit en altijd leeft om voor Zijn volk te bidden,
Hij is Dezelfde, Die ook in de diepte van ’s mensen val is neergedaald. (h. 6,
p. 47)
-
Uit Gods Woord is er te leren dat er in de
binnenkamer twee Voorbidders nodig zijn: een pleitende Christus, om Wiens wil
God de Vader alleen maar verhoort, en ook een zuivere Voorbidder, door Wie de
gebeden geheiligd worden, die Voorbidder is de Heilige Geest. Christus is de
Voorbidder vóór
Zijn volk. De Geest der gebeden is als een Voorbidder, maar dan in de zin van
een Medebidder. (h. 7, p. 52)
-
Er staat wel: “Volhardt in het gebed”, maar er
staat niet: “Volhardt in uw begeerten”, want u weet niet wat tot uw welzijn
dienen moet. Gelukkig bent u als u uw zwakheid maar veel mag beleven. Dan is er
nog werk voor Gods Geest. Hoe meer u die Geest nodig krijgt, hoe meer u ‘naar’
God leert bidden. Hoe meer opening, hoe meer vertrouwen, hoe meer rust, hoe
meer hemels onderwijs. (h. 7, p. 56)
-
De Naam van Jezus Christus is de enige grond van
het gebed. Al zou zelfs een onwaardig geworden zondaar dag en nacht roepen,
zonder die Naam is er bij God geen verhoring. (h. 8, p. 59)
-
Als wij nu maar van de wonderen der genade leren
leven. Wat vermag het gebed dan veel. Dan doet God nog wonderen, van dag tot
dag. En dan is er op de ganse aarde geen grotere kracht dan de kracht van het
gebed. Want het is een grijpen naar de krachten Gods. (h. 9, p. 71)
-
Uw enige dankgrond ligt in Christus. Dat
vernedert een mens in een diepte van schuldbesef. Maar zo wordt de Borg groot
gemaakt. En dat is ten slotte de ware danktoon: de Heere groot maken uit de
diepte van eigen rechteloosheid. (h. 10, p. 78)
-
Ongehoorde gebeden zijn er niet. Maar wel zijn
er onverhoorde gebeden. Dat heeft Mozes ervaren. Hij bad tot zijn God: “Laat
mij toch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde van de
Jordaan is.” Maar dit gebed werd niet verhoord. (h. 11, p. 80)
-
Mozes had zichzelf de vervulling van zijn bede
onwaardig gemaakt, toen hij te Meriba tegen de rots had geslagen in plaats van
ertegen te spreken. (h. 11, p. 82)
-
De Heere had die zonde van Mozes wel vergeven.
Maar hier zien we nu dat de gevolgen van de zonde ook in het leven van een kind
van God soms toch doorgaan. Zo was het ook met David, wiens zonde met Bathséba
wel vergeven werd, maar zijn kind, uit die zonde geboren, moest sterven. De
Heere doet de gevolgen van de zonde weleens blijven – ondanks de vergeving van
de zonde – om Zijn volk aan de grond te houden. Een wrange nasmaak om de
zondige afkomst niet te vergeten. (h. 11, p. 83)
-
Geen enkel gebed dat in waarheid is opgezonden,
is vruchteloos. Het onverhoorde gebed ook niet. Want daarin werkt de Heere soms
nog het meest op de eeuwigheid aan. Hoe onbegrijpelijk de wegen Gods ook kunnen
zijn, de Heere bestuurt het altijd in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid tot een
eeuwig welzijn voor Zijn Sion. Dat blijkt zo heerlijk in de afwijzing van het
gebed van Mozes. Want kort na deze bede is Mozes gestorven. Hij is opgenomen in
het hemelse Kanaän van de eeuwige rust. Hij vroeg om het aardse Kanaän,
maar de Heere deed met Mozes boven bidden en denken en gaf hem het hemelse Kanaän.
(h. 11, p. 85)
-
De meerdere Mozes werd ook eens niet verhoord.
Het was voor Hem een onverhoord gebed, toen Hij als een worm en geen man smeekte
of de drinkbeker aan Hem mocht voorbijgaan. Toen Hij daar lag te worstelen, zag
Hij niet de poorten van Kanaän, maar de poorten der hel geopend.
Een vreselijker gebedsafwijzing was er niet. God de Vader wilde Hem niet meer
horen, want Hij was tot zonde gemaakt. En waar God niet meer hoort, daar is
helse smart. (p. 11, p. 86-87)
-
Bidden zult u. Is het nu niet tot de levende
God, dan toch straks tot de bergen en steenrotsen. Wij allen komen in aanraking
met het Lam Gods. Eén van tweeën, nu met het bloed van dat Lam, of straks met
de toorn van dat Lam. (h. 12, p. 92)
-
De Heere heeft in uw rampzaligheid geen lust.
Het is u alles door God geschonken met de bedoeling dat u ermee op de knieën
zult vallen en dat het zo tot uw behoud zal dienen. (h. 12, p. 93)
-
De Heere zal Zijn eigen werk, de bidders, thuis
halen. Om dan voor eeuwig nog één gestalte over te houden, de gestalte
van de aanbidding van de drie-enige God. God de Vader, Die zondaren trekt en
daarom is Hij alleen de gebedsoorzaak. God de Zoon, Die zondaren zaligt en
daarom is Hij alleen de gebedsgrond. God de Heilige Geest, Die zondaren
vernieuwt en daarom is Hij alleen de gebedskracht. (h. 12, p. 95) [Dit zijn de laatste zinnen in het boek. Hierin wordt de drie-eenheid van God heel mooi uitgelegd.]
Machiel Lock
Giessenburg,
13 juni 2020
Geen opmerkingen:
Een reactie posten