zaterdag 20 juni 2020

Vlucht van David voor Absalom

Vorige week zaterdag was ik in mijn persoonlijke Bijbelstudie aangekomen in de Psalmen 3, 4 en 5. Wat me is opgevallen, is dat Psalm 3 een morgenlied is (zie vers 6), Psalm 4 een avondlied (zie vers 9), en Psalm 5 een morgengebed (zie vers 4).

Het eerste vers van Psalm 3 maakt duidelijk wanneer David deze Psalm heeft geschreven. Hij schreef deze toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom. Over de geschiedenis van deze vlucht kunnen we lezen in 2 Samuël 15 t/m 18. Deze hoofdstukken heb ik eerder dit jaar al gelezen. Ik vind het wel mooi om het geheugen weer op te frissen en de geschiedenis over Absalom weer eens na te lezen.

Wie is Absalom? Het eerste vers van Psalm 3 maakt al duidelijk dat hij een zoon van David is. Een andere zoon van David is Salomo. Salomo volgt David op als koning van Israël. Salomo is de zoon van David en zijn vrouw Bathseba. Maar Absalom is de zoon van David en zijn vrouw Maächa. Hoeveel vrouwen had David eigenlijk? In 2 Samuël 3:1-5 lezen we al over zes vrouwen van David: Ahinoam, Abigaïl, Maächa, Haggith, Abital en Egla. Daar kunnen we Michal (zie o.a. 2 Samuël 3:12-16) en Bathseba (zie o.a. 2 Samuël 11) aan toevoegen. Michal is een dochter van Saul – Saul was koning van Israël voordat David dat werd. Saul komt uit de stam van Benjamin, David uit de stam van Juda. Overigens heeft David naast de acht genoemde vrouwen ook nog bijvrouwen, die niet bij name worden genoemd (zie 1 Kronieken 3:9).

In 2 Samuël 2 staat dat David tot koning gezalfd wordt over de stam van Juda. Dit gebeurt in Hebron. Abner, de legerbevelhebber die Saul had, neemt een zoon van Saul, Isboseth, en brengt die over naar Mahanaïm. Abner maakt Isboseth daar tot koning over Israël. Het gaat dus om Israël behalve de stam Juda, over Juda is David koning. Deze scheiding loopt uit op een oorlog. Abner is de zoon van Ner en een oom van Saul. Hij is namelijk de broer van Kis, de vader van Saul (zie 1 Samuël 14:50-51). Abner trekt naar Gibeon, alwaar ook Joab, een zoon van Zeruja, en de knechten van David naartoe trekken. Abner stelt Joab een tweekamp voor. Twaalf mannen uit de stam van Benjamin en twaalf vanuit de manschappen van David strijden met elkaar. Ieder grijpt zijn tegenstander beet bij het hoofd en steekt zijn zwaard in de zijde van de ander, en zo vallen ze samen dood. De plek waar dit gebeurt, wordt "Chelkath-Hassurim" (veld van de zwaarden) genoemd (zie 2 Samuël 2:16). Er volgt een hevige strijd, waarbij David en zijn manschappen aan de winnende hand zijn t.o.v. de nakomelingen van Saul. David heeft een zus met de naam Zeruja en zij heeft drie zoons: Joab, Abisaï en Asahel (zie 2 Samuël 2:18). Deze drie zoons spelen een belangrijke rol in het leven van David. Asahel is een snelle loper. Asahel achtervolgt Abner. Maar Abner is meer ervaren. Abner doodt Asahel met de achterkant van zijn speer. Asahel sterft direct. Op initiatief van Abner wordt de strijd tussen Joab en Abner gestaakt. In deze strijd zijn behalve Asahel nog 19 soldaten van David gesneuveld. Van het leger van Benjamin en onder de mannen van Abner zijn door deze strijd meer doden te betreuren: 360.

Het laatste van wat ik schreef, zet de toon van wat we lezen in het eerste vers van het volgende Bijbelhoofdstuk (2 Samuël 3:1). Er is een lange strijd tussen het huis van Saul en het huis van David, maar het huis van David wordt steeds sterker t.o.v. het huis van Saul. Abner wil een verbond sluiten met David, nadat hij door Isboseth is beschuldigd van overspel met Rizpa, een bijvrouw van Isboseths vader Saul. David gaat positief in op het verzoek van Abner, op voorwaarde dat Michal, die met David getrouwd was en Sauls dochter is, weer Davids vrouw wordt. David heeft 100 voorhuiden van de Filistijnen aan Saul gegeven als bruidsschat (in 1 Samuël 18:25-27 staat dat David er 200 levert, terwijl Saul er 100 heeft gevraagd – David heeft dus zelfs 2x zoveel gegeven dan waar Saul om gevraagd heeft). Saul heeft Michal later ter vrouw aan Paltiël (Palti) gegeven. Nadat de stam van Benjamin akkoord is gegaan met het koningschap van David, sluit Abner een verbond met David. Dit is tot ongenoegen van Joab, Davids generaal. Hij laat Abner terughalen naar Hebron en steekt hem in zijn buik, vanwege het bloed van Asahel. David maakt duidelijk dat hij niets met deze moord te maken wil hebben.

In het volgende hoofdstuk (2 Samuël 4) lezen we dat Isboseth terwijl hij slaapt, vermoord wordt door Baëna en Rechab, evenals Isboseth mannen van de stam van Benjamin. Ook deze moord wordt door David afgekeurd. David verwijst in zijn reactie hierop naar degene – een Amalekiet – die David aankondigde dat Saul dood is. Diegene had dat niet zelf gedaan, maar dacht hiermee David een dienst te bewijzen. In opdracht van David werd de Amalekiet gedood, omdat hij – zo zei David – de gezalfde van de HEERE omgebracht heeft (zie 2 Samuël 1:14-16). Vervolgens hief David een klaaglied aan over Saul en Jonathan, Sauls zoon. Die beiden zijn omgekomen in een strijd tegen de Filistijnen (zie 1 Samuël 31). David gebiedt ook dat de twee moordenaars van Isboseth gedood moeten worden (zie 2 Samuël 4:12). In het volgende hoofdstuk staat dat alle oudsten van Israël een verbond met David sluiten en hem zalven tot koning over geheel Israël (zie 2 Samuël 5:3).

Nu maak ik een sprong naar hoofdstuk 13 van hetzelfde Bijbelboek, 2 Samuël. Hier komt Absalom weer in beeld. Amnon, de oudste zoon van David en een halfbroer van Absalom, wordt verliefd op Thamar, een broer van Absalom. Amnon verkracht Thamar. Geslachtsgemeenschap tussen een (half)broer en een (half)zus is naar Leviticus 18:9 verboden. Nadat Amnon Thamar wegstuurt, ontfermt Absalom zich over Thamar. Na twee jaar geeft Absalom voorafgaand aan een schaapscheerdersfeest zijn knechten instructies om Amnon, die ook bij het feest komt, te doden. Dit moeten ze doen zodra hij dronken is, wat ook gebeurt. In 2 Samuël 14:33 staat dat Absalom voor zijn vader, koning David, buigt, en David kust zijn zoon Absalom. Verzoening tussen beiden dus. Dat verandert echter snel. In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 15, lezen we dat Absalom in opstand komt tegen zijn vader David.

Na de dood van Amnon is Absalom de troonopvolger van David. Hij heeft geen geduld en wil nu al koning worden. Absalom voorziet zich met een wagen en paarden en vijftig mannen lopen voor deze wagen uit. Absalom wint het hart van de Israëlieten en vraagt aan zijn vader David of hij naar Hebron mag gaan om een gelofte na te komen. Zijn vader stemt hierin toe. Absalom krijgt steeds meer steun van het volk Israël. In 1 Samuël 15:13 - 16:14 lezen we hoe David op de vlucht gaat en aan zijn zoon Absalom ontsnapt – dan dicht David Psalm 3. De Krethi en de Plethi en 600 mannen uit de Filistijnse stad Gath o.l.v. hun aanvoerder Ithai, trekken met David mee. De priesters Zadok en Abjathar zijn David ook trouw, die de ark naar Jeruzalem moeten terugbrengen. Zadoks zoon Ahimaäz, en Abjathars zoon Jonathan zijn Davids informanten. David is verontwaardigd als hij hoort dat Achitofel, één van zijn belangrijke adviseurs, de zijde van Absalom kiest. Hij bidt tot de HEERE of hij de keuze van Achitofel tot dwaasheid wil maken. In het volgende vers (2 Samuël 15:32) lezen we al dat Husai, de Archiet, de zijde van David kiest, waarin God voorziet.

In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 16, lezen we dat David Ziba, de knecht van Mefiboseth, ontmoet – Mefiboseth is de kreupele zoon van Jonathan, de zoon van Saul. Ziba brengt David eten en drinken. David zegt dat alles wat Mefisobeth heeft, van Ziba zal zijn. Vervolgens lezen we over Simeï, die net de stad Bahurim uitgaat, en al vervloekend David naderbij komt. Simeï vervloekt David omdat David een man van bloed zou zijn, een verdorvene, en Simeï zegt dat de HEERE het koninkrijk aan Absalom, Davids zoon, gegeven heeft. Abisaï, één van de zoons van Zeruja, wil Simeï doden, maar dat staat David niet toe. Hij ziet in het handelen van Simeï de hand van de HEERE. Aan het slot van 2 Samuël 16 lezen we dat Absalom in Jeruzalem aankomt en Achitofel is met hem. Husai komt tot Absalom en zegt tegen Absalom: “Leve de koning, leve de koning!” Absalom heeft op advies van Achitofel geslachtsgemeenschap met de bijvrouwen van David.

In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 17, wordt het nog gevaarlijker voor David. Het is begrijpelijk dat hij Psalm 3 gedicht heeft. Achitofel geeft Absalom de opdracht dat Achitofel 12.000 mannen moet uitkiezen, die hij naast zichzelf kan gebruiken om David nog dezelfde nacht achterna te jagen. Hij wil koning David doden op het moment dat hij moe is. Zodra dat gebeurd is, zal heel het volk terugkeren naar Absalom, zegt Achitofel. Absalom stemt hierin toe. Absalom vraagt echter ook Husai om raad. Husai geeft als raad dat Absalom snel geheel Israël bij Absalom moet verzamelen en dat Absalom zelf mee moet gaan in de strijd. Alle Israëlieten vinden de raad van Husai beter dan die van Achitofel. Met nadruk lezen we dat hier de hand van de HEERE achterzit (zie vers 14). Hij gaat het kwaad over Absalom brengen. Jonathan, de zoon van Abjathar, en Ahimaäz, de zoon van Zadok, brengen de boodschap van Husai naar David, namelijk de boodschap dat David zo snel mogelijk de Jordaan over moet trekken. Dat doet David. Achitofel merkt dat zijn raad niet wordt opgevolgd en maakt een einde aan zijn leven. David gaat naar Mahanaïm en krijgt daar hulp van Sobi, Machir en Barzillai.

In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 18, komt het tot een strijd tussen Absalom en David. Joab, Abisaï en Ithai voeren het leger van David aan. David zegt nadrukkelijk dat ze Absalom niet mogen doden. De manschappen van David verslaan onder het volk 20.000 Israëlieten. Absalom is ook de Jordaan overgetrokken en stelt in plaats van Joab Amasa aan over het leger. Absalom vlucht en trekt met een muildier door het bos, waar hij met zijn hoofd vast blijft zitten aan de takken. Dit wordt ontdekt door een soldaat van David, die het Joab te kennen geeft. Joab gaat naar Absalom toe en doodt hem met drie speren. In Mahanaïm wacht David de uitslag van de strijd af. Ahimaäz komt naar David, maar hij zegt niets over het lot van Absalom. Cuschi doet dat wel. In het laatste vers van 2 Samuël 17 staat dat David diep geschokt is over de dood van Absalom – dat lezen we ook in het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 19. Dat wordt aan Joab verteld en Joab zegt tegen David of het soms Davids bedoeling was dat Davids vrienden gedood moesten worden en Davids vijanden moesten winnen. David maakt het echter goed met zijn mannen. Hij gaat in de poort zitten. En het hele volk dat David aanhangt, komt bij de koning (zie 2 Samuël 19:8).

Wat me vooral treft, is Davids rouw om de dood van Saul en om de dood van zijn zoon Absalom, terwijl zij beiden David naar het leven stonden. Ondanks de zonden die David heeft bedreven, is deze daad van David moedig en navolgenswaardig. Ik moet hierbij denken aan wat Jezus zegt in de Bergrede, namelijk: “Heb uw vijanden lief en bid voor degenen die u vervolgen.” Zie Mattheüs 5:44, en ook Lukas 6:27-28. In Lukas 6:28 staat ook dat we degenen die ons vervloeken, dienen te zegenen. Simeï vervloekte David, maar David stond het niet toe dat hij gedood zou worden. In meerdere commentaren las ik dat David geen gegronde hoop kon hebben over het eeuwig behoud van Absalom. Te vrezen valt dat Absalom verloren gegaan is. En dat gaat David aan het hart. De woorden die David uitspreekt: “Och, was ik in uw (Absaloms) plaats gestorven!” (zie 2 Samuël 18:33) spreken boekdelen. David mocht namelijk van zichzelf weten dat hij een kind van God is, zie ook Psalm 3. Hiervan valt veel te leren. Wij dienen begaan te zijn met het lot van onze naaste, of die nu onze vriend of onze vijand is. Ook onze vijand dienen we te wijzen op de noodzaak om te geloven dat Jezus Christus de Zaligmaker is. Dat kunnen we niet in eigen kracht. Bid of de Heere ons hierin te hulp wil komen.

In mijn post van 9 juni jl. ging ik terug naar de koningentijd, nu ben ik nog iets verder terug in de tijd gegaan. In die post van 9 juni schreef ik ook dat ik in een volgende post zou schrijven over de ballingschap waarin Israël en Juda terechtkomen. Daar hoop ik een vervolg aan te geven zodra ik tijdens mijn persoonlijke Bijbelstudie bij Psalm 137 ben aangekomen. In deze Psalm blikken de Judeeërs terug op de tijd dat ze in ballingschap aan de rivieren van Babel zaten.

Machiel Lock

Geen opmerkingen:

Een reactie posten