Vorige
week zaterdag was ik in mijn persoonlijke Bijbelstudie aangekomen in de Psalmen
3, 4 en 5. Wat me is opgevallen, is dat Psalm 3 een morgenlied is (zie vers 6),
Psalm 4 een avondlied (zie vers 9), en Psalm 5 een morgengebed (zie vers 4).
Het
eerste vers van Psalm 3 maakt duidelijk wanneer David deze Psalm heeft
geschreven. Hij schreef deze toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom. Over de
geschiedenis van deze vlucht kunnen we lezen in 2 Samuël 15 t/m 18. Deze
hoofdstukken heb ik eerder dit jaar al gelezen. Ik vind het wel mooi om het
geheugen weer op te frissen en de geschiedenis over Absalom weer eens na te
lezen.
Wie
is Absalom? Het eerste vers van Psalm 3 maakt al duidelijk dat hij een zoon van
David is. Een andere zoon van David is Salomo. Salomo volgt David op als koning
van Israël. Salomo is de zoon van David en zijn vrouw Bathseba. Maar Absalom is
de zoon van David en zijn vrouw Maächa. Hoeveel vrouwen had David eigenlijk? In
2 Samuël 3:1-5 lezen we al over zes vrouwen van David: Ahinoam, Abigaïl,
Maächa, Haggith, Abital en Egla. Daar kunnen we Michal (zie o.a. 2 Samuël
3:12-16) en Bathseba (zie o.a. 2 Samuël 11) aan toevoegen. Michal is een
dochter van Saul – Saul was koning van Israël voordat David dat werd. Saul komt
uit de stam van Benjamin, David uit de stam van Juda. Overigens heeft David
naast de acht genoemde vrouwen ook nog bijvrouwen, die niet bij name worden
genoemd (zie 1 Kronieken 3:9).
In
2 Samuël 2 staat dat David tot koning gezalfd wordt over de stam van Juda. Dit
gebeurt in Hebron. Abner, de legerbevelhebber die Saul had, neemt een zoon van
Saul, Isboseth, en brengt die over naar Mahanaïm. Abner maakt Isboseth daar tot
koning over Israël. Het gaat dus om Israël behalve de stam Juda, over Juda is
David koning. Deze scheiding loopt uit op een oorlog. Abner is de zoon van Ner
en een oom van Saul. Hij is namelijk de broer van Kis, de vader van Saul (zie 1
Samuël 14:50-51). Abner trekt naar Gibeon, alwaar ook Joab, een zoon van
Zeruja, en de knechten van David naartoe trekken. Abner stelt Joab een tweekamp
voor. Twaalf mannen uit de stam van Benjamin en twaalf vanuit de manschappen
van David strijden met elkaar. Ieder grijpt zijn tegenstander beet bij het
hoofd en steekt zijn zwaard in de zijde van de ander, en zo vallen ze samen
dood. De plek waar dit gebeurt, wordt "Chelkath-Hassurim" (veld van
de zwaarden) genoemd (zie 2 Samuël 2:16). Er volgt een hevige strijd, waarbij
David en zijn manschappen aan de winnende hand zijn t.o.v. de nakomelingen van
Saul. David heeft een zus met de naam Zeruja en zij heeft drie zoons: Joab,
Abisaï en Asahel (zie 2 Samuël 2:18). Deze drie zoons spelen een belangrijke
rol in het leven van David. Asahel is een snelle loper. Asahel achtervolgt
Abner. Maar Abner is meer ervaren. Abner doodt Asahel met de achterkant van
zijn speer. Asahel sterft direct. Op initiatief van Abner wordt de strijd
tussen Joab en Abner gestaakt. In deze strijd zijn behalve Asahel nog 19 soldaten
van David gesneuveld. Van het leger van Benjamin en onder de mannen van Abner
zijn door deze strijd meer doden te betreuren: 360.
Het
laatste van wat ik schreef, zet de toon van wat we lezen in het eerste vers van
het volgende Bijbelhoofdstuk (2 Samuël 3:1). Er is een lange strijd tussen het
huis van Saul en het huis van David, maar het huis van David wordt steeds
sterker t.o.v. het huis van Saul. Abner wil een verbond sluiten met David,
nadat hij door Isboseth is beschuldigd van overspel met Rizpa, een bijvrouw van
Isboseths vader Saul. David gaat positief in op het verzoek van Abner, op
voorwaarde dat Michal, die met David getrouwd was en Sauls dochter is, weer
Davids vrouw wordt. David heeft 100 voorhuiden van de Filistijnen aan Saul
gegeven als bruidsschat (in 1 Samuël 18:25-27 staat dat David er 200 levert,
terwijl Saul er 100 heeft gevraagd – David heeft dus zelfs 2x zoveel gegeven
dan waar Saul om gevraagd heeft). Saul heeft Michal later ter vrouw aan Paltiël
(Palti) gegeven. Nadat de stam van Benjamin akkoord is gegaan met het
koningschap van David, sluit Abner een verbond met David. Dit is tot ongenoegen
van Joab, Davids generaal. Hij laat Abner terughalen naar Hebron en steekt hem
in zijn buik, vanwege het bloed van Asahel. David maakt duidelijk dat hij niets
met deze moord te maken wil hebben.
In
het volgende hoofdstuk (2 Samuël 4) lezen we dat Isboseth terwijl hij slaapt,
vermoord wordt door Baëna en Rechab, evenals Isboseth mannen van de stam van
Benjamin. Ook deze moord wordt door David afgekeurd. David verwijst in zijn
reactie hierop naar degene – een Amalekiet – die David aankondigde dat Saul
dood is. Diegene had dat niet zelf gedaan, maar dacht hiermee David een dienst
te bewijzen. In opdracht van David werd de Amalekiet gedood, omdat hij – zo zei
David – de gezalfde van de HEERE omgebracht heeft (zie 2 Samuël 1:14-16).
Vervolgens hief David een klaaglied aan over Saul en Jonathan, Sauls zoon. Die
beiden zijn omgekomen in een strijd tegen de Filistijnen (zie 1 Samuël 31).
David gebiedt ook dat de twee moordenaars van Isboseth gedood moeten worden
(zie 2 Samuël 4:12). In het volgende hoofdstuk staat dat alle oudsten van
Israël een verbond met David sluiten en hem zalven tot koning over geheel
Israël (zie 2 Samuël 5:3).
Nu
maak ik een sprong naar hoofdstuk 13 van hetzelfde Bijbelboek, 2 Samuël. Hier
komt Absalom weer in beeld. Amnon, de oudste zoon van David en een halfbroer
van Absalom, wordt verliefd op Thamar, een broer van Absalom. Amnon verkracht
Thamar. Geslachtsgemeenschap tussen een (half)broer en een (half)zus is naar
Leviticus 18:9 verboden. Nadat Amnon Thamar wegstuurt, ontfermt Absalom zich
over Thamar. Na twee jaar geeft Absalom voorafgaand aan een
schaapscheerdersfeest zijn knechten instructies om Amnon, die ook bij het feest
komt, te doden. Dit moeten ze doen zodra hij dronken is, wat ook gebeurt. In 2
Samuël 14:33 staat dat Absalom voor zijn vader, koning David, buigt, en David
kust zijn zoon Absalom. Verzoening tussen beiden dus. Dat verandert echter
snel. In het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 15, lezen we dat Absalom in opstand
komt tegen zijn vader David.
Na
de dood van Amnon is Absalom de troonopvolger van David. Hij heeft geen geduld
en wil nu al koning worden. Absalom voorziet zich met een wagen en paarden en
vijftig mannen lopen voor deze wagen uit. Absalom wint het hart van de
Israëlieten en vraagt aan zijn vader David of hij naar Hebron mag gaan om een
gelofte na te komen. Zijn vader stemt hierin toe. Absalom krijgt steeds meer
steun van het volk Israël. In 1 Samuël 15:13 - 16:14 lezen we hoe David op de
vlucht gaat en aan zijn zoon Absalom ontsnapt – dan dicht David Psalm 3. De
Krethi en de Plethi en 600 mannen uit de Filistijnse stad Gath o.l.v. hun
aanvoerder Ithai, trekken met David mee. De priesters Zadok en Abjathar zijn
David ook trouw, die de ark naar Jeruzalem moeten terugbrengen. Zadoks zoon
Ahimaäz, en Abjathars zoon Jonathan zijn Davids informanten. David is
verontwaardigd als hij hoort dat Achitofel, één van zijn belangrijke adviseurs,
de zijde van Absalom kiest. Hij bidt tot de HEERE of hij de keuze van Achitofel
tot dwaasheid wil maken. In het volgende vers (2 Samuël 15:32) lezen we al dat
Husai, de Archiet, de zijde van David kiest, waarin God voorziet.
In
het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 16, lezen we dat David Ziba, de knecht van
Mefiboseth, ontmoet – Mefiboseth is de kreupele zoon van Jonathan, de zoon van
Saul. Ziba brengt David eten en drinken. David zegt dat alles wat Mefisobeth
heeft, van Ziba zal zijn. Vervolgens lezen we over Simeï, die net de stad Bahurim
uitgaat, en al vervloekend David naderbij komt. Simeï vervloekt David omdat
David een man van bloed zou zijn, een verdorvene, en Simeï zegt dat de HEERE
het koninkrijk aan Absalom, Davids zoon, gegeven heeft. Abisaï, één van de
zoons van Zeruja, wil Simeï doden, maar dat staat David niet toe. Hij ziet in
het handelen van Simeï de hand van de HEERE. Aan het slot van 2 Samuël 16 lezen
we dat Absalom in Jeruzalem aankomt en Achitofel is met hem. Husai komt tot
Absalom en zegt tegen Absalom: “Leve de koning, leve de koning!” Absalom heeft
op advies van Achitofel geslachtsgemeenschap met de bijvrouwen van David.
In
het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 17, wordt het nog gevaarlijker voor David. Het
is begrijpelijk dat hij Psalm 3 gedicht heeft. Achitofel geeft Absalom de
opdracht dat Achitofel 12.000 mannen moet uitkiezen, die hij naast zichzelf kan
gebruiken om David nog dezelfde nacht achterna te jagen. Hij wil koning David
doden op het moment dat hij moe is. Zodra dat gebeurd is, zal heel het volk
terugkeren naar Absalom, zegt Achitofel. Absalom stemt hierin toe. Absalom
vraagt echter ook Husai om raad. Husai geeft als raad dat Absalom snel geheel
Israël bij Absalom moet verzamelen en dat Absalom zelf mee moet gaan in de
strijd. Alle Israëlieten vinden de raad van Husai beter dan die van Achitofel.
Met nadruk lezen we dat hier de hand van de HEERE achterzit (zie vers 14). Hij
gaat het kwaad over Absalom brengen. Jonathan, de zoon van Abjathar, en
Ahimaäz, de zoon van Zadok, brengen de boodschap van Husai naar David, namelijk
de boodschap dat David zo snel mogelijk de Jordaan over moet trekken. Dat doet
David. Achitofel merkt dat zijn raad niet wordt opgevolgd en maakt een einde
aan zijn leven. David gaat naar Mahanaïm en krijgt daar hulp van Sobi, Machir
en Barzillai.
In
het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 18, komt het tot een strijd tussen Absalom en
David. Joab, Abisaï en Ithai voeren het leger van David aan. David zegt
nadrukkelijk dat ze Absalom niet mogen doden. De manschappen van David verslaan
onder het volk 20.000 Israëlieten. Absalom is ook de Jordaan overgetrokken en
stelt in plaats van Joab Amasa aan over het leger. Absalom vlucht en trekt met
een muildier door het bos, waar hij met zijn hoofd vast blijft zitten aan de
takken. Dit wordt ontdekt door een soldaat van David, die het Joab te kennen
geeft. Joab gaat naar Absalom toe en doodt hem met drie speren. In Mahanaïm
wacht David de uitslag van de strijd af. Ahimaäz komt naar David, maar hij zegt
niets over het lot van Absalom. Cuschi doet dat wel. In het laatste vers van 2
Samuël 17 staat dat David diep geschokt is over de dood van Absalom – dat lezen
we ook in het volgende hoofdstuk, 2 Samuël 19. Dat wordt aan Joab verteld en
Joab zegt tegen David of het soms Davids bedoeling was dat Davids vrienden gedood
moesten worden en Davids vijanden moesten winnen. David maakt het echter goed
met zijn mannen. Hij gaat in de poort zitten. En het hele volk dat David
aanhangt, komt bij de koning (zie 2 Samuël 19:8).
Wat
me vooral treft, is Davids rouw om de dood van Saul en om de dood van zijn zoon
Absalom, terwijl zij beiden David naar het leven stonden. Ondanks de zonden die
David heeft bedreven, is deze daad van David moedig en navolgenswaardig. Ik
moet hierbij denken aan wat Jezus zegt in de Bergrede, namelijk: “Heb uw
vijanden lief en bid voor degenen die u vervolgen.” Zie Mattheüs 5:44, en ook
Lukas 6:27-28. In Lukas 6:28 staat ook dat we degenen die ons vervloeken,
dienen te zegenen. Simeï vervloekte David, maar David stond het niet toe dat
hij gedood zou worden. In meerdere commentaren las ik dat David geen gegronde
hoop kon hebben over het eeuwig behoud van Absalom. Te vrezen valt dat Absalom
verloren gegaan is. En dat gaat David aan het hart. De woorden die David
uitspreekt: “Och, was ik in uw (Absaloms) plaats gestorven!” (zie 2 Samuël
18:33) spreken boekdelen. David mocht namelijk van zichzelf weten dat hij een
kind van God is, zie ook Psalm 3. Hiervan valt veel te leren. Wij dienen begaan
te zijn met het lot van onze naaste, of die nu onze vriend of onze vijand is.
Ook onze vijand dienen we te wijzen op de noodzaak om te geloven dat Jezus
Christus de Zaligmaker is. Dat kunnen we niet in eigen kracht. Bid of de Heere
ons hierin te hulp wil komen.
In
mijn post van 9 juni jl. ging ik terug naar de koningentijd, nu ben ik nog iets
verder terug in de tijd gegaan. In die post van 9 juni schreef ik ook dat ik in
een volgende post zou schrijven over de ballingschap waarin Israël en Juda
terechtkomen. Daar hoop ik een vervolg aan te geven zodra ik tijdens mijn
persoonlijke Bijbelstudie bij Psalm 137 ben aangekomen. In deze Psalm blikken
de Judeeërs terug op de tijd dat ze in ballingschap aan de rivieren van Babel
zaten.
Machiel Lock
Machiel Lock
Geen opmerkingen:
Een reactie posten